Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 220120 KG: betaling (nader) voorschot afgewezen; zonder deskundigenoordeel is causaliteit onvoldoende aannemelijk

RBROT 220120 KG; betaling (nader) voorschot afgewezen; zonder deskundigenoordeel is causaliteit onvoldoende aannemelijk; invloed Delta V
- dat eiser medewerking aan nader onderzoek afhankelijk maakt van voorschot, draagt niet bij aan constructieve afwikkeling

2De feiten
2.1.
[eiser] (geboren op [geboortedatum] ) was op 24 februari 2019 betrokken bij een kopstaartaanrijding in Utrecht. Hierbij is een door Allianz verzekerd voertuig achterop de auto van [eiser] gereden. De aanrijding vond plaats net na een verkeersdrempel. De schade aan de beide auto’s was gering. In de door de politie opgemaakte registratieset wordt geen melding gemaakt van letsel.

2.2.
Daags na de aanrijding heeft [eiser] zich gewend tot de huisartsenpost met klachten aan zijn nek, schouders en rug. Hierbij is aan [eiser] pijnmedicatie (paracetamol) voorgeschreven.

2.3.
In de periode tussen 27 februari en 29 maart 2019 heeft [eiser] zich meerdere keren tot de huisartsenpost en de huisarts gewend met aanhoudende nek(pijn)klachten. Hiervoor heeft [eiser] toenemend sterkere pijnmedicatie voorgeschreven gekregen. Op 29 maart 2019 heeft de huisarts [eiser] verwezen naar het ziekenhuis voor beeldvormend (röntgen)onderzoek.

2.4.
Op 23 mei 2019 is er röntgenonderzoek en een CT-onderzoek gedaan. Hierbij is een compressiefractuur aan de dekplaat van nekwervel C7 geconstateerd. Het rapport vermeld, voor zover hier van belang, het volgende:

“Kleine niet geconsolideerde compressiefractuur fractuur door de dekplaat corpus C7 (...) goede stand. Afgerond sclerotisch ossikel anterocraniaal corpus C6, DD degeneratief of van oudere datum. (…)

Conclusie: Compressie fractuur dekplaat C7, goede stand, 3 maanden oud.”

2.5.
[eiser] heeft zich vervolgens conform het advies van het ziekenhuis gewend tot een fysiotherapeut waar hij vanaf 20 juni 2019 behandeld werd. Bij brief van 7 augustus 2019 heeft de behandelend fysiotherapeut onder meer het volgende geschreven:

“Het beloop van de klachten gaat langzaam. (...)

(...)

De klachten uiten zich momenteel in de nek- en schoudergordelregio. Deze klachten trekken ook door langs de wervelkolom richting het bekken voornamelijk aan de linkerkant. Daarnaast ervaart meneer erg veel spanning en stijfheid in beide kuiten.

(...)

De klachten die meneer op dit moment ervaart komen overeen met de klachten die voortkomen uit een ongeluk zoals meneer dat heeft beschreven.”

2.6.
Op 24 juli en 17 september 2019 is [eiser] gezien door een orthopedisch chirurg.

2.7.
Op 22 november 2019 heeft de huisarts te Vleuten [eiser] verwezen naar de B-GGZ in verband met klachten passend bij PTSS.

2.8.
Bij brief van 12 december 2019 heeft de revalidatiearts onder meer het volgende geschreven:

“Na het ongeval heeft patiënt nek, schouder, rug en hoofdpijnklachten ontwikkeld. Uit een aanvullend onderzoek (...) bleek sprake van een impressiefractuur C7, welke in verloop van tijd is geheeld.

(...)

Pijnklachten staan nog steeds op de voorgrond: zowel van nek als schouders als hoofdpijn. Daarnaast ervaart patient herbelevingen, nachtmerries, angst, verhoogde spanning en arousal, mogelijk passend bij post-traumatische stress-stoornis.

(...)

Dergelijke klachten kunnen op basis van het ongevalsmechanisme verklaard worden door het ongeval.”

2.9.
De revalidatiearts heeft [eiser] voorgesteld fysiotherapie te starten (volgens het principe van Graduated Activity) en daarnaast psychologie gericht op traumaverwerking.

2.10.
Ten tijde van de aanrijding volgde [eiser] een HBO-opleiding. Hij liep op dat moment stage. Daarnaast had hij een bijbaan bij de Albert Heijn en werkte hij op oproepbasis als chauffeur voor ACM Fleetforce. Na de aanrijding heeft [eiser] niet meer gewerkt. Zijn stage heeft hij enkele weken na het ongeval afgebroken.

2.11.
Bij e-mail van 7 maart 2019 heeft de advocaat van [eiser] Allianz aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] ten gevolge van het ongeval geleden en te lijden materiële en immateriële schade.

2.12.
Op 27 maart 2019 heeft Allianz de aansprakelijkheid voor het ontstaan van de aanrijding erkend.

2.13.
Op diezelfde dag heeft Allianz aan [eiser] voorgesteld de zaak te regelen voor € 1.000,00. [eiser] heeft dit voorstel niet geaccepteerd.

2.14.
Eind april 2019 heeft [eiser] een kort geding aanhangig gemaakt tegen Allianz, waarin hij een voorschot schadevergoeding vorderde van € 2.000,00. Allianz heeft vervolgens een voorschot uitgekeerd, waarna [eiser] het kort geding heeft ingetrokken.

2.15.
Op 6 mei 2019 heeft Allianz aan Dekra Experts opdracht gegeven voor een toedrachtonderzoek. Hierbij is gesproken met getuigen van de aanrijding. [eiser] heeft aan dit onderzoek geen medewerking verleend. Hij heeft bij monde van zijn advocaat laten weten alleen schriftelijke vragen te willen beantwoorden.

2.16.
Allianz heeft MVOA opdracht gegeven onderzoek te doen naar de geweldinwerking die de auto van [eiser] heeft ondervonden bij de aanrijding. Het naar aanleiding van dat onderzoek opgemaakte rapport van 11 juni 2019 vermeldt onder meer de volgende bevindingen:

De Volkswagen Golf botste met een snelheid(sverschil) van niet meer dan ±12,5 tot 14 km/h tegen de Volkswagen Polo.

De Volkswagen Polo ondervond tijdens deze botsing een snelheidsverandering (delta-v) van ± 8,2 tot 11 km/h .”

Bij dit onderzoek heeft MVOA gebruik gemaakt van onder meer het schadeformulier, de verklaringen van betrokkenen, foto’s en heeft zij onderzoek gedaan aan de auto van de verzekerde van Allianz. [eiser] heeft, hoewel daartoe uitgenodigd, aan dit onderzoek geen medewerking verleend. Volgens zijn advocaat was hij daartoe niet in staat wegens psychische en lichamelijke klachten.

2.17.
In een advies van 20 juni 2019 schrijft [naam 1] , internist en medisch adviseur RGA, op verzoek van [eiser] , onder meer het volgende:

“De conclusie is dan ook dat, ondanks de wellicht kleine mechanische impact van het ongeval op zich, dit toch heeft geresulteerd in een kleine impressie-fractuur van C7. (...)

(...)

In het algemeen is de prognose van een kleine impressie-fractuur op kortere termijn goed, zij het dat klachten langere tijd kunnen persisteren. Op langere termijn moet rekening gehouden worden met een vroege artrose (...).

In termen van b.i. [voorzieningenrechter: blijvende invaliditeit] zal waarschijnlijk sprake zijn van een procent of 4 b.i. gehele persoon, een en ander afhankelijk van het verdere beloop.

Er is nog geen eindsituatie.”

2.18.
Op 9 juli 2019 heeft de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) van Schaderegelingsburo R.P. van Dijk B.V. (hierna: Van Dijk) in opdracht van Allianz een bezoek gebracht aan [eiser] . Daarbij is gesproken over de door [eiser] gestelde schadeposten en heeft [naam 2] diverse stukken opgevraagd. Naar aanleiding van dit bezoek is een rapport opgesteld. Dit rapport is op 16 juli 2019 gestuurd aan de advocaat van [eiser] .

2.19.
Vervolgens hebben partijen, al dan niet via de door hen ingeschakelde medisch adviseurs, veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd, onder meer over de medische causaliteit, het (volledige) medisch dossier van [eiser] en de uitkering van een voorschot. Allianz betwist de medische causaliteit. Zij heeft hiertoe onder meer gewezen op:

- de geringe impact van de aanrijding;

- de tijd die verstreken is tussen de aanrijding en de vaststelling van de breuk aan C7;

- de omstandigheid dat de breuk bij de vaststelling ervan nog niet geconsolideerd was.

Allianz heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de door [eiser] aangeleverde informatie fragmentarisch is.

2.20.
[eiser] heeft over de periode tot en met 13 augustus 2019 een schadestaat opgesteld. Hierin begroot hij zijn voorlopige schade op € 29.029,-- ter zake van onder meer verlies arbeidsvermogen, huishoudelijke hulp, studievertraging en reiskosten. Allianz heeft vragen gesteld, onder meer over de samenloop tussen de stage en het verlies van arbeidsvermogen.

2.21.
Bij e-mail van 26 november 2019 heeft Van Dijk namens Allianz een orthopedische expertise voorgesteld om duidelijkheid te krijgen over het causale verband tussen de aanrijding en de klachten van [eiser] . Deze expertise zou moeten plaatsvinden zodra het medisch dossier van [eiser] compleet is gemaakt. In antwoord hierop heeft de advocaat van [eiser] aan Van Dijk laten weten dat hij zijn cliënt positief zal adviseren over de medewerking hieraan onder de voorwaarde dat Allianz een nader voorschot van ten minste € 10.000,00 aan [eiser] verstrekt.

2.22.
Tot op heden heeft Allianz in het totaal € 8.500,00 aan [eiser] betaald ter zake van voorschotten en daarnaast € 5.561,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 787,92 ter zake van de schade aan zijn auto.

2.23.
Tot op heden heeft geen orthopedische chirurgische expertise plaatsgevonden.

2.24.
In een schadestaat over de periode tot en met 5 december 2019 heeft [eiser] zijn voorlopige schade begroot op € 59.536,--.

3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van Allianz tot betaling van € 25.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van Allianz in de proceskosten.

3.2.
Aan deze vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag.

Ten gevolge van de aanrijding heeft [eiser] grote schade geleden. Hij heeft lichamelijke en psychische klachten en daardoor is hij arbeidsongeschikt, waardoor mij inkomsten misloopt, en loopt hij studievertraging op. Tevens is sprake van duurschade op het vlak van huishoudelijke hulp en mantelzorg.

Voor het ongeval was [eiser] geheel klachtenvrij en de specialisten (SEH-arts, revalidatiearts, fysiotherapeut, bedrijsarts) die [eiser] hebben onderzocht bevestigen dat zijn klachten kunnen voortkomen uit een ongeval zoals [eiser] dat heeft gehad. Er hebben zich ook geen andere incidenten voorgedaan die tot deze klachten zouden hebben kunnen geleid. De breuk in C7 kan een blijvende invaliditeit van 4% tot gevolg hebben.

Hoewel Allianz aansprakelijkheid heeft erkend, weigert zij – in strijd met de Gedragscode Behandeling Letselschade – over te gaan tot verdere bevoorschotting. Gelet op de door [eiser] overgelegde schadestaat van 5 december 2019 is sprake van een schadesurplus van € 51.036,00.

[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. Hij is door het uitblijven van verdere bevoorschotting in financiële problemen geraakt. Daarnaast worden zijn klachten verergerd door de trage afhandeling door Allianz. Een uitkering zou het herstel van [eiser] ten goede komen.

3.3.
Allianz voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde. Zij voert daartoe het volgende aan.

Allianz betwist dat de door [eiser] gestelde klachten bij hem aanwezig zijn en dat deze klachten in causaal verband staan met de aanrijding. Gelet op de lage impact van de aanrijding kan deze niet de oorzaak zijn van de door [eiser] gestelde klachten. Voorts betwist Allianz dat de ongevalsgerelateerde klachten leiden tot beperkingen en dat deze beperkingen leiden tot studievertraging, verlies van arbeidsvermogen, behoefte aan huishoudelijke hulp en de overige door [eiser] gestelde schadeposten.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – wat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen – maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.

Dit betekent dat betaling van het door [eiser] gevorderde voorschot alleen kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat Allianz aansprakelijk is voor de door hem gestelde schade en dat deze schade hoger is dan het tot op heden uitgekeerde voorschot van € 8.500,00. De discussie van partijen spitst zich met name toe op het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade.

4.2.
In een bodemprocedure, en ook in een deelgeschil, geldt als uitgangspunt dat de stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast met betrekking tot het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade in beginsel op [eiser] rust. Voor het aanwezig zijn van het juridisch causaal verband gaat het erom of de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en dat die klachten mede gelet op de toedracht van het ongeval daaraan redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer vóór het ongeval deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd zijn. Enige objectivering van de (subjectieve) klachten is echter wel vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.

4.3.
Allianz heeft gemotiveerd betwist dat [eiser] (alle) door hem gestelde klachten heeft en dat deze klachten het gevolg zouden kunnen zijn van het ongeval. Zij heeft hierbij onder meer gewezen op de geringe delta-v en op het ontbreken van objectivering van de klachten van [eiser] . Daarnaast heeft zij gesteld dat de geconstateerde breuk in C7 niet het gevolg van de aanrijding kan zijn. Een dergelijke breuk kan in een tijdsbestek van 3 maanden geconsolideerd zijn, terwijl de breuk die bij [eiser] op 23 mei 2019 is geconstateerd nog niet geconsolideerd was en daarom van later datum moet zijn. Daarnaast betwist Allianz dat de gestelde klachten leiden tot beperkingen en de schade zoals door [eiser] gesteld.

4.4.
Anders dan [eiser] kennelijk meent, volgt het causaal verband tussen zijn klachten en de aanrijding niet zonder meer uit de door hem overgelegde verklaringen van de door hem geraadpleegde (medisch) specialisten. Deze specialisten hadden immers niet tot taak om de medische causaliteit vast te stellen en zij verklaren enkel op basis van de door [eiser] gegeven informatie. Hierbij valt op dat [eiser] steeds heeft verklaard dat hij ‘hard van achteren is aangereden’, terwijl dat vooralsnog geen steun vindt in de feiten.

4.5.
Hoewel de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de door [eiser] ervaren klachten, is het tot op heden niet zonder meer aannemelijk dat deze klachten te herleiden zijn tot de aanrijding. Zo dient onderzocht te worden of de objectiveerbare breuk in C7 een gevolg is van de aanrijding. Deze breuk is immers pas zo’n 3 maanden na de aanrijding geconstateerd. Weliswaar is daarbij gezegd dat de breuk ‘ongeveer 3 maanden oud is’, maar daaruit volgt niet noodzakelijkerwijs dat deze gerelateerd is aan de aanrijding. Daar komt nog bij dat niet uitgesloten is dat de datering van de breuk (mede) ingegeven kan zijn door de gegevens die [eiser] heeft verstrekt. Voorts is onzeker of alle door [eiser] gestelde klachten en beperkingen zijn te verklaren door die breuk of dat deze op andere wijze zijn terug te voeren op de aanrijding.

4.6.
Gelet op de geringe impact van de aanrijding, zoals berekend door MVOA, kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat de aanrijding de oorzaak is van alle klachten. Weliswaar heeft [eiser] de uitkomsten van het delta-v onderzoek betwist, maar hij heeft daar geen eigen onderzoek tegenover gesteld. Hij kan Allianz ook niet tegenwerpen dat zijn auto niet in het onderzoek is betrokken, nu hij geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Overigens heeft [eiser] ook niet weersproken dat de schade aan zijn auto gering was. Een geringe snelheidsverandering komt overeen met de geringe materiële schade aan de beide auto’s en het feit dat de aanrijding vlak na een verkeersdrempel plaatsvond. Dat [eiser] tijdens de aanrijding naar eigen zeggen met een snelheid van (ten minste) 30 km/u reed, sluit ook niet uit dat het snelheidsverschil tussen de beide auto’s de door MVOA berekende waarde heeft gehad. [eiser] heeft ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat de delta-v hoger moet zijn geweest dan de door MVOA berekende waarde. Op zichzelf is juist dat een geringe delta-v niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van causaal verband tussen het ongeval en de gezondheidsklachten van de benadeelde. Het is echter wel een omstandigheid die in aanmerking moet worden genomen bij het antwoord op de vraag óf sprake is van causaal verband.

4.7.
Om de klachten en het causaal verband te beoordelen is een deskundigenonderzoek nodig, waarvan Allianz, zoals zij ter zitting heeft herhaald, de kosten zal dragen. Hoewel partijen sinds begin augustus 2019 discussie hebben over de causaliteit en zij het over de noodzaak van dit onderzoek eens zijn, is dit nog altijd niet in gang gezet.

4.8.
Het standpunt van (de advocaat van) [eiser] om zijn medewerking aan een expertise afhankelijk te maken van de betaling van een voorschot draagt niet bij aan een constructieve afwikkeling van deze zaak en is daarmee ook niet in zijn belang. In de gegeven omstandigheden waarin het causaal verband niet direct voor de hand ligt, dient de causaliteit nu eenmaal nader te worden onderzocht. Zelfs wanneer de verwijten aan het adres van Allianz over tot de stroeve afwikkeling van de zaak terecht zijn, ontslaat dat [eiser] niet van zijn plicht om medewerking te verlenen aan die afwikkeling. Niet valt in te zien dat het uitblijven van de expertise, en daarmee van een mogelijk nader voorschot, aan Allianz moet worden toegerekend.

Bij gebrek aan een medisch deskundig oordeel is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op dit moment (nog) niet verantwoord is om de gestelde causaliteit aan te nemen. Pas wanneer causaliteit op grond van een (voorlopig) deskundigenoordeel voldoende aannemelijk is, ligt (verdere) bevoorschotting voor de hand. Daarmee is niet gezegd dat dan alle door [eiser] begrote kosten (verlies arbeidsvermogen, studievertraging, huishoudelijke hulp) voor vergoeding in aanmerking komen.

Slotsom en proceskosten

4.9.
De slotsom is dat zonder nadere expertise niet kan worden vooruitgelopen op de uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Op basis van de thans beschikbare gegevens is betaling van een aanvullend voorschot, van welke omvang dan ook, (nog) niet op zijn plaats. De omstandigheid dat [eiser] in financiële problemen verkeert of dreigt te geraken, op welke stelling nog wel wat valt af te dingen, is onvoldoende reden om enig voorschot toe te wijzen. Gelet op het toepasselijke beoordelingskader moet de vordering – nog daargelaten het spoedeisend belang en het restitutierisico – worden afgewezen.

4.10.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Allianz worden begroot op:

- griffierecht € 1.992,00

- salaris advocaat 980,00

Totaal € 2.972,00 ECLI:NL:RBROT:2020:901