RBAMS 140824 geen aansprakelijkheid tandartsen, lege artis gehandeld; geen causaal verband schade met eventuele schending informed consent
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 140824 geen aansprakelijkheid tandartsen, lege artis gehandeld; geen causaal verband schade met eventuele schending informed consent
2De verdere beoordeling in de hoofdzaak
2.1.
In het tussenvonnis van 1 februari 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank als deskundige benoemd drs. S. Smeekens (hierna: de deskundige en/of Smeekens) ter beantwoording van de in dat tussenvonnis geformuleerde vragen.
2.2.
In zijn definitieve deskundigenrapport (hierna: het rapport) heeft Smeekens de vraagstelling van de rechtbank beantwoord en zijn bevindingen en conclusies toegelicht. In het hierna volgende zal zo nodig per onderwerp nader op de inhoud van het rapport worden ingegaan en daaruit worden geciteerd.
2.3.
Partijen hebben vervolgens ieder nog bij conclusie na deskundigenbericht gereageerd op het rapport.
2.4.
[eiser] heeft daarbij -samengevat weergegeven- het standpunt ingenomen dat aan het rapport dermate zwaarwegende formele- en inhoudelijke gebreken kleven dat het rapport door de rechtbank terzijde moet worden geschoven en niet kan worden gebruikt voor de verdere beoordeling van de zaak. Er dient volgens [eiser] een nieuwe deskundige te worden benoemd. [eiser] blijft verder van oordeel dat [gedaagden] jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de medische behandelingsovereenkomst.
2.5.
[gedaagden] en NN achten het rapport wel bruikbaar voor de verdere beoordeling en het benoemen van een nieuwe deskundige niet aan de orde. Het rapport is volgens [gedaagden] en NN op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, deugdelijk gemotiveerd en bevat geen tegenstrijdigheden. Zij zijn het bovendien eens met de bevindingen en (eind)conclusies van de deskundige. Voor het geval de rechtbank daar anders over oordeelt, betwist NN het causaal verband met de gestelde schade. Volgens NN is niet komen vast te staan, en NN acht dat ook onaannemelijk, dat [eiser] van de behandeling zou hebben afgezien.
Bruikbaarheid van het deskundigenrapport
2.6.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of het rapport, mede gelet op de door [eiser] daartegen geuite bezwaren, kan worden gebruikt bij de verdere inhoudelijke beoordeling van de zaak.
2.7.
De bevindingen van een door de rechtbank benoemde deskundige zijn in beginsel leidend bij de verdere beoordeling van de zaak. Een dergelijk rapport dient wel op zorgvuldige wijze tot stand te zijn gekomen. De motivering en conclusies van de deskundige moeten deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens. Het uitgangspunt, dat het rapport leidend is voor de verdere beoordeling kan uitzondering leiden indien die motivering ondeugdelijk is of indien er sprake is van andere zwaarwegende en steekhoudende bezwaren ten aanzien van de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport.
2.8.
Van dergelijke zwaarwegende steekhoudende formele of inhoudelijke bezwaren is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.9.
[eiser] stelt niet/onvoldoende in de gelegenheid te zijn gesteld om van haar blokkeringsrecht gebruik te kunnen maken. Smeekens heeft het conceptrapport gelijktijdig aan zowel [eiser] als aan [gedaagden] toegezonden. Dit verweer treft geen doel.
2.10.
De rechtbank stelt voorop dat het blokkeringsrecht (geregeld in artikel 7:646 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek) meebrengt dat als iemand medisch wordt beoordeeld (mede) in opdracht van een ander, de beoordelend arts deze persoon de mogelijkheid moet geven om te beslissen of de medische gegevens die in het kader van die beoordeling worden gegenereerd aan de (mede)opdrachtgever van die beoordeling mogen worden verstrekt of dat de betrokkene de bescherming van zijn privacy laat prevaleren en het verstrekken van die medische gegevens daarom blokkeert. In dit geval heeft [eiser] niet gesteld dat zij om redenen van privacy het rapport zou hebben geblokkeerd indien zij hiertoe de gelegenheid zou hebben gehad. [eiser] is het niet eens met de wijze van totstandkoming van het rapport en evenmin met de eindconclusies en bevindingen van de deskundige. Dat is echter geen geldige redenen waarvoor het blokkeringsrecht kan worden ingeroepen.
Daarbij komt dat gebruikmaking van het blokkeringsrecht bewijsrechtelijke consequenties voor [eiser] zou hebben gehad en in beginsel niet zou hebben geleid tot het benoemen van een nieuwe deskundige.
Kortom, het onvoldoende in staat zijn geweest tot het uitoefenen van haar blokkeringsrecht, wat daar verder ook van zij, leidt in dit geval niet tot het terzijde stellen van het rapport.
2.11.
Verder wijst [eiser] erop dat de deskundige in zijn rapport heeft nagelaten om een overzicht te vermelden van door hem geraadpleegde (medische) stukken. Het rapport van de deskundige mist daardoor volgens haar transparantie. Volgens [eiser] blijft daardoor onduidelijk op welke gegevens de bevindingen en conclusies van de deskundige zijn gebaseerd. Ook blijft volgens [eiser] onduidelijk welke aanvullende informatie nog door [gedaagden] aan Smeekens is aangeleverd, welke informatie Smeekens mondeling nog heeft ontvangen van partijen en ook de schriftelijke reactie van [gedaagde 3] op het concept rapport en de reactie daarop van Smeekens worden niet vermeld. Het had bovendien op de weg van Smeekens gelegen aanvullende medische stukken op te vragen (na het verkrijgen van een machtiging daartoe van [eiser] ). Voor zover Smeekens wel aanvullende informatie heeft opgevraagd (de behandelingsverslagen) lijken deze aanvullende, bij [eiser] niet bekende informatie te bevatten, aldus steeds [eiser] .
2.12.
De rechtbank stelt voorop dat uit een deskundigenrapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd. Hieraan voldoet het rapport. Het rapport vermeldt immers aan het begin de werkwijze van de deskundige en een opsomming van verrichte analyses en eigen onderzoek. Daarnaast schrijft Smeekens bij de verwerking van op en aanmerking van medisch adviseur Mosk dat hij het door de rechtbank toegezonden procesdossier heeft bestudeerd en dat hij aanvullend nog de behandelingsverslagen bij [gedaagden] heeft opgevraagd. Ook licht Smeekens toe dat op basis van de ingescande gebitsmodellen een nauwkeurige evaluatie mogelijk was en dat hij daarmee een digitale simulatie heeft kunnen maken van het te verwachten eindresultaat van de door [gedaagden] ingezette behandeling. Daarmee heeft de deskundige in dit geval kunnen volstaan. Bovendien had [eiser] in de conceptfase van het rapport nadere vragen hierover aan de deskundige kunnen stellen.
2.13.
[eiser] heeft verder nagelaten te concretiseren welke aanvullende medische stukken Smeekens nog had moeten opvragen, zodat aan het verwijt dat Smeekens dat heeft nagelaten voorbij wordt gegaan. Voor zover Smeekens zich op mondeling verkregen informatie baseert, heeft hij dat in zijn rapport vermeld en de eventuele schriftelijke reactie van [gedaagde 3] op het concept rapport en de reactie daarop van Smeekens voegen kennelijk onvoldoende toe om deze aan het rapport te hechten.
2.14.
Volgens [eiser] zijn de vragen niet allemaal (voldoende volledig) door Smeekens beantwoord. De rechtbank volgt [eiser] daarin niet. Smeekens heeft de vraagstelling voldoende uitvoerig beantwoord. Het in de ogen van [eiser] onvolledig beantwoorden van vraag 2a staat niet aan de bruikbaarheid van het rapport in de weg. Zoals uit het hierna volgende zal blijken, gaat de rechtbank ervan uit dat de schriftelijke vastlegging van de behandeling en hetgeen [gedaagden] al dan niet met [eiser] voorafgaand en gedurende de behandeling heeft besproken minst genomen te wensen over laat. Het oordeel van de rechtbank in deze zaak zou niet anders luiden indien Smeekens uitvoeriger zou hebben vermeld in zijn rapport op welke wijze [gedaagden] [eiser] hierover had behoren te informeren.
2.15.
Ook het in de ogen van [eiser] onvolledig beantwoorden van vraag 4 maakt het rapport niet onbruikbaar. De deskundig heeft niet uitvoerig gerapporteerd welke behandelingen [eiser] na de second opinion bij derden heeft ondergaan. Onduidelijk is of hij daar onderzoek naar heeft gedaan. [eiser] heeft echter niet gesteld, en evenmin is gebleken hoe het wel uitvoeriger vermelden en ingaan op nadien bij derden ondergane behandelingen tot een ander oordeel zou hebben geleid.
2.16.
[eiser] stelt verder dat Smeekens zijn bevindingen en conclusies ondeugdelijk heeft onderbouwd en gemotiveerd en dat het rapport tegenstrijdigheden bevat. Ook hierin gaat de rechtbank niet mee.
2.17.
Niet gebleken is dat Smeekens bij zijn onderzoek en beoordeling van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Uit het rapport komt duidelijk naar voren dat chirurgie juist niet gewenst was en dat behandeloptie 2 is ingezet, te weten een gecombineerde orthodontische restauratieve behandeling zonder chirurgie. De handelwijze van [gedaagden] bij deze behandeling was onderwerp van dit deskundigenbericht en is door Smeekens beoordeeld. Dat staat los van de constatering dat ten tijde van de second opinion een ideale situatie was gecreëerd voor een daarop volgende chirurgische ingreep. Van een tegenstrijdigheid in het rapport op dat punt is om die reden geen sprake.
2.18.
Verder heeft Smeekens, ondanks de omstandigheid dat dit wellicht onvoldoende door [gedaagden] is gedocumenteerd, de behandelwens van [eiser] mogen afleiden uit de processtukken, waaronder het door [gedaagde 3] opgestelde en door [eiser] ondertekende behandelplan van 21 augustus 2002, en uit zijn eigen onderzoek van [eiser] . Smeekens heeft daarbij deze behandelwens correct samengevat door in zijn rapport te vermelden dat [eiser] de esthetisch onbevredigende situatie wenste te verbeteren in verband met het te geringe aantal voortanden en dat zij de diepe beet zonder chirurgische ingreep wenste te corrigeren, waarbij relevant was dat zij slechts een beperkt budget had en daarom de behandeling boven- en onderkaak in tijd wenste te splitsen. [eiser] heeft ook niet betwist dat dit haar behandelwens was.
2.19.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het rapport van Smeekens bruikbaar voor de verdere beoordeling van de zaak, en zullen zijn conclusies en bevindingen in beginsel tot uitgangspunt worden genomen en door de rechtbank worden overgenomen. Er bestaat geen aanleiding tot het benoemen van een nieuwe deskundige.
Inhoudelijke beoordeling van de verwijten
2.20.
[eiser] verwijt [gedaagden] dat zij tijdens de behandeling niet de zorg van een goed hulpverlener in acht hebben genomen en dat zij niet hebben gehandeld conform de voor hen geldende professionele standaard (de lege artis verplichting). Ook verwijt zij [gedaagden] dat zij haar niet op duidelijke wijze en onvolledig hebben geïnformeerd over de voorgestelde behandeling, de te verwachten resultaten, de gevolgen en risico’s van de gekozen behandeling alsmede over de behandelduur ervan (de informed consent verplichting).
2.21.
De deskundige formuleert in zijn rapport allereerst de volgende vier (vereenvoudigde) diagnoses die gesteld konden worden, te weten een kaakstandprobleem, een positieprobleem van de gebitselementen, een vormprobleem van de gebitselementen en een gezondheidsprobleem van het tandvlees en bot rondom de gebitselementen. Ter oplossing van deze problemen schetst Smeekens drie mogelijke behandelopties, waarbij is gekozen voor behandeloptie 2, te weten ‘het zodanig verbeteren van de positie en vorm van de gebitselementen dat hiermee zoveel mogelijk gecompenseerd wordt voor de ongunstige terugleggende kaakstand.’ Bij deze optie was geen chirurgisch ingrijpen nodig.
Als aandachtspunt bij deze behandeloptie noemt de deskundige dat er wel een functioneel voldoende situatie bij deze behandeloptie kan ontstaan, maar dat de horizontale afstand tussen de voortanden in onder- en bovenkaak groter zal zijn dan wanner er geen sprake is van een terug liggende onderkaak. Dat kan door sommigen als esthetisch onbevredigend worden ervan. Dat moet duidelijk op voorhand worden meegedeeld en als dat het geval is de enige mogelijkheid resteert om dat esthetisch onbevredigend ervaren resultaat alsnog te verhelen het alsnog doorvoeren van een chirurgische ingreep vormt. Daarnaast bestaat er volgens Smeekens bij behandelpositie 2 een grotere kans op toenemende onderhoudskosten.
Het verwijt dat [eiser] [gedaagden] maakt ten aanzien van schending van de lege artis verplichting
2.22.
Uit de bevindingen van Smeekens volgt de conclusie dat zowel [gedaagde 3] , [gedaagde 2] als [gedaagde 4] voldoende zorgvuldig en in overeenstemming met de destijds geldende professionele standaard hebben gehandeld, de wensen van [eiser] en haar beperkte budget daarbij in aanmerking nemend. Deze conclusie neemt de rechtbank over.
2.23.
Smeekens schrijft in zijn rapport dat de gekozen behandeloptie 2 gelet op de wensen van [eiser] de enig zinvolle oplossing was en ook dat de ingezette behandeling nog tot het gewenste resultaat zou hebben kunnen leiden indien [eiser] de behandeling na de second opinion niet zou hebben stopgezet. Smeekens schrijft in dat verband: ‘de simulatie van de restauratieve stappen na de orthodontische behandeling door [gedaagde 1] laat zien dat behandelingsdoelen met de gecombineerd orthodontisch restauratieve behandeling bereikt hadden kunnen worden. Mevrouw [eiser] was ten tijde van de second opinion niet uitbehandeld.’ Met de deskundige is ook de rechtbank van oordeel dat het stopzetten van de behandeling en het kiezen voor een andere vervolgbehandeling bij derden, met alsnog een chirurgische ingreep, een complicerende eigen keuze van [eiser] betreft die niet aan [gedaagden] is toe te rekenen.
Smeekens schrijft verder dat de lange behandelduur te billijken is geweest, gelet op het beperkte budget en de wens om de behandeling van boven- en onderkaak daarom in tijd te splitsen.
2.24.
Het voorgaande betekent dat de verwijten van [eiser] aan het adres van [gedaagden] ten aanzien van het stellen van een onjuiste diagnose of het onvoldoende onderkennen van de ernst van de diepe beet voorafgaand aan de behandeling en het vervolgens instellen van een onjuiste, inadequate behandeling ten onrechte zijn, evenals het verwijt van [eiser] dat de ingezette behandeling zonder chirurgie voor de gebitsafwijking van [eiser] ongeschikt was.
2.25.
Met betrekking tot het falen van de implantaten 12 en 22 meent Smeekens dat dit niet is toe te schrijven aan de wijze van behandelen door [gedaagden] en dat ook het verlies van element 16 niet in verband lijkt te staan met de door [gedaagde 1] uitgevoerde behandeling. De kronen in de bovenkaak waren nog niet vervaardigd en de kroon op element 15 was voor de behandelingsaanvraag al aanwezig. Hieruit volgt dat de gegrondheid van het verwijt van [eiser] met betrekking tot het op incorrecte wijze plaatsen van kronen en implantaten niet is komen vast te staan.
2.26.
Ten aanzien van [gedaagde 3] schreef Smeekens aanvankelijk, in zijn antwoord op vraag 5b, dat deze alleen ten aanzien van het verwijderen van de beugel in de onderkaak niet heeft gehandeld naar de op dat moment geldende professionele standaard. Later, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van NN op het conceptrapport, verandert hij zijn oordeel aldus dat hij vindt dat [gedaagde 3] ‘toch wel gemiddeld bekwaam, maar achteraf onhandig (is) geweest.’
Smeekens licht zijn bijstelling van zijn antwoord op vraag 5b als volgt toe:
‘Tandheelkundig gezien is er, gelet op de wensen van mevrouw [eiser] , conform de professionele standaard gehandeld zoals van een gemiddeld bekwame beroepsgenoot verwacht mag worden. Het komt vaker voor dat een patiënt na een behandeling niet tevreden is met het esthetische resultaat. In gezamenlijk overleg zal dan besloten moeten worden hoe wel een esthetisch bevredigende situatie kan ontstaan. Dit is de reden dat tandarts [gedaagde 3] heeft ingestemd met een second opinion om te kijken naar de haalbaarheid van het alsnog doorvoeren van een chirurgische voorwaartsverplaatsing van de onderkaak. Vanuit deze optiek behoeft het antwoord op vraag 5a. aanpassing.’
Bij zijn verwerking van vragen/opmerkingen van Mosk merkt Smeekens hierover verder nog op dat ‘ook na het verwijderen van de beugel uit de onderkaak een situatie is ontstaan die het behalen van de behandelingsdoelen mogelijk had gemaakt […] Maar in tegenstelling tot mijn eerdere opmerkingen in het conceptrapport “Door het verwijderen van de beugel in de onderkaak had deze in beide gevallen weer opnieuw geplaatst moet worden met extra kosten en behandelingstijd tot gevolg” laat de hernieuwde analyse zien dat ook zonder nieuwe beugelplaatsing in de onderkaak de behandelingsdoelen bereikt hadden kunnen worden en dat het opnieuw plaatsen in de onderkaak dus niet noodzakelijk maar wel bevorderlijk zou zijn geweest. […] Uit de aanvullende onderzoeken ontstaan door de opmerkingen van Mosk blijkt dat zelfs ondanks het verwijderen van de beugel in de onderkaak een functioneel en wellicht ook esthetisch bevredigende situatie bereikt had kunnen worden door een restauratieve vervolgfase. Dit betekent dat mijn eerdere opmerking onder vraag 5b. niet geheel terecht is. De beugel in de onderkaak had niet onder alle omstandigheden opnieuw geplaatst moeten worden en dus was het verwijderen van de beugel in de onderkaak te begrijpen en te billijken.’
Hiermee heeft Smeekens zijn gewijzigde inzicht ten aanzien van het handelen van [gedaagde 3] voldoende toegelicht en onderbouwd.
Het verwijt van [eiser] ten aanzien van het informed consent
2.27.
[eiser] verwijt [gedaagden] daarnaast schending van de informed consent verplichting. Zij stelt dat zij op voorhand niet juist en volledig geïnformeerd is over de verschillende behandelopties en daarmee, en met haar eigen keuzes, gepaard gaande consequenties ten aanzien van het resultaat, en dat zij gaandeweg de behandeling niet goed is geïnformeerd over de voortgang en duur van de behandeling.
2.28.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Uit het rapport komt het beeld naar voren dat er ten aanzien van de behandelopties, de voortgang, de duur van de behandeling en de consequenties van haar keuzes, ook wat betreft esthetiek, weinig schriftelijk is vastgelegd. [eiser] lijkt in ieder geval uiteindelijk onvoldoende doordrongen te zijn geweest van de consequenties van de gemaakte keuzes, onder meer ten aanzien van de te verwachten grote horizontale afstand tussen onder- en boventanden die daarmee zou ontstaan en als esthetisch storend kan worden ervaren. Smeekens schrijft in dit verband in zijn slotopmerkingen het volgende: ‘Het spijt me ten zeerste dat er niemand in de beroepsgroep is geweest die haar in haar besluitvorming voldoende heeft kunnen begeleiden. Een begeleiding waarin voor- en nadelen van de verschillende opties en de consequenties op alle vlakken duidelijk zouden zijn zodat ze de voor haar minst ongunstige optie had kunnen kiezen.’
Smeekens meent dat [gedaagden] [eiser] bij aanvang uitdrukkelijk had moeten informeren over de consequenties van behandeloptie 2 met inbegrip van de daarmee verband houdende eventuele esthetische nadelen. Of dit in voldoende mate is gebeurd, kan Smeekens niet vaststellen. In het opgevraagde behandeljournaal staat niets vermeld over het bespreken van de verschillende behandelopties en de daaraan verbonden consequenties. Wel is daarin volgens Smeekens melding gemaakt van het bespreken van doel, verwachte behandelduur, kosten, voortgang en resultaat. Volgens NN is dit behandelingsjournaal aan [eiser] toegezonden. [eiser] betwist echter uitdrukkelijk dat een en ander voldoende uitvoerig met haar is besproken.
2.29.
Bij deze stand van zaken kan worden geconcludeerd dat in ieder geval de consequenties van de gekozen behandeloptie niet zijn gedocumenteerd en dat er ook voor het overige weinig schriftelijk door [gedaagden] in het medisch dossier is vastgelegd. Een schriftelijk informed consent is er in ieder geval niet geweest. Gelet hierop en nu [eiser] uitdrukkelijk betwist dat zij voldoende is voorgelicht door [gedaagden] kan op dit moment niet ervan uit worden gegaan dat [gedaagden] op een afdoende manier heeft voldaan aan de informed consent verplichtingen jegens [eiser] . Of het verwijt dat [eiser] de tandartsen op dit punt maakt terecht is, kan evenwel in deze procedure in het midden blijven.
2.30.
Voor aansprakelijkheid is eveneens vereist dat er causaal verband bestaat tussen de eventuele schending van de informed consent verplichting en door [eiser] geleden schade. Dat causale verband is echter niet komen vast te staan.
Weliswaar heeft [eiser] gesteld dat zij niet voor de behandeling zou hebben gekozen indien zij op voorhand juist en volledig zou zijn geïnformeerd. Dat wordt echter in het kader van de op haar rustende stelplicht onvoldoende geacht in het licht van het uitgebrachte deskundigenrapport. Uit dat rapport blijkt immers dat niets doen uit functioneel/medisch oogpunt geen optie was. Smeekens beantwoordt vraag 2b (zou een redelijk handelend patiënt hebben afgezien van de behandeling indien deze vooraf op de onder sub (a) gestelde wijze zou zijn geïnformeerd) met ‘Nee’. Onder eindopmerking merkt Smeekens verder nog op dat ‘Teruggaan naar de beginsituatie zoals ze eigenlijk later aangaf te willen was zeker geen optie, omdat ze maar 4 boven voortanden had en functioneel door de steilstand een ongunstige situatie aanwezig was’. Ook volgt uit het rapport dat de gekozen behandeloptie eigenlijk de enige zinvolle keuze was indien geen chirurgische ingreep gewenst wordt en dat de gekozen behandeloptie tot een acceptabel resultaat zou hebben geleid of hebben kunnen leiden indien [eiser] de tandartsen in de gelegenheid zou hebben gesteld de behandeling af te maken. Een en ander, mede gelet op de aanwezigheid van een beperkt budget en de (aanvankelijk) sterke wens om geen chirurgische ingreep te willen ondergaan, maakt dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat [eiser] niet alsnog voor deze behandeloptie 2 zou hebben gekozen indien zij op voorhand volledig zou zijn geïnformeerd. In het licht van de bevindingen van de deskundige had het op de weg van [eiser] gelegen om bij conclusie na deskundigenbericht haar eerdere stelling, dat zij in dat geval zou hebben afgezien van behandeloptie 2, nader toe te lichten en te concretiseren. Dat heeft zij echter niet gedaan.
2.31.
Dat betekent dat ook bij schending van de informed consent verplichting, niet ervan uit kan worden gegaan dat dat tot enige schade heeft geleid omdat niet is komen vast te staan dat [eiser] , indien zij op voorhand adequaat en volledig zou zijn geïnformeerd, voor geen of een andere behandeling zou hebben gekozen.
Slotsom
2.32.
Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn.
Ten aanzien van de proceskosten
2.33.
[eiser] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagden] en NN vergoeden.
De proceskosten van zowel [gedaagden] tezamen als NN worden begroot op ieder:
- betaald griffierecht € 2.042,-
- salaris gemachtigde € 2.456,- (4 punten x tarief II ad € 614,-)
- nakosten € 178,- (plus de eventuele verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 4.676,-.
2.34.
De door NN gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De kosten van het opgeworpen vrijwaringsincident
2.35.
Bij beslissing van 14 oktober 2020 van deze rechtbank is het [gedaagden] toegestaan om NN in vrijwaring op te roepen. De proceskosten in het incident zijn aangehouden tot aan het te wijzen eindvonnis. Gelet op de uitkomst van de procedure in deze hoofdzaak ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de proceskosten in het vrijwaringsincident worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
De deskundigenkosten
2.36.
Ook de deskundigenkosten, die door [eiser] zijn voorgeschoten en waarover de rechtbank eerder al met partijen heeft gecommuniceerd, zullen, voor zover nog nodig, worden vastgesteld op het bedrag zoals vermeld op de eindnota en komen gelet op de uitkomst van de procedure voor rekening van [eiser] .
3De beslissing
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagden] van € 4.676,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,- extra betalen plus de kosten van betekening;
3.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van NN van € 4.676,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,- extra betalen plus de kosten van betekening; ECLI:NL:RBAMS:2024:5349