RBNHO 261125 afwijzing vdo revalidatiearts na eerder orthopedisch onderzoek; causaal verband klachten & ongeval niet aannemelijk gemaakt
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 261125 afwijzing vdo revalidatiearts na eerder orthopedisch onderzoek; causaal verband klachten & ongeval niet aannemelijk gemaakt
2Feiten
2.1.
Op 8 juli 2021 heeft [verzoekster] met de fiets een ongeval gehad. Zij fietste die dag langs een auto waarvan plotseling het portier werd opengeslagen. [verzoekster] klapte daardoor tegen de openslaande portier van de auto, kwam met haar elleboog tegen de scharnieren van de achterkant van een geparkeerd busje en viel daarna op de grond. [verzoekster] is als gevolg van het ongeval gewond geraakt aan haar elleboog.
2.2.
NN heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval.
2.3.
Partijen hebben gezamenlijk orthopedisch chirurg prof. dr. M.P.J. van den Bekerom (hierna: Van den Bekerom) gevraagd de orthopedische gevolgen van het ongeval in kaart te brengen. Het rapport van Van den Bekerom dateert van 14 februari 2024. In het rapport adviseert Van den Bekerom het percentage blijvende invaliditeit op orthopedisch vakgebied als gevolg van het ongeval te stellen op 2%.
2.4.
NN heeft op 6 januari 2025 de schade van [verzoekster] eenzijdig afgewikkeld. NN heeft in totaal € 37.752,69 aan schade aan [verzoekster] vergoed.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank, samengevat:
-
een revalidatiearts te benoemen als voorlopig deskundige,
-
te bepalen dat de te benoemen deskundige het onderzoek zal verrichten aan de hand van de door [verzoekster] voorgestelde vragen,
-
NN te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij als gevolg van het ongeval nog steeds klachten ervaart en daardoor ook beperkingen. [verzoekster] stelt dat onduidelijkheid is over de mate waarin de huidige pijnklachten haar belemmeren in haar dagelijks functioneren. [verzoekster] acht het causaal verband tussen de klachten en het ongeval in algemene zin aannemelijk.
3.3.
NN verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. NN is van mening dat de ongevalsgerelateerde klachten van [verzoekster] voldoende in kaart zijn gebracht en dat [verzoekster] geen belang heeft bij een aanvullend onderzoek door een revalidatiearts.
4De beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 196 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter voordat een zaak aanhangig is op verzoek van een belanghebbende een voorlopige bewijsverrichting bevelen. Daaronder valt een voorlopig deskundigenonderzoek. In principe wijst de rechtbank een dergelijk verzoek toe, tenzij (a) de verlangde informatie onvoldoende bepaald is, (b) voldoende belang ontbreekt, (c) er strijd is met de goede procesorde, (d) er sprake is van misbruik van bevoegdheid, of (e) er een andere gewichtige reden is waarom het verzoek moet worden afgewezen.
4.2.
In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of het verzoek van [verzoekster] om een revalidatiearts te benoemen moet worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek moet worden afgewezen omdat [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende belang heeft bij het verzoek. Hoe de rechtbank tot dit oordeel komt, wordt in de volgende overwegingen uitgelegd.
4.3.
Partijen hebben gezamenlijk Van den Bekerom verzocht een orthopedisch deskundigenonderzoek uit te voeren. In het deskundigenrapport van Van den Bekerom is in de anamnese ten aanzien van de huidige (medische) situatie van [verzoekster] het volgende opgenomen: ‘Ter hoogte van de rechter elleboog en ook bovenarm ervaart betrokkene een zwaar gevoel dat met name optreedt na het belasten van de arm.
Tevens ervaart betrokkene een soort band-gevoel ter hoogte van de rechter elleboog en bovenarm. Er is sprake van een bewegingsbeperking, dat wil zeggen dat het strekken niet volledig goed lukt. Betrokkene ervaart hierbij een trekkend gevoel.
De rechter elleboog wordt als stabiel ervaren.
Het gevoel van de huid in de rechter elleboogstreek en de bovenarmstreek wordt als normaal ervaren.
Betrokkene ervaart soms ook pijnklachten in de bovenarm en de rechter elleboog, vooral optredend na belasting.
Betrokkene ervaart geen andere klachten van het bewegingsapparaat dan deze veroorzaakt door de rechter bovenarm en de rechter elleboog.’
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] gesteld dat zij deze klachten nog steeds heeft.
4.4.
Van den Bekerom stelt in het deskundigenrapport ‘Op basis van de objectiveerbare afwijkingen, zoals deze kunnen worden vastgesteld bij het verrichten van het klinisch onderzoek van de rechter elleboog, en bij bestudering van het radiologisch dossier, kan ik geen beperkingen opleggen.
Er is sprake van een volledig geconsolideerde fractuur in een vrijwel anatomische positie.
Er is geen sprake van een bewegingsbeperking die leidt tot beperkingen in het dagelijks leven en er is geen sprake van arthrotische afwijkingen van het ellebooggewricht. Hierbij zijn restklachten ter hoogte van de rechter elleboog voorstelbaar, maar de afwijkingen zijn niet dusdanig dat ik hiervoor beperkingen kan opleggen.’ Van den Bekerom adviseert het percentage blijvende functionele invaliditeit op orthopedisch chirurgisch vakgebied als gevolg van het ongeval te stellen op 2%.
4.5.
Bij beantwoording van de vraag of er op het vakgebied van Van den Bekerom klachten en afwijkingen zijn die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval [verzoekster] niet was overkomen, stelt Van den Bekerom het volgende.
‘Het is niet aannemelijk dat betrokkene de rechter elleboog gerelateerde klachten ook zou hebben gehad zonder dat haar het onderhavige trauma van 08.07.2021 zou zijn overkomen.
Voor heel specifiek de rechter bovenarmklachten kan ik in afwezigheid van objectiveerbaar verklarende afwijkingen op orthopedisch chirurgisch vakgebied, zowel bij het verrichten van het klinisch onderzoek als bij bestudering van het radiologisch dossier, geen uitspraken doen over de causaliteit, er geen percentage functionele invaliditeit voor berekenen, er geen beperkingen voor opleggen en geen goede uitspraken doen over de prognose.’
Van den Bekerom benoemt in zijn deskundigenrapport wel dat de klachten aan de rechter bovenarm waarschijnlijk komen uit de ‘musculotendinogene musculaturen’1.
4.6.
Partijen achten zich beiden gebonden aan het deskundigenrapport van Van den Bekerom. De medisch adviseurs van partijen hebben geen opmerkingen gemaakt op het rapport. Ook de medisch adviseur van [verzoekster] heeft ongeclausuleerd met het deskundigenrapport ingestemd. In het medisch advies van 6 maart 2024 stelt de medisch adviseur van [verzoekster] : ‘Wat mij betreft is dit een volledig en nauwkeurig uitgevoerde expertise en zou op basis van dit verslag kunnen worden afgehandeld.’ In dit medisch advies wordt niet ingegaan op de vraag of een revalidatiearts zou moeten worden benoemd. In het dossier bevinden zich geen andere, recentere, medisch adviezen van de medisch adviseur van [verzoekster] .
Vast staat dat [verzoekster] op dit moment niet onder een medische behandeling staat, ze staat ook niet meer onder behandeling van een fysiotherapeut.
4.7.
Volgens [verzoekster] moet een revalidatiearts worden benoemd zodat kan worden onderzocht in welke mate haar huidige pijnklachten haar in haar dagelijks functioneren belemmeren. Met haar huidige pijnklachten doelt [verzoekster] op zowel op de klachten aan haar elleboog als de klachten aan haar bovenarm.
NN wijst er in haar verweer tegen het verzoek van [verzoekster] op dat Van den Bekerom de klachten aan de bovenarm niet medisch objectief kan vaststellen, zowel niet na het verrichten van lichamelijk onderzoek, niet na klinisch onderzoek, niet na bestudering van het radiologisch dossier en niet bij het eigen beeldvormend onderzoek.
Partijen verschillen dus van mening of er causaal verband is tussen (een deel van) de door [verzoekster] gestelde klachten en het ongeval.
4.8.
[verzoekster] stelt in haar verzoekschrift dat een revalidatiearts bij het aannemelijk zijn van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval de aangewezen deskundige is om te onderzoeken wat de invloed is van de klachten op het functioneren. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] ten aanzien van door haar gestelde klachten aan haar bovenarm (nog) niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Daarvoor is niet enkel voldoende dat er sprake is van een blanco medische voorgeschiedenis. [verzoekster] verwijst ter ondersteuning van haar standpunt naar het deskundigenonderzoek van Van den Bekerom. Volgens [verzoekster] blijkt uit dat onderzoek dat Van den Bekerom de klachten van [verzoekster] niet afdoet als dubieus, niet aanwezig of voorgewend. [verzoekster] gaat daarmee echter voorbij aan het feit dat Van den Bekerom in zijn deskundigenrapport over de klachten aan de bovenarm van [verzoekster] stelt dat hij ‘in afwezigheid van objectiveerbaar verklarende afwijkingen op orthopedisch chirurgisch vakgebied’ geen uitspraken kan doen over de causaliteit en er geen beperkingen voor kan opleggen. Over de klachten aan de bovenarm doet Van den Bekerom dus geen enkele uitspraak. [verzoekster] heeft onvoldoende onderbouwd waarom een revalidatiearts de gestelde klachten aan haar bovenarm wel kan duiden of daar een beperking aan kan koppelen. Daar komt bij dat [verzoekster] voor de door haar genoemde klachten niet (meer) onder behandeling is van een arts. Los van de vraag of de zogenaamde whiplash-rechtspraak van toepassing is op deze situatie, geldt dan ook dat de klachten van [verzoekster] niet worden ondersteund door (recente) medische informatie van de behandeld artsen. Daardoor is (nog) niet aannemelijk dat er sprake is van causaal verband tussen de klachten (aan de bovenarm) en het ongeval.
4.9.
In eerdere rechtspraak, waar NN ook naar verwijst, is ten aanzien van de expertise van een revalidatiearts het volgende overwogen: ‘Op zichzelf kan een revalidatiearts oordelen over de invloed van klachten op het algeheel functioneren van een betrokkene, maar daarvoor is wel nodig dat deze klachten zijn vastgesteld. Voor die vaststelling is een andere medisch specialist nodig.’2 Dit volgt ook uit de rechtspraak waar [verzoekster] zelf naar verwijst, waarin is opgenomen dat ‘De revalidatiearts kan zijn oordeel daarbij, aldus [verzoekster], (…), niet enkel op de informatie van [verzoekster] zelf baseren, maar kan daarbij gebruikmaken van eerdere rapportages van de Neuroloog, Neuropsycholoog en Psychiater waarin de medische oorzaak van de gestelde klachten als is beoordeeld en de gevolgen van de pijn in kaart brengen door gebruik te maken van de WPNklasse.’3 Omdat de door [verzoekster] gestelde klachten ten aanzien van haar bovenarm (nog) niet zijn vastgesteld, heeft zij geen belang bij het benoemen van een revalidatiearts als deskundige. Het verzoek van [verzoekster] zal dan ook worden afgewezen.
1Musculaturen staat voor het geheel van spieren in een lichaam. Musculotendinogene verwijst naar een combinatie van de spier (musculo) en de pees (teno) en de aanhechting daarvan (gene).
2Rechtbank Gelderland 11 september 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5151
3Rechtbank Gelderland 17 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1548
Rechtbank Noord-Holland 26 november 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:13863