Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 070525 nieuw bewijsrecht; geen oordeel over bewijskracht rapporten: rb geeft partijen in overweging deskundigen nader te laten rapporteren

RBMNE 070525 WAM-ass niet gebonden aan rapport waaraan (regelend) SVI-ass heeft meegewerkt
- nieuw bewijsrecht; geen oordeel over bewijskracht rapporten: rb geeft partijen in overweging deskundigen nader te laten rapporteren

- begroot conform verzoek € 6.853,44, niet toegewezen omdat causaal verband niet is komen vast te staan


De beoordeling

Wat is er gebeurd?

2.1.

[verzoekster] is op 14 mei 2021 in haar auto van achteren aangereden door een verzekerde van NN. Volgens [verzoekster] heeft zij daar klachten en beperkingen aan overgehouden. [verzoekster] heeft de gevolgen van dat ongeluk in eerste instantie proberen te regelen met Unigarant, haar eigen SVI-verzekeraar (SVI is een schadeverzekering voor de inzittenden, waaronder de bestuurder, van een voertuig). In onderling overleg tussen [verzoekster] en Unigarant hebben twee onafhankelijke medische deskundigen, een neuroloog en een psychiater, onderzoek gedaan naar de gevolgen van het ongeluk voor [verzoekster] .

Unigarant en [verzoekster] verschilden van mening over de betekenis die aan de rapporten van deze deskundigen moet worden toegekend. Unigarant heeft het dossier vervolgens gesloten omdat zij meende geen vervolgbetalingen meer verschuldigd te zijn. Op dat moment had Unigarant in totaal een bedrag van € 220.000,- uitgekeerd aan [verzoekster] . [verzoekster] was het niet eens met deze beslissing van Unigarant en heeft vervolgens NN benaderd om de schadeafhandeling verder op te pakken.

Waar gaat deze zaak over?

2.2.

[verzoekster] en NN zijn het niet eens over de waarde van de rapporten die door de neuroloog en de psychiater zijn opgesteld. Daar zijn de onderhandelingen tussen partijen over de afwikkeling van de schade van [verzoekster] op vastgelopen. NN meent vooral dat [verzoekster] relevante informatie over zichzelf niet heeft gedeeld met de medisch deskundigen. De medisch deskundigen hebben deze informatie dus niet kunnen gebruiken in hun onderzoek en de daaropvolgende rapporten. Deze informatie zou volgens NN van wezenlijke invloed zijn geweest op de uitkomst van het onderzoek en de daaruit door de medisch deskundigen getrokken conclusies. Daarom vindt NN dat de rapporten van de medisch deskundigen niet bruikbaar zijn. [verzoekster] is het niet eens met het standpunt van NN en heeft gemotiveerd bestreden dat zij relevantie informatie aan de deskundigen heeft onthouden. Zij verzoekt de rechtbank nu om vast te stellen dat de rapporten van de neuroloog en de psychiater voor NN hebben te gelden als uitgangspunt voor de beoordeling van de schade van [verzoekster] . Daarnaast wil [verzoekster] dat de rechtbank vaststelt dat [verzoekster] de klachten die in de rapporten worden beschreven heeft en dat deze klachten door het ongeluk zijn veroorzaakt. Verder wil [verzoekster] dat de rechtbank vaststelt dat nu onderzoek moet worden gedaan door een verzekeringsarts en dat NN wordt verplicht mee te werken aan zo’n onderzoek.

Is NN als ‘volgend verzekeraar’ gebonden aan de medische expertises?

2.3.

In gevallen als deze, waarin zowel een SVI-verzekeraar (Unigarant) als een motorrijtuigverzekeraar (NN) betrokken zijn bij de schadeafhandeling, neemt de SVI-verzekeraar de rol van ‘regelend’ verzekeraar op zich. Dat hebben verzekeraars onderling zo afgesproken om de schaderegeling zo soepel mogelijk te laten verlopen. De medische expertises zijn uitgevoerd in onderling overleg tussen [verzoekster] en Unigarant. Zij hebben samen de opdracht aan de deskundige gegeven. Unigarant is bij de schadeafhandeling met [verzoekster] opgetreden als regelend verzekeraar en NN was ‘volgend’. Alleen daarom zou NN volgens [verzoekster] al gebonden zijn aan de medische expertises.

2.4.

Dat standpunt volgt de rechtbank niet. In de eerste plaats gaat het hier om een afspraak tussen verzekeraars onderling over een efficiënter verloop van een schaderegeling. Daarmee hebben verzekeraars niet bedoeld zich te binden naar derden. Derden, zoals in dit geval [verzoekster] , kunnen dan ook niet zonder meer rechten ontlenen aan dit convenant. Verder is het zo dat NN als volgend verzekeraar niet betrokken is geweest bij de keuze voor deskundigen, geen bemoeienis heeft gehad met de aan de deskundigen te stellen vragen en ook niet heeft kunnen reageren op de uitgebrachte concept-rapportages.

De bewijskracht van de deskundigenrapporten

2.5.

Dan blijft over de vraag welke bewijskracht toekomt aan de inhoud van de deskundigenrapporten en of op grond daarvan de verzoeken toegewezen zouden kunnen worden. Aangezien NN niet gebonden is aan de rapporten, beweegt de bewijskracht van de rapporten meer naar dat van partijdeskundigen dan van gezamenlijke deskundigen. Als het op een bodemprocedure aan zou komen, is de rechter op grond van het nieuwe bewijsrecht gehouden om de partijdeskundigen te horen voordat hij aan hun rapporten voorbijgaat, tenzij bij voorbaat al duidelijk is dat een nieuwe deskundige benoemd moet worden.

2.6.

NN heeft in dat verband voldoende onderbouwd dat zij relevante vragen heeft over de deskundigenrapporten. Zij heeft aangevoerd dat de rapporten niet op basis van juiste en/of volledige informatie tot stand zijn gekomen, terwijl de ontbrekende/onjuiste informatie wel relevant zou zijn geweest voor de uitkomsten. NN baseert dit op de informatie waarover zij inmiddels beschikking heeft gekregen.

2.7.

Het gaat vooral om onduidelijkheid over het arbeidsverleden van [verzoekster] . De psychiater heeft, op basis van de verklaringen van [verzoekster] geconcludeerd dat geen sprake was van persoonlijkheidsstoornissen. Daarvoor heeft de psychiater onder meer het volgende van belang geacht: “Betrokkene heeft in het leven zeker het nodige meegemaakt, zoals enkele problematische relaties. Toch heeft dit niet geleid tot langdurig disfunctioneren beginnend in haar jeugd of jongvolwassenheid. Ze heeft jarenlang hard gewerkt en naar ik begrijp met tevredenheid en waaruit ze ook veel voldoening haalde. Ze heeft nauwelijks ziekteverzuim gehad in al die jaren.”

Wat echter uit het dossier blijkt, is dat [verzoekster] eind 2013 is ontslagen uit haar dienstverband van dat moment en dat zij daarna – tot zij in 2019 als ZZP’er startte – geen betaalde arbeid heeft verricht. Dit is relevante informatie. De psychiater en de neuroloog lijken bij hun onderzoeken en rapportages hiermee niet bekend geweest te zijn en het is niet uitgesloten zij vanwege deze informatie tot een ander inzicht zouden kunnen komen.

2.8.

Tevens zijn er relevante onduidelijkheden over de medische voorgeschiedenis van [verzoekster] . In het bijzonder zou er sprake zijn van een PTSS in 2014 en whiplashklachten na een ongeval in 2016.

2.9.

Ter nadere uitleg van de relevantie van voornoemde onduidelijkheden geldt het volgende. In letselschadezaken zijn de aansprakelijke partij en zijn verzekeraar voor de beoordeling van de gestelde schade en het causaal verband nagenoeg volledig afhankelijk van de (medische) informatie die de benadeelde verstrekt. Deze (medische) informatie ligt namelijk in het domein van de benadeelde. Vanwege de strenge privacyregelgeving hebben de aansprakelijke partij en zijn verzekeraar maar zeer beperkt de mogelijkheid om zelf relevante informatie over de benadeelde te verzamelen. Deze afhankelijke positie brengt mee dat erop vertrouwd moet kunnen vertrouwen dat de verstrekte informatie volledig en correct is.

2.10.

Dat geldt des te meer als het, zoals hier, gaat om klachten waarvoor (vaak) geen medische verklaring kan worden gevonden. In de jurisprudentie is een beoordelingskader ontwikkeld op grond waarvan ook zulk soort klachten, waarvan het bestaan niet objectief is vast te stellen, toch tot een schadevergoedingsplicht kunnen leiden. Bij zulke klachten moet dan sprake zijn van een plausibel klachtenpatroon.

Daarvan zal (meestal) sprake zijn als het patroon van klachten consistent, consequent en samenhangend is. Of daarvan sprake is, kan nagenoeg uitsluitend worden vastgesteld op basis van de verklaringen en ervaringen van de benadeelde zelf. De benadeelde moet feitelijk op zijn woord geloofd kunnen worden. De volledigheid van de informatie waarop de deskundigen zich hebben gebaseerd moet daarom buiten kijf staan.

2.11.

Het is op grond van het bovenstaande daarom zeer aannemelijk dat een bodemrechter, gelet op het nieuwe bewijsrecht, de deskundigen zou willen horen alvorens te oordelen over de bewijskracht van de rapporten. De deskundigen zijn nog niet in de gelegenheid geweest zich over de bestaande vragen en onduidelijkheden uit te laten. Deze procedure leent zich er niet voor om dat hier alsnog te doen, ook omdat partijen het daarover niet eens zijn. Als desondanks in deze procedure beslist zou worden over de bewijskracht van de deskundigenrapporten zou dat op gespannen voet komen te staan met het bewijskader waarbinnen de bodemrechter moet oordelen.

Hoe nu verder?

2.12.

Op basis van het voorgaande kan op dit moment niet worden vooruitgelopen op de bewijskracht van de deskundigenrapporten. De verzoeken van [verzoekster] kunnen daarom niet worden toegewezen. Dat betekent dat partijen ook na deze uitspraak in een impasse blijven ten aanzien van de schadeafhandeling. De rechtbank geeft partijen in overweging met elkaar een weg vooruit te vinden. De strekking van het nieuwe bewijsrecht zoals neergelegd in artikel 186 lid 5 en 192 lid 5 Rv, is de stapeling van deskundigenrapporten te voorkomen. Omdat de deskundigheid van de rapporteurs niet ter discussie staat, geeft de rechtbank partijen in overweging de deskundigen op te dragen nader te rapporteren naar aanleiding van voornoemde onduidelijkheden en mogelijk relevatie vraagpunten van NN. Dat zou in overeenstemming zijn met voornoemde strekking en getuigen van een constructieve behandeling van het geschil over de waarde van de rapporten.

De kosten

2.13.

De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

2.14.

De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 6.853,44. NN meent dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien [verzoekster] een rechtsbijstandsverzekering heeft en deze kosten dus niet zelf maakt. NN meent verder dat het uurtarief te hoog is. Zij heeft geen (apart) verweer gevoerd tegen het aantal uren.

2.15.

Op de mondelinge behandeling is [verzoekster] ingegaan op deze stellingen van NN. Meer in het bijzonder heeft [verzoekster] verklaard dat er geen sprake is van een rechtsbijstandsverzekering en als dit wel het geval was, op haar de verplichting rust om de kosten te verhalen. NN heeft daar niet meer op gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat de door [verzoekster] opgegeven kosten redelijk zijn, er is geen aanleiding tot matiging over te gaan. De kosten zullen daarom op het opgegeven bedrag worden begroot.

Omdat het causaal verband vooralsnog niet is komen vast te staan, zal geen veroordeling in deze kosten worden uitgesproken. Rechtbank Midden-Nederland 7 mei 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2241