Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 040116 uitval in been na knieoperatie; deskundigenrapportage onvoldoende gemotiveerd; vragen tbv nadere motivering deskundige

Rb Gelderland 040116 deelgeschil; uitval in been na knieoperatie; deskundigenrapportage onvoldoende gemotiveerd; vragen tbv nadere motivering deskundige; 
- kosten gevorderd en begroot op € 8.535,99 incl kantoorkosten, btw en griffierecht

2.14.
Het - gewijzigde - verzoek strekt ertoe dat de rechtbank, op de voet van artikel 1019w Rv:

- primair, voor recht zal verklaren dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor alle reeds door [verzoekster] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade voortvloeiend uit de door [dr. Y] in zijn deskundigenrapport d.d. 11 februari 2015 vastgestelde schendingen van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:453 BW door het ziekenhuis tijdens de behandeling van [verzoekster] in het ziekenhuis in de periode van 1 september 2006 tot en met 24 januari 2007,
- subsidiair, zal bevelen dat het ziekenhuis moet meewerken aan de verdere voortzetting en afronding van het gezamenlijk door partijen in gang gezette deskundigenonderzoek bij [dr. Y] , zo nodig op basis van een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen aanvullende vraagstelling, waarbij (ook) voor het verdere vervolg van het deskundigenonderzoek de Leidraad Deskundigen in Civiele zaken in acht moet worden genomen, met begroting van de kosten aan de zijde van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek op een bedrag van € 8.250,99, te vermeerderen met het griffierecht, en veroordeling van het ziekenhuis tot betaling van dit bedrag.

2.15.
Het ziekenhuis voert verweer.

2.16.
De standpunten van partijen zullen hierna voor zover van belang aan de orde komen.

2.17.
De conclusie van [dr. Y] dat de operateur onzorgvuldig heeft gehandeld is er in de kern op gebaseerd dat ten onrechte is gekozen voor een osteotomie in plaats van hemi-epifysiodese, de standaardbehandeling. Volgens het ziekenhuis heeft de chirurg echter weloverwogen tot afwijking van de standaardbehandeling besloten. Blijkens haar brief aan [dr. Y] van 27 februari 2014 was volgens het ziekenhuis sprake van abnormaal bot (ernstige expressie van HME en intramedullair een abnormale botmatrix) en onvoorspelbaar gedrag van groeischijven. Bovendien kampte [verzoekster] met ernstig overgewicht die, in combinatie met de valgusstand, niet met fysieke inspanning bestreden zou kunnen worden indien voor de standaardbehandeling zou zijn gekozen, aldus het ziekenhuis in deze brief. Het is vanzelfsprekend niet zo dat [dr. Y] vanwege het commentaar van het ziekenhuis heeft te wijken van zijn standpunt, zoals het ziekenhuis in haar brief van 27 maart 2015 lijkt te veronderstellen, maar van belang is wel dat [dr. Y] voldoende inzicht geeft in zijn gedachtegang bij het niet volgen van dit commentaar. In dat verband geldt het volgende.

2.18.
De rechtbank constateert dat [dr. Y] in zijn uiteindelijke reactie op het commentaar de verklaring van het ziekenhuis voor het gevoerde beleid niet integraal bespreekt, maar op onderdelen ervan apart reageert. Zo bespreekt hij het gedrag van de groeischijven bij HME en de ‘tot mislukken gedoemde’ osteotomie wel in het algemeen, maar niet in relatie tot de, volgens het ziekenhuis, specifieke en bijzondere situatie in het geval van [verzoekster] . [dr. Y] veronderstelt verder dat [verzoekster] bij hemi-epifysiodese direct mobiel zou zijn geweest, althans [dr. Y] gaat daarvan uit omdat de valgusstand niet zo ernstig was dat lopen nagenoeg onmogelijk was en het ziekenhuis in haar commentaar onvoldoende aanknopingspunten voor ernstig overgewicht heeft geboden. Wat dit laatste betreft lag het echter op de weg van [dr. Y] om de invloed van het (over)gewicht van [verzoekster] op zijn bevindingen, welke invloed klaarblijkelijk ook volgens [dr. Y] denkbaar is, zelf te onderzoeken en zo nodig in dat verband gegevens op te vragen. Op dit punt is daarom geen sprake van een toereikende reactie op het commentaar van het ziekenhuis. Van groter belang is echter dat niet duidelijk wordt waarom [dr. Y] het argument van het ziekenhuis, te weten dat hemi-epifysiodese in het geval van [verzoekster] niet aangewezen was vanwege de, zelfs in het licht van de aard van de aandoening abnormale staat van het betreffende bot, niet volgt. Een onderbouwing, al dat niet op basis van beeldvormend materiaal van het bot, ontbreekt. Dit bezwaar klemt te meer nu het ziekenhuis niet onbewust, maar juist willens en wetens van de standaardbehandeling stelt te zijn afgeweken. Op dit punt, dat de kern van het deskundigenonderzoek betreft, mag een beter kenbare motivering worden verwacht. Bij deze stand van zaken, en gegeven ook de bevindingen van [dr. X] , vormt het deskundigenrapport van [dr. Y] op dit punt een onvoldoende basis voor een beslissing over aansprakelijkheid van het ziekenhuis.

2.19.
Wat betreft de, volgens [dr. Y] onzorgvuldige uitvoering van de behandeling (nalaten van controle van de nervus peroneus op overrekking aan het eind van de operatie) en onzorgvuldige nabehandeling (gipsimmobilisatie gecombineerd met een beenblock) geldt dat thans niet vastgesteld kan worden dat de beschadiging van de nervus peroneus gevolg is van dit handelen c.q. nalaten van het ziekenhuis. [dr. Y] laat dit in het midden. Aansprakelijkheid van het ziekenhuis in dit verband kan dan nu niet worden vastgesteld. Nadere instructie over causaliteit op deze punten draagt onvoldoende bij aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Dergelijke instructie raakt immers niet de hierboven besproken kern van het geschil. Voor zover [verzoekster] al heeft beoogd onzorgvuldige uitvoering c.q. nabehandeling als zelfstandige grond voor aansprakelijkheid op te voeren, stuit het daartoe strekkende verzoek af op artikel 1019z Rv. Het voorgaande geldt ook voor het ter zitting aan het ziekenhuis gemaakte verwijt dat zij [verzoekster] voorafgaand aan de operatie onvoldoende over de risico’s en de alternatieven heeft voorgelicht. Het ziekenhuis heeft dit verwijt gemotiveerd weersproken. [dr. Y] heeft zich hierover niet uitgelaten. Bij deze stand van zaken is ook in dit verband instructie nodig voordat tot een oordeel over aansprakelijkheid gekomen kan worden.

2.20.
Het primair verzochte is derhalve niet toewijsbaar. De overige, meer formele bezwaren van het ziekenhuis tegen toewijzing van het primaire verzoek behoeven geen bespreking.

2.21.
Ter zake van het subsidiair verzochte is het volgende van belang. Het betreft hier in de kern de vraag of het ziekenhuis gehouden is erin te bewilligen dat [dr. Y] alsnog om opheldering wordt gevraagd, al dan niet op basis van door de rechtbank geformuleerde vragen. In dat verband is het volgende van belang.

2.22.
De partijen hebben gezamenlijk gekozen voor [dr. Y] , door een vakgenoot aangemerkt als (hetgeen door het ziekenhuis niet is weersproken) een bijzonder gekwalificeerde orthopeed om de onderhavige casus te beoordelen. Het ziekenhuis erkent terecht dat partijen het dan in beginsel met de bevindingen van [dr. Y] hebben te doen (punt 59 verweerschrift). Zij heeft de bijzondere deskundigheid van [dr. Y] niet alsnog ter discussie gesteld, ook niet na wijziging van het verzoek, ter zitting. Van het ziekenhuis kan dan worden gevergd dat zij eraan meewerkt dat [dr. Y] om opheldering zal worden verzocht ter zake van de blijkens deze procedure bij het ziekenhuis over de rapportage van [dr. Y] levende kritiek. De rechtbank zal hieronder vragen aan [dr. Y] opnemen die haar, gelet op het hierboven besproken partijdebat en het vakgebied van [dr. Y] , dienstig voorkomen. Dat [dr. Y] voor het verdere vervolg van het deskundigenonderzoek de Leidraad Deskundigen in Civiele zaken in acht moet (blijven) nemen heeft het ziekenhuis niet betwist. Het subsidiaire verzoek is derhalve toewijsbaar, op hierna te vermelden wijze.

2.23.
Ter zake van de kosten is het volgende van belang. Het verzoek is gedeeltelijk toewijsbaar geoordeeld. Reeds daarom is geen sprake van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek. De verzochte begroting van advocaatkosten op een bedrag van € 8.250,99 inclusief kantoorkosten en btw heeft het ziekenhuis op zichzelf niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag, vermeerderd met het griffierecht ad € 285,00 op de voet van artikel 1019aa Rv begroten. Nu aansprakelijkheid van het ziekenhuis niet vast staat bestaat voor de verzochte veroordeling van het ziekenhuis tot betaling van het aldus begrote bedrag bestaat geen grond.

3 De beslissing
De rechtbank

3.1.
bepaalt dat het ziekenhuis moet meewerken aan de verdere voortzetting en afronding van het gezamenlijk door partijen in gang gezette deskundigenonderzoek bij [dr. Y] , waarbij voor het verdere vervolg van het deskundigenonderzoek de Leidraad Deskundigen in Civiele zaken in acht moet worden genomen, en wel op basis van de volgende aanvullende vraagstelling:
1. Wilt u, tegen de achtergrond van de hierboven in de punten 2.17. en 2.18. besproken onduidelijkheden, bezien of de keuze van behandeling in het geval van [verzoekster] , de relevante omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwend, aan de professionele standaard voldeed? Wil u uw antwoord uitgebreid motiveren en daarbij in ieder geval ingaan op de volgende deelvragen?
- liet de staat van het bot van [verzoekster] , die volgens het ziekenhuis slecht was vanwege ernstige expressie van HME en intramedullair een abnormale botmatrix, en die zo mogelijk aan de hand van (voorhanden) beeldvormend materiaal dient te worden beoordeeld, hemi-epifysiodese (met de hulp van staples, eight plates of schroeven) toe?
- was destijds bij [verzoekster] sprake van zodanig (over)gewicht dat dit, in combinatie met de valgusstand, bij toepassing van hemi-epifysiodese een zodanige belemmering voor haar mobiliteit zou hebben betekend dat dit een contra-indicatie voor deze behandeling vormde?
2. Heeft u verder nog opmerkingen op uw vakgebied die u in deze zaak van belang acht? ECLI:NL:RBGEL:2016:7163