Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 090915 cervicale myelopathie; benoeming deskundige revalidatiearts en neuroloog; vraagstelling

Rb Gelderland 090915 cervicale myelopathie; benoeming deskundige revalidatiearts en neuroloog; vraagstelling

2 De verdere beoordeling

2.1.
Gebleven wordt bij hetgeen in het vorige vonnis is overwogen en beslist. Desverzocht hebben partijen zich uitgelaten over de personen van te benoemen deskundigen en de te stellen vragen.

2.2.
De voorstellen van partijen aangaande de te stellen vragen lopen niet zeer uiteen. Het ziekenhuis onderscheidt terecht de aan de beide specialismen voor te leggen vragen. De rechtbank zal de in het dictum neergelegde vragen aan de deskundigen stellen. Daarbij is nog het volgende van belang. De klachten en beperkingen van [eiser] lijken weliswaar voornamelijk op het vakgebied van de neurologie te liggen, maar dit maakt onderzoek naar de vraag of, en zo ja, in hoeverre deze klachten en beperkingen zouden zijn ontstaan, eventuele fouten van [arts] of een assistent weggedacht, onmogelijk noch onnodig. In dit verband zullen daarom ook aan Stam vragen worden opgenomen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat hierover nader onderzoek door een deskundige (neuroloog) zal dienen plaats te vinden.

2.3.
Dan de personen. Concrete voorstellen heeft [eiser] niet gedaan, het ziekenhuis wel, zij het dat genoemde revalidatiearts Van Asbeck geen gelegenheid had om als deskundige op te treden. De rechtbank heeft prof. dr. J.H. Stam, verbonden aan het Erasmus MC bereid gevonden als deskundige revalidatiearts op te treden. Datzelfde geldt voor de door het ziekenhuis voorgestelde neuroloog prof. L.J. Kappelle die verbonden is aan het UMCU. Beide deskundigen hebben verklaard vrij te staan ten opzichte van de artsen in kwestie. Stam en Kappelle begroten de kosten van hun onderzoeken op bedragen van respectievelijk € 2.400,00 en € 3.146,00.

2.4.
Zoals aangekondigd zal aan [eiser] geen voorschot worden opgelegd. De partijen moeten er echter rekening mee houden dat de rechtbank uiteindelijk op de voet van artikel 199 lid 3 en 237 Rv over de kosten van de deskundigenberichten zal hebben te beslissen.

2.5.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij. Het is overigens aan de deskundigen om te bepalen hoe zij hun onderzoek inrichten.

2.6.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

2.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3 De beslissing

De rechtbank

neuroloog

3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Wilt u, uitgaande van de medische kennis en kunde op uw terrein in 2008 en de toen geldende richtlijnen, protocollen, wetenschappelijke en professionele inzichten de volgende vragen beantwoorden.
1. Heeft u voldoende gegevens om uw beoordeling te verrichten? Indien dit niet het geval is, verzoek ik u de gegevens op te vragen en in het rapport te vermelden om welke gegevens het gaat.
2. Wat is de diagnose op uw vakgebied?
3. Wat is uw visie op het tijdens de consulten van 21 april 2008 en 1 juli 2008 vanwege de gepresenteerde klachten verrichte neurologische onderzoek en het gevoerde beleid? Kunt u bij de beantwoording van de vragen de destijds geldende richtlijnen, protocollen, wetenschappelijke en professionele inzichten betrekken?
4. Kunt u in het kader van de vorige vraag ook aandacht besteden aan de herkenbaarheid van een beginnende cervicale myelopathie?
5. Het bovenstaande samenvattend: is er op 21 april 2008 en 1 juli 2008 door de betrokken neuroloog gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot in gelijke omstandigheden mag worden verwacht? Indien deze vraag ontkennend zou worden beantwoord: welk beleid had er volgens de destijds geldende richtlijnen, protocollen, wetenschappelijke- en professionele inzichten naar uw medisch inzicht moeten worden ingesteld respectievelijk gevolgd toen betrokkene op 21 april 2008 of 1 juli 2008 door de neuroloog werd gezien? Wilt u hierbij nog betrekken de volgens [eiser] bekende incontinentieklachten en haar looppatroon.
6. Was het uiteindelijke resultaat van de cervicale myelopathie geheel of gedeeltelijk te voorkomen geweest wanneer het onder 5 te voeren beleid was gevolgd?
a. Kunt u daarbij middels een tijdlijn aangeven welke specifieke acties binnen welk tijdsbestek geïndiceerd waren? Kunt u daarbij aandacht besteden aan de vraag of de geïndiceerde acties in het Rijnstate Ziekenhuis konden worden uitgevoerd?
b. Waren er contra-indicaties voor de geïndiceerde behandeling aanwezig?
c. Kunt u de kansen en risico’s van de behandeling, zo mogelijk weergeven in een tijdlijn, beschrijven?
7. Welke klachten en/of beperkingen heeft betrokkene sinds 21 april 2008 ondervonden? Kunt u de klachten en beperkingen uitdrukken in een percentage blijvende functionaliteit met inachtneming van de AMA-guides 5e druk en eventuele toepasselijke richtlijnen binnen uw beroepsgroep?
8. Zouden deze klachten en/of beperkingen ook bestaan of zijn ontstaan indien het onder 5 te voeren beleid was gevolgd? Kunt u de klachten en beperkingen die ook zouden zijn ontstaan wanneer het onder 5 te voeren beleid zou zijn gevolgd, zo mogelijk aan de hand van een tijdlijn, uitdrukken in een percentage blijvende functionaliteit met inachtneming van de AMA-guides 5e druk en eventuele toepasselijke richtlijnen binnen uw beroepsgroep?
9. Is er een kans dat ook bij adequaat handelen door u vastgestelde restverschijnselen bij betrokkene zouden zijn opgetreden? Zo ja, wilt u dan gemotiveerd en aan de hand van een tijdlijn aangeven hoe groot u die kans acht en indien mogelijk uitdrukken in een percentage, incidenteel rekening houdend met een marge? Indien het niet mogelijk is een percentage te noemen, wilt u deze kans dan uitdrukken in één van de volgende termijn: zeker, zeer groot, groot, klein, zeer klein, verwaarloosbaar klein? Wilt u bij uw antwoord op deze vraag zo mogelijk relevante literatuur vermelden.
10. Acht u een expertise op een ander vakgebied geïndiceerd? (ter informatie: een expertise door een revalidatiearts vindt gelijktijdig plaats)
11. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van deze kwestie?

3.2.
benoemt tot deskundige:

Prof. Dr. L.J. Kappelle,
Universitair Medisch Centrum Utrecht
Kamernummer G.03.230
Huispostnummer G.03.232
Postbus 85500, 3508 GA UTRECHT
Telefoonnummer 088 75 579 75
Faxnummer 030 25 421 00
E-Mail l.kappelle@umcutrecht.nl

revalidatiearts

3.3.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Heeft u voldoende gegevens om uw beoordeling te verrichten? Indien dit niet het geval is, verzoek ik u de gegevens op te vragen en in het rapport te vermelden om welke gegevens het gaat.
2. Wat is uw visie op het tijdens de consulten van 24 april 2008 en 3 juli 2008 vanwege de gepresenteerde klachten verrichte onderzoek en het gevoerde beleid? Wat is uw visie op het consult van de revalidatiearts in opleiding op 4 september 2008? Kunt u bij de beantwoording van de vragen de destijds geldende richtlijnen, protocollen, wetenschappelijke en professionele inzichten betrekken? Wilt u hierbij nog betrekken de volgens [eiser] bekende incontinentieklachten en haar looppatroon.
3. Het bovenstaande samenvattend: is er op 24 april 2008, 3 juli 2008 en 4 september 2008 door de betrokken revalidatiearts c.q. revalidatiearts in opleiding gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot in gelijke omstandigheden mag worden verwacht? Indien deze vraag ontkennend zou worden beantwoord: welk beleid had er volgens de destijds geldende richtlijnen, protocollen, wetenschappelijke- en professionele inzichten naar uw medisch inzicht moeten worden ingesteld respectievelijk gevolgd?
4. Is er een kans dat ook bij adequaat handelen door u vastgestelde restverschijnselen bij betrokkene zouden zijn opgetreden? Zo ja, wilt u dan gemotiveerd en aan de hand van een tijdlijn aangeven hoe groot u die kans acht en indien mogelijk uitdrukken in een percentage, incidenteel rekening houdend met een marge? Indien het niet mogelijk is een percentage te noemen, wilt u deze kans dan uitdrukken in één van de volgende termijn: zeker, zeer groot, groot, klein, zeer klein, verwaarloosbaar klein? Wilt u bij uw antwoord op deze vraag zo mogelijk relevante literatuur vermelden.
5. Voor zover u zich niet in staat acht vraag 4 te beantwoorden, op welk vakgebied dient dan naar uw oordeel een deskundige ter beantwoording gevonden te worden?
6. Acht u een expertise op een ander vakgebied geïndiceerd? (ter informatie: een expertise door een revalidatiearts vindt gelijktijdig plaats)
7. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van deze kwestie?

ECLI:NL:RBGEL:2015:6894