Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 200220 deskundige (psychiater) licht in deelgeschil ter zitting toe dat hij mate klachten niet kan vaststellen; ongevalsrelateerde klachten niet aannemelijk gemaakt;

RBNHO 200220 deskundige (psychiater) licht in deelgeschil ter zitting toe dat hij mate klachten niet kan vaststellen; ongevalsrelateerde klachten niet aannemelijk gemaakt;
- kosten gevorderd en toegewezen: € 5.733 (obv 18 uur) + € 2.420 voor tweede zitting (€ 250,00 x 8 uur + 21%), totaal € 8.153,-

vervolg op: rbnho-150819-deelgeschil-oproep-deskundige-om-ter-zitting-een-nadere-toelichting-te-geven-op-zijn-rapport

De verdere beoordeling

2.1.
Voor de feiten en de omschrijving van dit deelgeschil tussen partijen verwijst de rechtbank naar de beschikking van 15 augustus 2019 (hierna: de tussenbeschikking).

2.2.
In de tussenbeschikking heeft de rechtbank onder 4.6. en 4.7. overwogen:
4.6.
De rechtbank is op grond van de door partijen op gezamenlijk verzoek uitgebrachte deskundige rapport van Korzec van oordeel dat zij geen definitieve beslissing kan geven over de vraag of de klachten van [verzoeker] in juridisch causaal verband staan met het ongeval. Het is op dit moment niet duidelijk welke klachten nu daadwerkelijk en in welke mate aan de orde zijn. De omstandigheid dat er geaggraveerd is, wil nog niet zeggen dat er geen klachten zijn. Uit de overgelegde medische informatie ontstaat wel een beeld van klachten die plausibel lijken te zijn. Ook is het rechtbank niet duidelijk of de door de psychiater vastgestelde somatische symptoomstoornis het gevolg is van het ongeval. Het antwoord op de vragen 1 a, 1 h en 1 i geven daarover geen eenduidig uitsluitsel.

4.7.
Om een beslissing te kunnen nemen over de vraag of de gestelde klachten van [verzoeker] (allen) het gevolg zijn van het ongeval heeft de rechtbank meer informatie van Korzec nodig. (…) Daarbij merkt de rechtbank op dat de juistheid van het rapport in beginsel niet ter discussie staat.

2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2020 heeft Korzec onder meer toegelicht dat hij, na lang twijfelen óf hij wel een diagnose zou stellen, is gekomen tot de diagnose van somatische symptoomstoornis na een beoordeling van verschillende symptomen. Op de vraag van mr. Baggerman of de somatische symptoomstoornis van [verzoeker] het gevolg kan zijn van het ongeval antwoordde Korzec:
Niet alle vragen zijn te beantwoorden. De causale lijn is niet altijd helder. Het is ook heel moeilijk aannemelijk te maken. In dat soort gevallen moet er een “intelligent guess” op los worden gelaten. Als van tevoren dergelijke klachten ontbraken, dan is een causaal verband eerder aan te nemen. Maar dat is anders dan als er van tevoren wel al klachten waren. [verzoeker] heeft ook al onverklaarde klachten gehad voor het ongeval. Het is een weging.

Mr. Oskam heeft in haar brief van 27 januari 2020 opgemerkt dat de deskundige ook heeft verklaard:
Zodra zich in de voorgeschiedenis iets heeft voorgedaan met onverklaarbare klachten, is dat een aanwijzing tegen het aannemen van causaal verband.”

De rechtbank is het daarmee eens.

Op de vraag welke onverklaarbare klachten [verzoeker] voor het ongeval had, verwees Korzec naar een brief van de huisarts/ het huisartsenjournaal en wat psychiater Maat (hierna: Maat) heeft geschreven in een brief van 8 januari 2016.

Op de vraag van mr. Oskam of de klachten in de periode 2008 tot en met 2012 zoals uitval van het linkerbeen, psychische klachten en ernstige onderbuikklachten als somatische onverklaarbare klachten kunnen worden geduid, heeft Korzec bevestigend geantwoord.

Korzec heeft voorts verklaard dat de aggravatie van de presentatie van klachten door [verzoeker] een symptoom kan zijn van de somatische symptoomstoornis of een nagebootste stoornis is. Mr. Oskam heeft in haar brief opgemerkt dat de deskundige voorts heeft verklaard:
Simulatie heb ik wel in mijn achterhoofd.”

De rechter is het ook hiermee eens; dat heeft de deskundige ook verklaard.

2.4.
Desgevraagd heeft Korzec verklaard de beperkingen van [verzoeker] zelf niet te hebben kunnen vaststellen.

2.5.
Uit de toelichting van Korzec blijkt dat hij geen antwoord kan geven op de vraag welke klachten [verzoeker] heeft en in welke mate die klachten aan de orde zijn. Ook kan Korzec geen antwoord geven op de vraag of de somatische symptoomstoornis het gevolg is het ongeval dat [verzoeker] is overkomen. Wat dit laatste betreft heeft Korzec aangegeven dat [verzoeker] ook al voor het ongeval onverklaarbare klachten heeft gehad en daarbij verwezen naar het huisartsenjournaal en de brief van Maat van 8 januari 2016. In de brief van Maat is opgenomen onder de kop “Somatische voorgeschiedenis”: “2008-2012 multiple somatische onverklaarbare klachten na emigratie naar Nederland”. Mr. Baggerman heeft tijdens de zitting op 16 januari 2020 opgemerkt dat uit de brief van Maat niet blijkt waar hij zijn informatie met betrekking tot de klachten van [verzoeker] in de periode 2008 tot en met 2012 vandaan heeft. Tijdens de zitting van 4 juli 2019 heeft mr. Baggerman voorts aangevoerd dat de (buik)klachten van [verzoeker] te maken hadden met een lactose-intolerantie. De rechtbank overweegt in dat verband dat, hoewel niet duidelijk is waar Maat zijn informatie vandaan heeft, dit nog niet tot gevolg heeft dat om die reden aan het door Maat gestelde voorbij dient te worden gegaan. De rechtbank merkt daarbij op dat in de aan de rechtbank overgelegde stukken zich niet het volledige huisartsenjournaal vanaf 2008 bevindt, maar enkel het journaal vanaf 2010 waarbij de huisarts heeft aangegeven dat “niet relevante regels” zijn weggelaten.

2.6.
In de tussenbeschikking is reeds aangegeven dat het aan [verzoeker] is om het bestaan van zijn klachten te bewijzen. Daarnaast is het aan [verzoeker] om aannemelijk te maken dat er sprake is van een causaal verband tussen zijn klachten en het ongeval. Gelet op de inhoud van de rapporten van Korzec en van neuroloog Bernsen en de toelichting die Korzec tijdens de mondelinge behandeling op de 16 januari 2020 heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] daarin niet is geslaagd. De rechtbank kan dan ook bij de huidige stand van zaken niet vaststellen dat de klachten die [verzoeker] ervaart in juridisch causaal verband staan met het ongeval dat hij in 2015 heeft gehad. ECLI:NL:RBNHO:2020:1401