RBAMS 010621 hypotone hyponatriëmie, vraagstelling voor internist en neuroloog, met toelichting tzv juridisch kader
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 010621 hypotone hyponatriëmie, vraagstelling voor internist en neuroloog, met toelichting tzv juridisch kader
(Wikipedia meldt: Hyponatriëmie is een tekort aan natrium in het bloed, red. LSA LM)
De feiten
2.1.
[verzoeker] is sinds 1981 bekend met diabetes insipidus en staat hiervoor onder behandeling. Hij is voor het reguleren van zijn vochtbalans afhankelijk van medicijnen en gebruikt hiervoor het middel desmopressine.
2.2.
Op 6 november 2019 is [verzoeker] samen met zijn partner voor een vakantie naar Cuba vertrokken. Voor vertrek hadden zij beiden lichte griepverschijnselen. In Cuba kreeg [verzoeker] last van misselijkheid, braken en diarree. Een dag eerder dan gepland is [verzoeker] naar huis teruggekeerd.
2.3.
Op 15 november 2019 heeft [verzoeker] zich, na het ontwikkelen van oedeem in zijn wang en na te zijn doorverwezen door zijn huisarts, gemeld bij de spoedeisende hulp (SEH) van VUmc. Op de SEH bleek dat zijn natriumgehalte te laag was, te weten 112 mmol/l. [verzoeker] werd opgenomen in het VUmc voor behandeling. Er was sprake van zogenoemde hypotone hyponatriëmie.
2.4.
Op 16 november 2019 bleek bij controle dat het natriumgehalte sneller dan beoogd was gestegen, waarna desmopressine werd toegediend.
Ook de volgende ochtend was nog sprake van een te snelle correctie van de hyponatriëmie. In de loop van de ochtend werd naast desmopressine, eveneens glucose (5%) toegediend.
2.5.
Op 17 november 2019 kreeg [verzoeker] moeite met spreken en met zijn motoriek. Op de beelden van een CT-scan werden geen afwijkingen geconstateerd. In de daaropvolgende dagen ontstond eveneens een slikstoornis alsmede gedragsproblemen, waardoor hij op enig moment moest worden gefixeerd. Op 22 november 2019 werd [verzoeker] met een dreigende respiratoire insufficiëntie op de intensive care opgenomen.
2.6.
Op 17 december 2019 werd [verzoeker] weer teruggeplaatst op de verpleegafdeling en op 31 december 2019 werd de opname in VUmc beëindigd. [verzoeker] werd toen naar een revalidatiecentrum gebracht voor verder herstel.
2.7.
[verzoeker] heeft zijn werk als advocaat vanaf half november 2019 tot en met september 2020 niet (volledig) kunnen uitoefenen. Tot half september 2020 ontving hij een uitkering uit hoofde van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.8.
Een calamiteitenrapportage, opgesteld op verzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg betreffende de behandeling van [verzoeker] , vermeldt de volgende conclusies en aanbevelingen:
“8.
Conclusie(s) van de onderzoek ende calamiteitencommissie?
1.
Patiënt liep neurologische schade op als complicatie na een correctie van een diepe hyponatriëmie.
2.
De correctie van de hyponatriëmie ging gepaard met een snellere stijging van de serum natrium concentratie dan gewenst.
3.
Het protocol blijkt achteraf bezien onvoldoende rekening te houden met kwetsbare patiënten en patiënten zonder eigen ADH productie.
4.
De aanwijzing voor het waarschuwen bij toename van de mictie ging niet gepaard met een order tot het nauwgezet bijhouden ervan.
5.
Het toevoegen van het direct beschikbare glucose 5% aan de desmopressine had tot correctie van het te snel gestegen natrium kunnen leiden.
6.
Hoewel de rooming-in van partner fixatie kon voorkomen leidde het tot uitputting van partner. Het behandelteam deed hier weliswaar navraag naar, maar is van mening dat daar meer aandacht aan geschonken had moeten worden.
( ... )”
3
Het geschil
3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) zal bevelen en als deskundigen zal benoemen prof. dr. H.A.H. Kaasjager, als internist verbonden aan het UMCU, en prof. dr. J.H. Wokke, als neuroloog verbonden aan het UMCU, met als opdracht de in de pleitnota opgenomen vragen te beantwoorden, met veroordeling van VUmc in de deskundigen- en proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek – samengevat – het volgende ten grondslag. Er waren tekortkomingen bij de uitvoering van de tussen (de artsen van) VUmc en [verzoeker] gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst als gevolg waarvan [verzoeker] hersenletsel heeft opgelopen. [verzoeker] maakt (de artsen van) VUmc de volgende verwijten:
1. er is onvoldoende rekening gehouden met zijn risicofactoren in de vorm van diabetes insipidus en de daardoor ontbrekende zelfregulatie van en de invloed van het stopzetten van het medicijngebruik op de vochtbalans;
2. de mictie (het plassen) en het natriumgehalte van het bloed is niet zorgvuldig gemonitord;
3. het natriumgehalte van het bloed is te snel, met te veel punten gestegen. De behandeling is onverkort voortgezet op het moment dat zijn natriumwaarde al na enkele uren met zes punten was gestegen;
4. nadat was geconstateerd dat het natriumgehalte veel te snel was opgelopen, is verzuimd glucose en/of medicatie toe te dienen;
5. er is te lang gewacht met overplaatsing naar de intensive care.
[verzoeker] is redelijk goed hersteld maar kampt, ten tijde van het indienen van het verzoekschrift, nog met de volgende (rest)klachten: afgenomen spraakconditie, fijne motoriek, oog-handcoördinatie, en verminderde mobiliteit. Het onderzoek door de deskundigen dient zo breed mogelijk te worden ingestoken, zodat een zo goed mogelijk beeld naar voren komt ten aanzien van het medisch handelen en het causaal verband met de schade, zodat [verzoeker] vervolgens zijn procespositie zo goed mogelijk kan bepalen.
3.3.
VUmc heeft (gedeeltelijk) aansprakelijkheid erkend, in die zin dat zij meent dat er op bepaalde punten niet (volledig) conform de medisch professionele standaard is gehandeld.
VUmc heeft erkend dat de mictie niet zorgvuldig is gemonitord en dat is verzuimd glucose toe te dienen naast de start met desmopressine, toen in de ochtend van 16 november 2019 duidelijk werd dat het natriumgehalte te snel was gestegen. Ook heeft VUmc erkend dat de lage kaliumwaarde, waarvan sinds de opname sprake was, eerder gecorrigeerd had moeten worden. Voor het overige betwist VUmc de haar gemaakte verwijten en is volgens haar wel zorgvuldig gehandeld.
VUmc acht het voorstelbaar dat de aanleiding tot het ontstaan van de hersenschade al deels was opgetreden vóór de opname. VUmc meent dan ook dat niet vaststaat dat de opgetreden hersenschade volledig is toe te schrijven aan het door haar erkende medisch onzorgvuldig handelen.
VUmc heeft als zodanig geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot het gelasten van een deskundigenbericht. Wel maakt VUmc bezwaar tegen de door [verzoeker] voorgestane wijze waarop dat onderzoek dient te worden uitgevoerd en in het verlengde daarvan tegen (een deel van) de door [verzoeker] voorgestelde vraagstelling. Het voorgestelde onderzoek is te ruim. Het is aan [verzoeker] om eerst concrete verwijten te formuleren en deze te onderbouwen zodat deze ter beoordeling aan een deskundige kunnen worden voorgelegd indien daarover op medisch gebied een verschil van inzicht bestaat. Het is niet de bedoeling het gehele behandelbeleid in zijn algemeenheid te laten beoordelen door een deskundige. Het deskundigenbericht dient niet te worden gebruikt als fishing expedition. Bovendien is alleen het causaal verband tussen eventueel onzorgvuldig handelen en de hersenschade van belang. Het is niet uit te sluiten dat de behandeling zorgvuldig was maar deze desondanks tot onvermijdelijke schade heeft geleid, waarvoor VUmc dan niet aansprakelijk is. Het voorschot op de kosten van de deskundigen dient in de visie van VUmc door partijen ieder bij helfte te worden voldaan nu er tevens onderzoek zal plaatsvinden naar nieuwe/andere verwijten die niet door VUmc zijn erkend.
4
De beoordeling
4.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. VUmc betwist niet dat een dergelijk verzoek in beginsel toewijsbaar is en verzet zich niet tegen de benoeming van (een) deskundige(n). Het verzoek, dat op de wet is gegrond, zal daarom, met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen, worden toegewezen.
De deskundigen
4.2.
Partijen zijn het eens over de personen die als deskundige dienen te worden benoemd, te weten prof. dr. H.A.H. Kaasjager (internist) en prof. dr. J.H. Wokke (neuroloog), beiden verbonden aan het UMCU. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
Het voorschot
4.3.
Krachtens de hoofdregel van artikel 195 Rv komt het voorschot op de kosten van de deskundigen in beginsel voor rekening van verzoeker. In de omstandigheid dat VUmc aansprakelijkheid voor een drietal verwijten/tekortkomingen heeft erkend en het ook zelf aannemelijk acht dat deze tekortkomingen in ieder geval deels tot de hersenschade bij [verzoeker] hebben geleid, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundigen volledig voor rekening van VUmc komt. Van een veel uitgebreider onderzoek door de deskundigen naar het algehele behandelbeleid en nog meer tekortkomingen dan de reeds door VUmc erkende tekortkomingen, waarvoor VUmc vreest, zal naar verwachting van de rechtbank geen sprake zijn gelet op de vraagstelling zoals deze hierna zal worden vastgesteld. In ieder geval wordt dat bezwaar onvoldoende geacht voor het oordeel dat het voorschot op de kosten van de deskundigen daarom door partijen bij helfte dienen te worden voldaan.
Het horen van [verzoeker] en zijn partner alsmede van de behandelend artsen
4.4.
[verzoeker] vindt het relevant dat hij, samen met zijn partner, wordt gehoord door de deskundigen, met name over de aanloop naar de ziekenhuisopname. De zich in het (medisch) dossier bevindende informatie hierover is te summier en diende ook niet de beantwoording van de vraag naar het causaal verband maar een ander doel, te weten het komen tot een goede behandeling en tot het zo nodig in de toekomst aanpassen van het behandelbeleid. Het tevens horen van de artsen acht [verzoeker] niet noodzakelijk. Subsidiair meent [verzoeker] dat indien ook de artsen worden gehoord, dat dan tegelijkertijd dient te gebeuren met het horen van hemzelf en zijn partner, dit ter voorkoming van het ontstaan van (de indruk van) een onderonsje tussen de artsen onderling. Meer subsidiair zou het gesprek volgens [verzoeker] met de artsen onder de aanwezigheid van de raadslieden kunnen plaatsvinden.
4.5.
VUmc verzet zich tegen het expliciet opdragen aan de deskundigen om [verzoeker] en zijn partner te horen. Zij is van mening dat uit de voorhanden (medische) stukken al voldoende duidelijk blijkt wat er zich voorafgaand aan de opname heeft voorgedaan. Bovendien staat het de deskundigen vrij om desgewenst zelf aanvullende informatie op te vragen bij partijen indien zij dat noodzakelijk achten. Indien aan de deskundigen wel expliciet wordt verzocht [verzoeker] en zijn partner te horen, dienen in dit geval, in het kader van hoor en wederhoor, ook de behandelend artsen te worden gehoord zodat zij direct kunnen reageren op eventueel (nieuw) door [verzoeker] verstrekte informatie.
4.6.
De rechtbank is evenals [verzoeker] van oordeel dat de informatie in het (medisch) dossier over de aanloop naar de ziekenhuisopname summier is en dat daarover kennelijk nog geen gedetailleerde uitvraag heeft plaatsgevonden. Onder meer in verband met de te beoordelen vraag of de schade mogelijk deels al is ontstaan voor de opname, kan het relevant zijn dat aan de deskundigen nog aanvullende informatie over de aanloop naar de ziekenhuisopname wordt verstrekt, welke informatie alleen [verzoeker] en zijn partner zullen kunnen geven. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om nog niet in het dossier aanwezige informatie over de gezondheidstoestand van [verzoeker] voorafgaand aan de ziekenhuisopname en om informatie ten aanzien van zijn voedsel- en vochtinname. De rechtbank brengt deze kwestie hierbij uitdrukkelijk onder de aandacht van de deskundigen en laat het verder ter beoordeling van de deskundigen of zij het nodig achten om [verzoeker] en zijn partner hierover te bevragen, en zo ja, of zij naar aanleiding daarvan ook nadere informatie van de bij de behandeling betrokken (hoofd)arts(en) willen opvragen. De keuze om een of ander wel of niet te doen, dient in het rapport te worden toegelicht.
Vraagstelling aan de deskundigen
4.7.
Partijen zijn het grotendeels eens geworden over de aan de deskundigen voor te leggen vragen. In zoverre zal de vraagstelling worden overgenomen door de rechtbank. Over een aantal te stellen vragen verschillen partijen nog met elkaar van mening.
Bij de vaststelling van de vraagstelling aan de deskundigen neemt de rechtbank de wensen van beide partijen zoveel mogelijk in aanmerking, waarbij erop wordt gelet dat de te stellen vragen voldoende duidelijk, relevant en volledig zijn teneinde een rapport van de deskundigen te verkrijgen dat mede ten grondslag kan worden gelegd aan een eventuele rechterlijke uitspraak, indien later zou blijken dat partijen het geschil niet in der minne hebben kunnen regelen.
Evenals VUmc is de rechtbank van oordeel dat de vragen rondom de beoordeling van eventueel onzorgvuldig handelen in beginsel alleen ter beoordeling aan een vakgenoot, dat wil zeggen aan een internist, dienen te worden voorgelegd. De overige vragen kunnen – daarover zijn partijen het ook eens – aan beide deskundigen (internist en neuroloog) gezamenlijk worden voorgelegd.
4.8.
Partijen verschillen verder met name van mening over de door [verzoeker] voorgestelde vragen 5-7 tegenover vraag 3 van VUmc. Evenals VUmc is de rechtbank van oordeel dat het niet de bedoeling van een voorlopig deskundigenbericht is om het behandelbeleid in zijn algemeenheid te laten beoordelen, zodat eventueel nieuwe verwijten die nog helemaal niet zijn gebleken aan het licht kunnen komen. Het is in beginsel aan [verzoeker] om voor de rechtbank en de te benoemen deskundige(n) duidelijk te maken welke verwijten hij de behandelend artsen maakt. Daarom zullen de verwijten, voor zover geconcretiseerd, in de vraagstelling worden verwerkt in de vorm van een tekst voorafgaand aan vraag 5 van de rechtbank, zoals door VUmc voorgesteld, en zal niet het gehele behandelbeleid ter toetsing aan de deskundige worden voorgelegd.
4.9.
De door [verzoeker] in zijn pleitnota voorgestelde vraag 5 (vraag 6 van de vraagstelling van de rechtbank) wordt toelaatbaar geacht. Deze vraag ziet niet op het behandelbeleid in zijn algemeenheid maar op een eerder al aan VUmc kenbaar gemaakt verwijt rondom het onvoldoende controleren van het natriumgehalte.
4.10.
De wel meer algemeen geformuleerde vraag 6 van [verzoeker] (vraag 7 van de vraagstelling van de rechtbank) wordt eveneens toelaatbaar geacht, omdat deze vraag specifiek is gericht op het causaal verband en geen toetsing van het behandelbeleid in zijn algemeenheid inhoudt.
4.11.
De door [verzoeker] in zijn pleitnota voorgestelde vraag 7 wordt, zoals deze is geformuleerd, niet door de rechtbank overgenomen, nu deze vraag niet relevant wordt geacht. Het gaat immers niet om de vraag of de behandeling tot schade heeft geleid. Relevant is slechts of eventueel medisch onzorgvuldig handelen tot schade heeft geleid. Het is immers goed voorstelbaar dat er ook ten gevolge van een zorgvuldige behandeling (niet te voorkomen) complicaties ontstaan die tot schade leidt en waarvoor VUmc niet aansprakelijk kan worden gehouden.
4.12.
Aan de deskundige Kaasjager zal eveneens de door VUmc voorgestelde vraag 3 (als vraag 5 van de vraagstelling van de rechtbank) worden voorgelegd. In dit verband wordt voorbijgegaan aan het bezwaar van [verzoeker] dat voorkomen moet worden dat juridische beslissingen feitelijk door de deskundigen worden genomen en dat deskundigen niet het gevoel of idee moeten krijgen dat zij degenen zijn die een collega arts veroordelen en aansprakelijk achten. De rechtbank stelt vast dat de vraag aan de deskundige Kaasjager, of is gehandeld conform de geldende medisch professionele standaard, een gebruikelijke vraag is die vaker aan deskundigen wordt gesteld door rechtbanken. Met het eveneens opnemen van de door [verzoeker] voorgestelde (en door de rechtbank iets aangepaste) inleiding voorafgaand aan vraag 5 van de rechtbank, met uitleg over het juridisch kader, wordt voldoende aan de bezwaren van [verzoeker] tegemoetgekomen en is het voor de deskundigen voldoende duidelijk en inzichtelijk wat er van hen wordt verwacht. Hiermee wordt niet miskend dat de beoordeling van de aansprakelijkheid uiteindelijk aan de rechter toekomt. Van strijd met het recht op een eerlijk proces is geen sprake.
4.13.
Het hiervoor overwogene in aanmerking nemend, stelt de rechtbank de aan de deskundigen voor te leggen vragen (met toelichting daarop) als volgt vast:
Inleiding, bedoeld voor beide deskundigen
Ter toelichting op het juridisch kader en uw rol daarin, geldt het volgende.
De Hoge Raad heeft bepaald dat een arts aansprakelijk is voor de schade van een patiënt als hij niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Dit is de juridische norm waaraan de rechter het handelen van de arts toetst om te bepalen of er bij de behandeling een fout is gemaakt.
Om dit goed te kunnen beoordelen wordt u verzocht om aan de hand van de hierna te volgen vragen, partijen en de rechtbank te voorzien van feitelijke informatie over de professionele standaard met betrekking tot de behandeling die onderwerp is van de juridische discussie. U wordt niet gevraagd te oordelen over de aansprakelijkheid. De vraag of sprake is van een medische fout en dus van aansprakelijkheid is, als partijen deze niet eensluidend kunnen beantwoorden, voorbehouden aan de rechter.
Het zal soms niet mogelijk zijn om de vragen met volledige zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. U wordt gevraagd om vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied met uw antwoorden inzicht te geven in de relevante professionele standaard.
Verzoeker (hierna: [verzoeker] ) zal u voorzien van alle relevante medische stukken, voorzien van een inventaris (bijlage). Als u van mening bent dat deze stukken niet voldoende zijn om deze casus te kunnen beoordelen, dan wordt u verzocht aan te geven over welke stukken u aanvullend nog wil beschikken (zie in dit verband ook 4.6 van deze beschikking).
Aan de hand van de hierna te volgen vragen wordt u verzocht partijen te informeren over de medische praktijk ten tijde van de behandelingen in VUmc vanaf de opname van [verzoeker] op 15 november 2019. Wilt u bij de beantwoording van de hierna te volgen vragen zoveel mogelijk verwijzen naar de wetenschappelijke literatuur en eventueel van toepassing zijnde protocollen, richtlijnen etc.?
In de Leidraad deskundigen in civiele zaken en in de Richtlijn medisch specialistische rapportage (RMSR) is geformuleerd aan welke eisen deskundigen en diens rapportage moeten voldoen. De leidraad en richtlijn zijn bedoeld als hulpmiddel voor u bij het uitvoeren van uw deskundigenonderzoek. U wordt verzocht de aanbevelingen en bepalingen in die leidraad richtlijn in acht te nemen.
De aan beide deskundigen gezamenlijk voor te leggen vragen
Algemene vragen
Vraag 1
Kent u een van de betrokkenen en voelt u zich in deze kwestie vrij om te rapporteren?
Vraag 2
Beschikt u over voldoende feitelijke informatie om een oordeel te kunnen vormen over de hierna te stellen vragen? Indien u naar aanleiding van het medisch dossier vragen hebt, dan wordt u verzocht deze vragen aan beide partijen voor te leggen.
Vraag 3
a. a) In welke fase van het proces van osmotische demyelinisatie worden klachten en/of verschijnselen merkbaar/zichtbaar?
b) Wilt u in chronologische volgorde specificeren tot welke klachten/verschijnselen het proces van osmotische demyelinisatie leidt?
Vraag 4
Wat is het tijdsverloop tussen fluctuaties en/of een te snelle stijging van het natriumgehalte en het manifesteren van klachten en/of verschijnselen door osmotische demyelinisatie?
Vragen aan uitsluitend deskundige Kaasjager ten aanzien van het behandelbeleid
VUmc heeft erkend dat tijdens de opname van [verzoeker] op de volgende punten medisch onzorgvuldig is gehandeld:
- het niet zorgvuldig monitoren van de urineproductie tijdens de behandeling van de hypotone hyponatriëmie;
- het niet tijdig toedienen van glucose toen in de ochtend van 16 november 2019 duidelijk werd dat het natriumgehalte te snel was gestegen en,
-het niet eerder corrigeren van de lage kaliumwaarde.
[verzoeker] verwijt VUmc daarnaast dat:
- in het behandelbeleid geen, of onvoldoende rekening is gehouden met de diabetes insipidus en daarmee met een laag kalium- en natriumgehalte van het bloed als risicofactoren;
- het natriumgehalte niet ieder uur maar om de 2 à 3 uur is gecontroleerd en,
- [verzoeker] niet eerder naar de IC is overgeplaatst.
Deze verwijten zijn tussen partijen nog in geschil.
Vraag 5
Heeft de behandeling van [verzoeker] ten aanzien van de in geschil zijnde volgens de op dat moment op uw vakgebied geldende medisch professionele standaard plaatsgevonden?
Onder medisch professionele standaard wordt verstaan: “het geheel van kennis, regels en normen waaraan een medisch beroepsbeoefenaar is gehouden, blijkens uit (opleidings)eisen, inzichten uit de praktijk, wetenschappelijke literatuur op het vakgebied, protocollen, gedragsregels en vaardigheden.”
Vraag 6
Wat is in geval van [verzoeker] - mede gelet op de diabetes insipidus -:
a. a) een verantwoorde stijging van de natriumwaarde binnen 24 uur?; het risico van een stijging van de natriumwaarde met 16 punten in 11 uur?;
b) een verantwoord tijdsinterval voor de controle van het natriumgehalte, gegeven de klachten en/of verschijnselen waarmee [verzoeker] zich op 15 november 2019 in VUmc meldde en de eerste natriumwaarde bij opname?
Vragen aan beide deskundigen gezamenlijk
Ten aanzien van het causaal verband
De volgende vragen zien op de bij [verzoeker] opgetreden hersenschade en de invloed van onzorgvuldig handelen van VUmc hierop. U wordt verzocht bij de beantwoording van de volgende vragen de drie door VUmc erkende verwijten, alsmede de eventuele andere onderdelen van de behandeling die volgens deskundige Kaasjager niet conform de medisch professionele standaard hebben plaatsgevonden (vraag 5) als uitgangspunt te nemen.
Vraag 7
Wat is naar uw oordeel de oorzaak van de neurologische klachten en/of verschijnselen die zich tijdens de opname in VUmc vanaf 15 november 2019 bij [verzoeker] hebben geopenbaard?
Vraag 8
a. a) Zijn er aanwijzingen dat voorafgaand aan de opname op 15 november 2019 bij [verzoeker] sprake was van klachten en verschijnselen die verklaard worden - mede gelet op de diabetes insipidus - door fluctuaties en/of een te snelle stijging van het natriumgehalte? Zo ja, wilt u deze klachten en/of verschijnselen dan specificeren en aangeven of deze klachten van blijvende of voorbijgaande aard waren?
b) Kunt u gemotiveerd aangeven of u, gelet op de klachten van [verzoeker] en de door hem in dat kader genomen maatregelen in de periode voorafgaand aan zijn opname in VUmc op 15 november 2019, het aannemelijk acht dat vóór 15 november 2019 sprake is geweest van een fluctuerend natriumgehalte?
Vraag 9
Kunt u gemotiveerd aangeven of en, zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid (uit te
drukken in een percentage) de osmotische demyelinisatie het gevolg was van het fluctuerende natriumgehalte en de daarvoor door [verzoeker] genomen maatregelen voorafgaand aan de opname in VUmc?
Vraag 10
Kunt u gemotiveerd aangeven of en, zo ja, in welke mate (uit te drukken in een percentage) de osmotische demyelinisatie het gevolg is geweest van onzorgvuldig medisch handelen door de behandelend artsen van VUmc? Wat was het effect van dit onzorgvuldig medisch handelen indien daar sprake van was?
Afsluitende vragen aan beide deskundigen
Vraag 11
Bent u van oordeel dat nog expertises op andere vakgebieden noodzakelijk zijn?
Vraag 12
Zijn er nog andere relevante, binnen uw vakgebied(en) en de aan u verstrekte opdracht liggende, punten die u naar voren wilt brengen?
Persoonlijke gegevens van beide deskundigen
Vraag 13
a. Bent u ook bij andere organisaties dan het UMC Utrecht werkzaam? Zo ja, bij welke?
b. Heeft u aan uw beroep gerelateerde nevenfuncties en zo ja, welke?
c. Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in de onderhavige zaak? (te noemen zijn met name opleiding en professionele ervaring).
d. Heeft u in het verleden reeds als expertiserend deskundige opgetreden en zo ja, hoe vaak en was dat in opdracht van de eisende partij, van de aangesproken partij of van de rechter?
Medisch/wetenschappelijke opvattingen
Vraag 14
a. Bestaan er over het onderwerp van de expertise medisch-wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen?
b. Zo ja, kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar literatuur)?
c. Welke is uw eigen opvatting?
d. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt?
e. Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen: kunt u aangeven wat dat oordeel zou zijn geweest?
Slotoverwegingen
4.14.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij de uitvoering van het deskundigenbericht om praktische redenen en uit efficiency oogpunt, bij voorkeur in eigen hand houden. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 10 juni 2021 aan de griffie kenbaar te maken (via berichtenprocesvoeringverz@rechtspraak.nl) of zij de uitvoering van het deskundigenbericht in eigen hand willen houden of dat zij de uitvoering toch via de rechtbank wensen te laten verlopen. In eerstgenoemd geval zal de zaak worden gesloten, in laatstgenoemd geval zal een datum voor eindbeschikking worden bepaald.
4.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBAMS:2021:5546