RBGEL 031225 Toeslagenaffaire, vdo psychiater en ad-er; prematuur en onvoldoende aanknopingspunten voor psychiatrische klachten
RBGEL 031225 Toeslagenaffaire, vdo psychiater en ad-er; prematuur en onvoldoende aanknopingspunten voor psychiatrische klachten
- eerdere keuze voor bestuursrechter (CWS) geen reden voor afwijzing, verzoek is wel prematuur nu bestuursrechtelijk traject nog loopt
2De feiten
2.1.
[verzoeker 1] is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Haar kinderopvangtoeslag is stopgezet, ingetrokken en teruggevorderd voor een totaalbedrag van € 83.000,00 over de jaren 2009, 2010 en 2012 tot en met 2015.
2.2.
In het kader van de hersteloperatie toeslagen heeft de Staat een forfaitaire compensatie van € 57.072,00 aan [verzoekers] toegekend. Bij beschikking van 28 april 2022 is een bedrag van € 129.513,00 aan aanvullende (deels immateriële) schadevergoeding toegekend. Naast dit totaalbedrag van € 186.585,00 zijn er ook uitkeringen op grond van de kindregeling gedaan.
2.3.
Bij brief van 4 maart 2024 hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] de Staat aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stellen te hebben geleden door de onrechtmatige besluiten kinderopvangtoeslag over de periode 2009, 2010 en 2012 tot en met 2015. Bij brief van 27 mei 2024 is de Staat eveneens namens de kinderen aansprakelijk gesteld.
2.4.
Bij brief van 22 maart 2024 heeft de Staat jegens [verzoeker 1] aansprakelijkheid erkend voor de besluiten met betrekking tot de jaren waarvoor door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) compensatie is toegekend. Voor aanvullende schade verwijst de Staat naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
2.5.
[verzoekers] heeft bezwaar ingesteld tegen de beschikking van 28 april 2022. In november 2024 heeft de hoorzitting bij de bezwaaradviescommissie plaatsgevonden. Tot op heden is nog geen beslissing op bezwaar genomen, althans is deze beslissing niet in deze procedure ingebracht.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekers] verzoeken de rechtbank tot benoeming van een psychiater en een arbeidsdeskundige over te gaan. Zij stellen dat zij meer schade hebben geleden dan wat tot nu toe aan hen is vergoed en zij willen voor hun resterende schade (ook) de civielrechtelijke route starten. Volgens [verzoekers] wordt in het bestuursrechtelijke compensatietraject geen recht gedaan aan de daadwerkelijk geleden schade en kunnen deze procedures naast elkaar lopen. Voor de civielrechtelijke procedure hebben zij een beoordeling nodig van onafhankelijke deskundigen die de schade en het causaal verband tussen de schade en het onrechtmatig handelen van de Staat in kaart kunnen brengen. Voor de psychische gevolgen van de onrechtmatige besluiten willen [verzoekers] dat ieder van hen wordt onderzocht door een psychiater. Aansluitend moet dan een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsvinden, zodat per gezinslid naast de psychische gevolgen ook de eventuele functionele beperkingen en de gevolgen daarvan voor het inkomen, de studie en het carrièreperspectief in kaart kunnen worden gebracht.
3.2.
De Staat voert aan dat hij in een eventuele bodemprocedure zal betogen dat [verzoekers] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar civiele vordering, nu zij gebruik heeft gemaakt van de bestuursrechtelijke procedure, waarbij de bestuursrechter bij de toetsing van het besluit van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen aansluiting zoekt bij het civiele schadevergoedingsrecht. Dit zorgt ervoor dat [verzoekers] met een civiele procedure op een niet geoorloofde wijze probeert te bezien of mogelijk een hogere vergoeding kan worden toegekend. Daarnaast betwist de Staat dat hij aansprakelijk is jegens de kinderen. Voor deze procedure beperkt de Staat zijn verweer tot het verzoek om de Staat te belasten met betaling van het voorschot op de kosten van de te benoemen deskundigen. Daarvoor bestaat volgens de Staat geen grond of aanleiding, nu er tot op heden van uit moet worden gegaan dat alle schade reeds is vergoed en de Staat aansprakelijkheid jegens de kinderen betwist.
4De beoordeling
De toewijsbaarheid van het verzoek
4.1.
Een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 lid 2 Rv-oud (196 Rv-nieuw)1 biedt een partij de mogelijkheid om aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en daardoor beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die moet oordelen over het verzoek om een dergelijk onderzoek te gelasten komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij moet het onderzoek in beginsel bevelen, indien het verzoek voor genoemde afwegingen relevant kan zijn en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders als de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om zo’n verzoek te doen - bijvoorbeeld als dit door onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.2
4.2.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of de civielrechtelijke procedure voorlopig deskundigenbericht mogelijk is naast een bestuursrechtelijk traject. Daarbij is van belang dat een procedure voorlopig deskundigenbericht een instrument is om een inschatting te maken of het raadzaam is een procedure te starten. De toets die de rechter moet hanteren is een terughoudende toets. Het enkele feit dat er al voor een bestuursrechtelijk traject is gekozen leidt niet tot één van de onder r.o. 4.1. opgenomen afwijzingsgronden. [verzoekers] hebben immers gemotiveerd gesteld dat belang bestaat bij een deskundigenonderzoek in een civielrechtelijke procedure, omdat vooraf niet valt vast te stellen of er in het bestuursrechtelijk traject bij CWS een deskundige zal worden benoemd en omdat [verzoekers] in dat geval geen invloed zouden hebben op de persoon en deskundigheid van die deskundige en op de vraagstelling. Dit betekent dat het bestuursrechtelijke traject op zichzelf geen reden oplevert om het onderhavige verzoek af te wijzen.
4.3.
Dit laat onverlet dat, ondanks dat er vanuit de Staat geen verweer is gevoerd tegen de verzoeken, het wel aan [verzoekers] is om te onderbouwen over welke voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden zij aan de hand van het deskundigenbericht zekerheid wenst te verkrijgen. In dit geval staat de omvang van de schadevergoeding die aan [verzoekers] is toegekend in het bestuursrechtelijke traject nog niet vast. Tegen het besluit waarin het bedrag is vastgesteld heeft [verzoekers] immers bezwaar ingesteld en de uitkomst daarvan is niet bekend. Daarmee is ook niet bekend of het uiteindelijk vastgestelde bedrag toereikend is. Indien een deskundigenbericht zou worden bevolen, kan aan de hand van de uitkomst daarvan op dit moment geen vergelijking worden gemaakt met dat bedrag. [verzoekers] kan aan de hand van het deskundigenbericht geen inschatting maken van haar proceskansen, terwijl de regeling waarop zij nu een beroep doet daarvoor wel bedoeld is. Dit betekent dat het door haar ingestelde verzoek prematuur is en om die reden zal worden afgewezen.
4.4.
Daar komt bij dat het aan [verzoekers] is om voldoende feiten en omstandigheden naar voren te brengen die wijzen op het mogelijke bestaan van psychiatrische klachten als gevolg van het onrechtmatige handelen van de Staat. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om aan te kunnen nemen dat een psychiatrisch onderzoek nodig is. Het had op de weg van [verzoekers] gelegen om in het verzoekschrift toe te lichten waarom een expertise door een psychiater is aangewezen, bijvoorbeeld door het overleggen van daarop van toepassing zijnde medische informatie of een advies van een medisch adviseur. De overgelegde aansprakelijkheidstelling van
4 maart 2024 biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten. Hoewel op zichzelf valt te begrijpen dat de terugvordering van een bedrag van € 83.000,00 voor angst en stress heeft gezorgd, kan dit enkele feit zonder nadere onderbouwing er niet toe leiden dat daarmee een psychiatrisch onderzoek als ter zake dienend moet worden aangemerkt. Immers zijn er geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die wijzen op het bestaan van psychische klachten als gevolg van onrechtmatig handelen door de Staat en daaruit volgende functionele beperkingen die invloed hebben gehad op het inkomen, studie en/of carrièreperspectief. De vermelding dat één van de ouders vanwege de stopzetting van de kinderopvangtoeslag moest stoppen met werken om voor de kinderen te zorgen, levert op zichzelf ook onvoldoende aanknopingspunten op voor een arbeidsdeskundig onderzoek gericht op deze ouder. Niet valt in te zien dat de eventuele schade die daaruit volgt door middel van een kostbaar arbeidsdeskundig onderzoek moet worden onderzocht. Met de in deze procedure gegeven onderbouwing moet de toets van r.o. 4.1. tot de conclusie leiden dat het verzoek nu als niet ter zake dienend moet worden afgewezen.
4.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat als een deskundigenonderzoek zou worden gelast, [verzoekers] er rekening mee moeten houden dat zij – conform de hoofdregel – daarvan zelf de kosten moeten voorschieten. Niet is betwist dat er al een traject beschikbaar is voor de vaststelling van schade wegens de aansprakelijkheid van de Staat waarin de schade die is geleden door deze aansprakelijkheid civielrechtelijk wordt getoetst. Ter zitting heeft de Staat gemotiveerd aangevoerd dat in die procedure ook toekomstschade alsmede inkomensschade van de partner wordt meegenomen. [verzoekers] hebben dit niet of althans onvoldoende betwist. In deze stand van de procedure is niet duidelijk dat [verzoekers] meer schade hebben geleden dan wat in die procedure kan worden toegewezen. Hoewel het [verzoekers] vrij staat om, naast de reeds ingeslagen bestuursrechtelijke route, ook te kiezen voor een civielrechtelijke route, zorgt dit er wel voor dat er geen aanleiding is om van de hoofdregel ten aanzien van het voorschot af te wijken.
1Het verzoekschrift is voor 1 januari 2025 ingediend, zodat het per 1 januari 2025 in werking getreden nieuwe bewijsrecht hier niet op van toepassing is.
2Hoge Raad 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610.
Rechtbank Gelderland 3 december 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:10647
