GHDHA 111125 AOV: arbeidsongeschiktheid vanwege rugklachten en psychische klachten; vordering na deskundigenrapportages afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 111125 AOV: arbeidsongeschiktheid vanwege rugklachten en psychische klachten; vordering na deskundigenrapportages afgewezen
1 Waar het in deze zaak over gaat
[appellant] heeft met ingang van 1 september 2008 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Allianz. Hij heeft zich in 2012 arbeidsongeschikt gemeld wegens rugklachten. Dit heeft geleid tot een uitkering door Allianz, die per 1 december 2017 is beëindigd. Met ingang van 8 maart 2018 heeft [appellant] zich opnieuw volledig arbeidsongeschikt gemeld wegens rugklachten en psychische klachten. Allianz heeft een psychiatrische expertise laten uitvoeren door drs. [deskundige] , gevolgd door een rapportage door de medisch adviseur/verzekeringsgeneeskundige drs. [medisch adviseur] en de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] . Op basis van deze rapportages heeft Allianz besloten geen verzekeringsuitkering aan [appellant] toe te kennen, omdat uit deze rapportages volgt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 25% bedraagt.
2 Het procesverloop
2.1.
Bij exploot van 11 juni 2024 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnissen van 31 augustus 2022, 12 april 2023 en 13 maart 2024 (geen publicaties bekend, red. LSA LM).
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
2.3.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
3 De feiten
3.1.
De door de rechtbank in het vonnis van 15 januari 2020 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
3.2.
Het gaat in deze zaak - samengevat - om het volgende:
3.2.1
Tussen [appellant] en Allianz is een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten, met als ingangsdatum 1 september 2008. De polis luidt, voor zover relevant, als volgt:
“ Dekking
(...)
Eigen risicoperiode : 30 dagen
Arbeidsongeschiktheidscriterium : Passende arbeid
Uitkeringsdrempel AO eerstejaarsrisico: 25%
Uitkeringsdrempel AO na-eerstejaarsrisico: 25%
(…)
Eerste jaarsrisico : EUR 36.412
Na-eerstejaarsrisico : EUR 37.066”
3.2.2
In de op de verzekering van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“3.3 Wat is arbeidsongeschiktheid?
U bent arbeidsongeschikt als u niet meer kunt werken en daardoor minder inkomen heeft
Dat moet komen door ziekte of een ongeval. U heeft dan een stoornis. Uw stoornis moet '
duidelijk genoeg zijn, zodat een gespecialiseerd arts uw ziektebeeld kan herkennen en
benoemen. Uw ziektebeeld moet erkend zijn in de gewone geneeskunde. U moet voor een
bepaald percentage arbeidsongeschikt zijn. Dat percentage heet ondergrens en staat op uw polis. “
3.2.3
[appellant] heeft zich in 2012 arbeidsongeschikt gemeld in verband met rugklachten en heeft in verband hiermee vanaf dat moment een arbeidsongeschiktheidsuitkering van Allianz ontvangen. Deze uitkering heeft Allianz per (begin) december 2017 beëindigd.
3.2.4
[appellant] heeft zich met ingang van 8 maart 2018 100% arbeidsongeschikt gemeld door middel van het schadeaangifteformulier dat op 11 maart 2018 door hem is ondertekend. Het schadeaangifteformulier heeft [appellant] - voor zover relevant - als volgt ingevuld:
“2. Uw beroep/bedrijf
a. Aard van de werkzaamheden
voegwerkzaamheden
(…)
3. Uw situatie
c. Bent u geheel of gedeeltelijk in loondienst
X Nee
(...)
e. Waar uit bestaan de klachten en sinds wanneer?
Rugklachten, psychische klachten
Sinds 8 3 2018
(...)
k. Heeft u reeds eerder aan dezelfde klachten geleden?
X Ja, wanneer en hoe lang?
Deels. De rugklachten sinds eerder. Psychische klachten zijn erbij gekomen.
m. Sinds wanneer heeft u uw beroepswerkzaamheden geheel of gedeeltelijk gestaakt?
8 3 2018 .
Voor welk percentage acht u uzelf arbeidsongeschikt? 100 %
Welke werkzaamheden kunt u wel verrichten? geen”
3.2.5
Naar aanleiding van de arbeidsongeschiktheidsmelding van [appellant] heeft Allianz een psychiatrische expertise laten uitvoeren door de heer drs. [deskundige] (hierna: [deskundige] ). Dit rapport luidt - voor zover relevant - als volgt.
“Concluderend is in diagnostische DSM-5 termen sprake van een depressieve stoornis
eenmalig, ernstig, zonder psychotische kenmerken. Onderzochte heeft weliswaar geen last
meer van doodsgedachten met doodsplannen, maar er is wel sprake van anhedonie. De
klachten lijken thans nog te worden onderhouden door de lichamelijke klachten aan de rug,
die verergerd zijn sinds november/december 2018. Deze klachten leiden tot piekeren en
gevoelens van onzekerheid ten aanzien van zijn beroep en toekomst, waardoor de huidige
stemmingsklachten in stand worden gehouden.”
3.2.6
De medisch adviseur/verzekeringsgeneeskundige heer drs. [medisch adviseur] heeft op verzoek van Allianz en op basis van de rapportage van [deskundige] de beperkingen in kaart gebracht in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
3.2.7
Op 5 oktober 2018 heeft de arbeidsdeskundige de heer [arbeidsdeskundige 1] (hierna: [arbeidsdeskundige 1] ) op verzoek van Allianz een rapport uitgebracht naar aanleiding van door hem uitgevoerd arbeidsdeskundig onderzoek. Zijn conclusie luidt: “Op basis van de mij bekende FML is er sprake van minder dan 25% arbeidsongeschiktheid voor het verzekerde beroep. Het werk doet maar in geringe mate een beroep op persoonlijk en sociaal functioneren. De belasting is in de kern fysiek (statisch en dynamisch van aard)”
3.2.8.
Op basis van het arbeidsdeskundig rapport van [arbeidsdeskundige 1] heeft Allianz besloten geen verzekeringsuitkering aan [appellant] toe te kennen.
4 De procedure bij de rechtbank
4.1.
In eerste aanleg vorderde [appellant] - samengevat - een verklaring voor recht dat hij met ingang van 8 maart 2018 arbeidsongeschikt is en dat Allianz hem vanaf 8 april 2018 een arbeidsongeschiktheidsuitkering dient te verstrekken met wettelijke rente (vanaf 1 mei 2018) en premievrijstelling vanaf 8 maart 2019. Verder vorderde hij de betaling van een voorschot van € 50.000,00 en betaling van buitengerechtelijke kosten.
4.2.
Nadat de zaak na conclusie van antwoord, een mondelinge behandeling en het tussenvonnis van 15 januari 2020 op verzoek van partijen op de rol van 11 maart 2020 was doorgehaald is deze opnieuw in 2022 opgebracht. Bij tussenvonnis van 12 april 2023 heeft de rechtbank als arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 2] (hierna: [arbeidsdeskundige 2] ) benoemd. Nadat deze zijn rapport had uitgebracht heeft de rechtbank in haar eindvonnis van 13 maart 2024 de vorderingen van [appellant] integraal afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
5 De vordering en het verweer in hoger beroep
5.1.
[appellant] vordert dat het hof de bestreden vonnissen van de rechtbank vernietigt en zijn vorderingen als geformuleerd in eerste aanleg alsnog toewijst. Hij heeft daartoe zes grieven aangevoerd en bewijs aangeboden.
5.2.
Allianz heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden (tussen)vonnissen, al dan niet onder wijziging of aanvulling van de daarin aangevoerde gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het appel.
6 De beoordeling in hoger beroep
6.1
Het hof stelt allereerst vast dat nadat op verzoek van Allianz naar aanleiding van de arbeidsongeschiktheidsmelding door [appellant] een rapport was opgesteld door een door Allianz aangewezen psychiater – [deskundige] – de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] heeft gerapporteerd dat naar zijn oordeel geen sprake was van uitval en daarmee ook geen mate arbeidsongeschiktheid. Met die laatste conclusie was [appellant] het niet eens, maar hij had geen bedenkingen tegen de bevindingen van [deskundige] (evenals Allianz). Dat laatste rapport heeft vervolgens - na het tussenvonnis van de rechtbank van 15 januari 2020 - in overleg tussen partijen als basis gediend voor een gemeenschappelijk verzoek buiten rechte aan de verzekeringsarts [verzekeringsarts] (hierna: [verzekeringsarts] ) om een deskundigenbericht uit te brengen.
6.2
[verzekeringsarts] heeft op 31 juli 2020 zijn rapport uitgebracht (productie 9 bij conclusie tot hervatting van [appellant] ). De strekking van dat rapport was kort gezegd dat de door [appellant] gestelde beperkingen niet van dien aard waren dat hieruit een algehele arbeidsongeschiktheid was af te leiden. In haar tussenvonnis van 14 maart 2023 verwierp de rechtbank de door [appellant] tegen dat rapport geuite bezwaren en zijn standpunt dat partijen aan dat rapport niet waren gebonden Dit rapport heeft vervolgens als uitgangspunt te gelden voor de nadere rapportage door de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 2] , aldus de rechtbank.
6.3
[appellant] is in zijn memorie van grieven welbeschouwd en in de kern samengevat opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat het rapport van de verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsarts] (mede) als uitgangspunt kan dienen voor de beoordeling van de beperkingen van [appellant] . Het verwijt van [appellant] geldt daarbij met name dat [verzekeringsarts] in wezen op de stoel van de psychiater [deskundige] is gaan zitten en zich daarbij een eigen deskundigheid heeft aangemeten (die hij niet bezit), terwijl als uitgangspunt voor de beoordeling door [verzekeringsarts] de door [deskundige] vastgestelde ernst van de aandoening van [appellant] was/moest zijn. [verzekeringsarts] zou ten onrechte zijn afgeweken van de door [deskundige] gestelde diagnose (“depressieve stoornis, eenmalig, ernstig, zonder psychotische kenmerken”) en de beperkingen hebben beoordeeld op basis van een eigen, lichtere diagnose.
6.4
Het hof stelt bij de beoordeling van de grieven voorop dat [appellant] degene is die aanspraak maakt op een uitkering waarmee het op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan hem is om feiten en omstandigheden te stellen, die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat Allianz hem een uitkering dient te verstrekken (nu hij voor meer dan 25% arbeidsongeschikt is). De aandraagplicht ligt in de procedure dus bij hem. [appellant] kan dus niet volstaan met het bestrijden van de visie van de deskundigen [verzekeringsarts] én [arbeidsdeskundige 2] , maar hij dient daarbij en op de eerste plaats aan te geven waarom het aannemelijk is dat hij voor meer dan 25% arbeidsongeschikt is in de zin van de voorwaarden van de verzekering die hij bij Allianz heeft afgesloten. Het bewijsrisico ligt bij hem met als consequentie dat wanneer hij niet erin slaagt zijn standpunt te bewijzen de vordering dient te worden afgewezen.
6.5
Om zijn stellingen omtrent de (volledige) arbeidsongeschiktheid kracht bij te zetten en aannemelijk te maken, heeft [appellant] zelf een drietal rapporten in het geding gebracht. Het betreft de brief van de huisarts drs. [huisarts] van 17 april 2018 (genoemd onder 5 in het rapport van de psychiater [deskundige] ), verder het verslag van de behandeling van 11 oktober 2021 van psychotherapeut mevrouw [psychotherapeut] (productie 10 bij Conclusie tot hervatting van [appellant] ) en ten slotte het rapport van de psychiater [deskundige] .
Voor zover van belang schrijft de huisarts [huisarts] het volgende:
“1) aanhoudende rugklachten:
-patiënt heeft pijn in lumbaal streek met uitstraling linker been, hoesten en niezen is pijnlijk
-diagnose is lage rugpijn met uitstraling gebaseerd op radiculopathie L5-S1 links
-momenteel is behandeling medicamenteus (Gabapantine 100 mg 3dlt), patiënt is meerdere keren behandeld bij pijnpoli zonder resultaat, uitgebreid fysiotherapeutisch traject gaf ook geen verbetering
- Actuele status is dat patiënt niet veel fysieke arbeid aan kan, bij de neurologen geen duidelijk ziektebeeld naar voren komt en behandelingen alle niet aanslaan. Hierdoor lijkt het dat patiënt in een bepaalde resttoestand is beland en het de behandeling moet gericht zijn op acceptatie.
2) depressieve klachten:
Patiënt is door verlies werk en achteruitgang lichamelijke toestand in een depressie belandt
-het ziekteverloop van zijn vader, en nog een aantal heftige life events hebben er ook bijgedragen dat de ziektebeeld steeds erger werd
- behandeling momenteel is medicamenteus (citalopram 20mg 1d1t)”.
Psychotherapeut [psychotherapeut] bericht – voor zover van belang - het volgende:
“Diagnose:
Depressieve stoornis, eenmalig, ernstig
Ongespecificeerd probleem verband houdend met de sociale omgeving
Ander probleem verband houdend met werk of werkeloosheid
Ongespecificeerd probleem verband houdend met huisvesting -of economisch probleem
Gaf: 41-50
Behandeling:
Insteek van de behandeling is acceptatie en proberen te kijken wat wel nog kan ipv wat allemaal niet meer kan. Ook activatie is onderdeel van de behandeling. Echter, behandeling komt moeizaam op gang, en cliënt komt vaak niet door allerlei rédenen: corona, ziekte zoon, ziekte vader etc.. De omstandigheden van cliënt maken behandeling moeilijk, en mijns inziens speelt tevens de depressieve stoornis een rol in de behandeling.”
Naar het oordeel van het hof vormen deze beperkte rapportages nog onvoldoende grondslag om het standpunt van [appellant] dat hij volledig arbeidsongeschikt is, dan wel arbeidsongeschikt in de zin van de verzekeringsvoorwaarden, te kunnen rechtvaardigen.
6.6
Verder beroept [appellant] zich nadrukkelijk op de rapportage door de psychiater [deskundige] . Diens diagnose luidt (zie onder 11 DSM-5 classificatie) : 296.25 depressieve stoornis, eenmalig, ernstig, zonder psychotische kenmerken. Op een vraag met betrekking tot de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden (“Vraag 7: Heeft u nog aanvullende opmerkingen over de behandeling c.q. begeleiding? Heeft u nog aanvullende opmerkingen voor de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden?)
heeft [deskundige] het volgende opgemerkt:
Antwoord 7: Onderzochte heeft momenteel nog onvoldoende baat bij de ingestelde farmacotherapeutische behandeling en de depressieve klachten zijn inmiddels nog niet afgenomen in ernst, maar persisteren in wisselende mate tot op heden. De huidige behandeling lijkt mijns inziens niet volledig adequaat, daar hij enkel farmacotherapie krijgt en geen psychotherapie. Mijns inziens is hij gebaat bij psychotherapeutische gesprekken aangevuld met het gebruiken van een antidepressivum. Het valt aan te raden om met tetracyclische antidepressivum zoals mirtazapine te starten in een lage dosering (zoals 7.5mg an), teneinde de symptomen (sombere stemming- en slaapproblemen) ook farmacologisch te bestrijden. De mirtazapine kan dan op geleide van het klinisch beeld geleidelijk opgebouwd worden (naar bijvoorbeeld 15-30mg an) indien gewenst. Ook zou in plaats van de mirtazapine een antidepressivum overwogen kunnen worden die tevens geïndiceerd is bij neuropathische pijn, zoals duloxetine.”
Ook hierin kan het hof geen grond vinden om aan te nemen dat [appellant] volledig arbeidsongeschikt is en evenmin in welke mate boven de grens van 25%.
In de stukken die [appellant] heeft overgelegd ontbreekt een vaststelling door een verzekeringsarts van de beperkingen die het gevolg zijn van het door [deskundige] en de huisarts geconstateerde ziektebeeld en een beoordeling van zijn geschiktheid tot het verrichten van (passend) werk door een arbeidsdeskundige. Het was aan [appellant] , die het conform de procedure uit de polisvoorwaarden (artikel 6.1) bepaalde standpunt van Allianz onjuist en (procedureel) ongeldig vond, in deze procedure zelf met voldoende uitgewerkte stellingen, en bewijs te komen dat zijn situatie aan de contractuele voorwaarde voor uitkering voldoet. Hij kan er niet van uitgaan dat hij die kans alsnog krijgt, of dat het hof nieuwe deskundigen benoemt, in het geval zijn bezwaren tegen de beschikbare rapportages worden gehonoreerd. Voor nader deskundigenonderzoek ziet het hof, gelet op de (te) magere onderbouwing die [appellant] aan zijn stellingen heeft gegeven, ook geen reden.
6.7.1.
Gezien hetgeen hiervoor onder 6.4 is overwogen is de zaak hiermee in wezen beslist, omdat [appellant] zijn stelling dat hij arbeidsongeschikt is in onvoldoende mate heeft onderbouwd. De beoordeling van het rapport van de verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsarts] (en in het verlengde daarvan het rapport van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 2] ), waar [appellant] in zijn grieven op aandringt, is daardoor eigenlijk niet meer relevant. Niettemin zal het hof ten overvloede daar nog enige overwegingen aan wijden.
6.7.2
[appellant] heeft de nodige bezwaren geuit tegen de inhoud van het rapport door de verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsarts] . Deze bezwaren zijn ook reeds naar voren gebracht in eerste aanleg met name in randnummer 18 van de conclusie tot hervatting tevens akte houdende voorwaardelijke vermeerdering van eis tevens akte na interlocutoir vonnis. [appellant] verwijt de rechtbank dat zij niet is ingegaan op zijn bezwaren en dat het vonnis reeds daarom onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij heeft [appellant] meer in het bijzonder nog naar voren gebracht dat zijn bezwaren moeten worden beoordeeld op hun aard en de mate van precisering en dat anders dan de rechtbank ‘meent’, die bezwaren niet behoeven te worden geschraagd door een rapport van een andere deskundige waarin de conclusies van de verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsarts] worden weersproken.
6.7.3
De rechtbank heeft de kritiek van [appellant] op het rapport van de verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsarts] besproken en beoordeeld in het tussenvonnis van 31 augustus 2022. De rechtbank heeft in rov. 2.9 tot en met 2.11 van dat vonnis gerespondeerd op de bezwaren van [appellant] tegen de rapportage van [verzekeringsarts] en zij heeft daarbij naar het oordeel van het hof goede gronden gehanteerd bij de beoordeling van dat rapport – dat tot stand is gekomen op gezamenlijk verzoek van partijen -. Samengevat komen die overwegingen neer op het volgende:
- Het betreft een rapport dat in gezamenlijk overleg tussen partijen tot stand is gekomen, waarbij partijen zich verbonden hebben om dat rapport als uitgangspunt te nemen voor de verdere beslechting van hun geschil
- Dat uitgangspunt brengt mee dat slechts bij zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aan de beslissende betekenis van dat rapport kan worden getornd en daarvan kan sprake zijn indien aan de hand van een rapport van een andere deskundige de conclusies van het rapport in kwestie op overtuigende wijze worden weersproken dan wel de wijze van totstandkoming van het rapport ernstig tekort schiet
- [verzekeringsarts] heeft gebruikgemaakt van alle hem ter beschikking gestelde (medische) gegevens van [appellant] en heeft in reactie op de verwijten van [appellant] met betrekking tot de aard en ernst van de depressieve gevoelens bij [appellant] gemotiveerd aangegeven, waarom hij tot een ietwat andere inschatting is gekomen dan de psychiater [deskundige] en waarom hij daartoe op grond van zijn eigen deskundigheid (ook) toe gerechtigd was
- [appellant] heeft verder niet aangetoond dat de conclusies van [verzekeringsarts] geen recht doen aan zijn situatie. Zo heeft hij zelfs nagelaten om het rapport van [verzekeringsarts] voor te leggen aan de psychiater [deskundige] , hoewel [verzekeringsarts] dat in reactie op de kritiek van [appellant] wel heeft gesuggereerd en evenmin heeft hij nadere vragen gesteld aan [verzekeringsarts] naar aanleiding van diens conceptrapportage, meer in het bijzonder of de conclusie van [deskundige] (‘depressie ernstig van aard’) nog gevolgen zou kunnen hebben voor de door [verzekeringsarts] geschetste beperkingen
- Ook heeft [appellant] geen nadere deskundige rapportage in het geding gebracht om daarmee eventueel de conclusies van [verzekeringsarts] te ontkrachten of anderszins op overtuigende wijze te bestrijden; hij volstaat met eigen bevindingen en opmerkingen
- [verzekeringsarts] heeft het rapport van de psychiater [deskundige] als uitgangspunt gekozen voor zijn onderzoek en rapportage, zoals ook door partijen en de rechtbank omarmt
- Ter zitting heeft verder [appellant] niet weerspoken dat de conclusie over de mate van ernst van de depressie minder relevant is omdat dat aspect niet altijd iets zegt over de (uren)beperking.
6.7.4
Het hof onderschrijft deze conclusies van de rechtbank en voegt daar verder nog aan toe dat het verwijt dat [appellant] maakt dat [verzekeringsarts] kennis heeft genomen van stukken die niet in het bezit waren van [deskundige] en verder het door partijen in het geding gebrachte procesdossier, onbegrijpelijk is. Het valt niet goed in te zien waarom een (in dit geval door partijen aangewezen) verzekeringsarts geen acht zou mogen slaan op alle aan hem bekende (en ook bij partijen bekende) informatie, maar zich zou moeten beperken tot de informatie waarover – een eerdere deskundige – beschikte. [verzekeringsarts] had de opdracht om een verzekeringsgeneeskundige beoordeling uit te voeren uitgaande van het rapport van de psychiater [deskundige] en met het verzoek tevens kennis te nemen van de (inmiddels gewisselde) processtukken ter uitvoering van deze opdracht (zie brief mr. Wervelman van 9 maart 2020, productie 8 bij conclusie tot hervatting van [appellant] ). Ook als zou moeten worden aangenomen dat de door [verzekeringsarts] aangebrachte nuanceringen meebrengen dat [appellant] niet (zoals de rechtbank heeft aangenomen) aan het rapport is “gebonden”, is het wel een deugdelijk rapport dat het standpunt van Allianz ondersteunt en (mede) kon dienen voor de opdracht aan [arbeidsdeskundige 2] . De conclusie moet zijn dat de grieven I en II ook hierom falen.
6.7.5
[appellant] heeft verder nog een drietal grieven gericht tegen de op de rapportage van [verzekeringsarts] voortbouwende rapportage van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 2] . Deze grieven III, IV en V kennen als toelichting slechts de opvatting van [appellant] dat nu het rapport van [verzekeringsarts] volgens hem niet gebruikt mag worden in de procedure gezien de eerder genoemde bezwaren, ook aan het rapport van [arbeidsdeskundige 2] (dat daarop ingevolge het tussenvonnis van 12 april 2023 voortbouwt) geen wezenlijke betekenis toekomt. Andere, inhoudelijke bezwaren tegen dat laatste rapport heeft [appellant] niet aangevoerd. Ook deze grieven dienen te falen gezien hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 6.7.3 en 6.7.4.
6.8
Grief VI ziet op de veroordeling in de proceskosten. Deze grief mist een zelfstandige betekenis en wordt daarom verworpen.
6.9
Voor nadere bewijslevering is gezien wat hiervoor is vastgesteld en overwogen geen plaats meer, te minder nu het hier gaat om een algemeen bewijsaanbod en voor zover het aanbod (verder) betrekking heeft op het alsnog horen van de psychater [deskundige] , [appellant] miskent dat hij een en andermaal de gelegenheid heeft gehad om diens visie op het rapport van [verzekeringsarts] in het geding te brengen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Daar heeft hij – ondanks de uitnodiging van [verzekeringsarts] daartoe - uitdrukkelijk vanaf gezien. Het bewijsaanbod is ook niet toereikend (en daarmee niet ter zake dienend) omdat [deskundige] niet degene is die de ontbrekende gegevens over de beperkingen en het verlies aan arbeidsvermogen kan verschaffen.
6.10
De slotsom moet zijn dat geen van de grieven slaagt en dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het beroep aan de kant van Allianz. Deze bedragen € 798,-- aan griffierecht en € 1.214,-- (1 punt tarief II) aan salaris advocaat.
Gerechtshof Den Haag 11 november 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2253