Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 100811 directe actie; curator tijdig in het geding geroepen

Rb Amsterdam 100811 directe actie; curator tijdig in het geding geroepen, 
- deskundige bepaalt welke informatie hij nodig heeft

2.  De feiten 
2.1.  [A] is van 6 april 1999 tot 5 april 2000 als verkoper voor bepaalde tijd in dienst geweest bij [B] Vers Vlees B.V. (hierna: [B]), een groothandel in vlees en vleesproducten. De werkzaamheden van [A] betroffen acquisitie, relatiebeheer, snittencontrole en verkoop. 

2.2.  Op 30 maart 2000 is [A] omstreeks 8.00 uur bewusteloos aangetroffen op de vloer van de diepvriesruimte van [B] tussen een aantal kratten. [A] kan zich niet herinneren wat er die ochtend in de diepvriesruimte is voorgevallen. 

2.3.  [A] heeft van 1986 tot 2000 een slagerij geëxploiteerd in de vorm van een eenmanszaak, Slagerij [A]. De inbreng van [A] bij de slagerij bestond uit werkzaamheden aan de administratie en controle in de avonduren. Voor de overige werkzaamheden had [A] personeel in dienst. 

2.4.  Op 12 mei 2000 zijn [A] en de verhuurder van de bedrijfsruimte waarin [A] zijn slagerij exploiteerde, Nettorama, het volgende overeengekomen: 
“1.   In onderling overleg beëindigen u en wij hierbij de huurverhouding […] 
2.   U zult uiterlijk op 17 juni 2000 de standruimte geheel hebben ontruimd en geheel hebben verlaten […] 
4.  In verband met de overeenstemming, die wij hebben bereikt, betaalt Nettorama u op maandag 19 juni 2000 ten titel van de beëindiging van de huurverhouding de som van  ƒ125.000,=, exclusief BTW.” 

2.5.  In 2000-2002 heeft Stad Rotterdam uit hoofde van een door [A] afgesloten persoonlijke ongevallenverzekering (in verband met het beroep van slager van [A]) een bedrag uitgekeerd van € 54.655,= en een slotuitkering gedaan van € 19.058,=. 

2.6.  [A] heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Interpolis die in geval van arbeidsongeschiktheid een bedrag uitkeert voor hypotheeklasten. In de jaren 2001-2006 heeft Interpolis uitgekeerd aan [A]. 

2.7.   Bij vonnis van de kantonrechter te Groningen van 8 juni 2006 is voor recht verklaard dat [B] aansprakelijk is voor de schade die [A] ten gevolge van het hem op 30 maart 2000 overkomen arbeidsongeval heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, is [B] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [A], op te maken bij staat, en is [B] veroordeeld tot betaling van een voorschot aan [A] van  € 85.000,=. 

2.8.  Bij arrest van 30 mei 2007 heeft het gerechtshof te Leeuwarden het vonnis van 8 juni 2006 vernietigd voorzover [B] in dat vonnis is veroordeeld tot betaling van meer dan € 50.000,= en het vonnis voor het overige bekrachtigd. 

2.9.  Amlin is getreden in de rechten en plichten van Fortis als aansprakelijkheidsverzekeraar van [B] ten tijde van het schadevoorval van 30 maart 2000. 

2.10.  In december 2008 is de naam [B] veranderd in ProViande Leek B.V. (hierna: ProViande). 

2.11.  In opdracht van [A] heeft [C], rekenkundige, begin 2008 een gespecificeerde schadeberekening opgemaakt en neergelegd in een rapport van 28 maart 2008. Exclusief wettelijke rente, immateriële schade en buitengerechtelijke kosten is de schade aan verlies arbeidsvermogen en verlies zelfwerkzaamheid in dit rapport in totaal begroot op € 218.421,=. In deze berekening is rekening gehouden met de uitkeringen aan [A] van Interpolis. In de brief van 17 februari 2009 van [C] aan de advocaat van [A] staat onder punt 6 vermeld dat bij de berekening geen rekening is gehouden met de uitkeringen van Stad Rotterdam op de grond dat dit geen arbeidsongeschiktheidsuitkering zou betreffen, maar een ongevallenverzekering. 

2.12.  Bij vonnis van de rechtbank Groningen van 21 juni 2010 is ProViande in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. P. Lettinga tot curator. 

2.13.  De bij de kantonrechter te Groningen door [A] aanhangig gemaakte schadestaatprocedure is tengevolge van het faillissement van ProViande geschorst. 

2.14.  Op 17 augustus 2010 heeft de curator de raadsman van [A] bericht dat de vordering van [A] op ProViande werd geplaatst op de lijst van voorlopig betwiste schuldvorderingen met daarbij de opmerking dat sprake is van een voorrecht als bedoeld in artikel 3:287 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Over de aanhangige schadestaatprocedure bij de sector kanton te Groningen heeft de curator bericht dat de procedure op grond van artikel 29 Faillissementswet van rechtswege is geschorst en dat de procedure alleen kan worden voortgezet indien de verificatie van de vordering wordt betwist. Hiervan kan volgens de curator alleen sprake zijn indien een verificatievergadering wordt gehouden en de vordering van [A] wordt betwist. De curator heeft [A] meegedeeld dat naar verwachting geen verificatievergadering zal worden gehouden als gevolg van de omvang van de boedel en dat dientengevolge de procedure vermoedelijk niet zal worden voortgezet. 

2.15.  Bij brief van 8 maart 2011 heeft de curator aan de raadsman van [A] het volgende bericht: 
“De formele oproeping ex artikel 7:954 lid 6 BW inzake de procedure tussen de heer [A] en Amlin Corporate Insurance N.V. ontving ik in goede orde. De curator heeft kennisgenomen van de stukken. Hierbij deel ik u mede dat de curator niet in het geding zal verschijnen.” 

3.  Het geschil 
in conventie 
3.1.  [A] vordert samengevat - veroordeling van Amlin, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, tot betaling van EUR € 266.059,=, vermeerderd met rente en kosten. 

3.2.  [A] grondt zijn vordering op aansprakelijkheid van Amlin als schadeverzekeraar van ProViande met toepassing van de directe actie van artikel 7:954 BW. 

3.3.  Amlin voert verweer. 

3.4.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

in voorwaardelijke reconventie 
3.5.  Amlin vordert, in geval de vorderingen van [A] worden afgewezen, althans indien de door het ongeval veroorzaakte schade op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het reeds aan [A] betaalde voorschot van € 50.000,=, veroordeling van [A], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, om aan Amlin te voldoen een bedrag van € 50.000,= , althans tot betaling van een bedrag gelijk aan het betaalde voorschot minus het door het ongeval veroorzaakte schadebedrag. Verder vordert Amlin om [A] te veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten. 

3.6.  [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4.  De beoordeling 
in conventie 
[A] niet-ontvankelijk? 
4.1.  Amlin heeft betoogd dat [A] niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 7:954 lid 6 BW en daarom in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. [A] heeft dat bestreden. 

4.2.  Dit betoog van Amlin faalt. Artikel 7:954 lid 6 BW bepaalt dat de benadeelde die ter zake van zijn schade door letsel een rechtsvordering instelt tegen de verzekeraar, daartoe slechts bevoegd is indien hij ervoor zorg draagt dat de verzekerde tijdig in het geding wordt geroepen. De eis van tijdigheid strekt ertoe dat de verzekerde in een zodanig stadium wordt opgeroepen dat hij behoorlijke gelegenheid heeft om zijn belangen in de procedure te behartigen. [A] heeft de curator opgeroepen om als derde te verschijnen ter rolle van 9 maart 2011. Daarop heeft de curator (op 8 maart 2011, zie onder 2.15) bericht kennis te hebben genomen van de stukken en niet in het geding te zullen verschijnen. Aldus is aan de eis van tijdige oproeping in de zin van artikel 7:954 lid 6 BW naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Dat de curator door de oproeping op 9 maart 2011 in zijn belangen is geschaad, is gesteld noch gebleken. Dat Amlin, zoals zij ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft betoogd, rekening had willen houden met informatie van de curator bij het opstellen van haar conclusie van antwoord, maakt dit niet anders, omdat zonder toelichting, die ontbreekt, niet is in te zien dat zij in dit geval daarvoor afhankelijk was van de eerdere oproeping van de curator door [A]. 

Voordeelstoerekening? 
4.3.  Amlin heeft betoogd dat zelfs in het hypothetische geval dat causaal verband tussen het schadevoorval van 30 maart 2000 en het door [A] gestelde (psychische) letsel wordt aangenomen, de vordering van [A] wegens voordeelstoerekening dient te worden afgewezen. Hiertoe betoogt Amlin dat zelfs indien de uitkering van Nettorama buiten beschouwing wordt gelaten, de uitkeringen die [A] heeft ontvangen van Stad Rotterdam en Interpolis het in deze procedure gevorderde schadebedrag overstijgen. Amlin vraagt de rechtbank daarom eerst een oordeel uit te spreken over de schade alvorens een medisch deskundige te benoemen. 

4.4.  [A] betwist dat voordeelstoerekening plaats zou moeten vinden en betoogt dat het bij de verzekeringsuitkeringen niet gaat om dezelfde schade. Bovendien voert [A] aan dat in het rapport van [C], die de inkomensschade van [A] heeft berekend waarop de vordering van [A] is gebaseerd, reeds rekening is gehouden met de uitkering van Interpolis. 

4.5.  De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:100 BW bepaalt dat indien een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel oplevert, dit voordeel, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht. Vaststaat dat in het rapport van [C], welk rapport ten grondslag ligt aan het door [A] gevorderde schadebedrag, rekening is gehouden met de uitkering van Interpolis, zodat het verweer van Amlin in zoverre faalt. 

4.6.  Met de uitkering van Stad Rotterdam is in het rapport van [C] en daarmee in de vordering van [A] echter geen rekening gehouden en evenmin met het bedrag dat [A] van Nettorama heeft ontvangen. Indien de uitkering van Stad Rotterdam en het door [A] van Nettorma ontvangen bedrag bij elkaar worden opgeteld, overstijgen deze het thans gevorderde bedrag niet, ook niet na aftrek van het reeds door Amlin aan [A] betaalde voorschot. Derhalve staat geenszins vast dat indien voordeelsrekening zou worden toegepast zoals door Amlin betoogd, [A] geen schadebedrag van Amlin meer te vorderen zou hebben, zodat het betoog van Amlin ook in zoverre thans niet kan leiden tot afwijzing van de vordering. 

Deskundigenonderzoek 
4.7.  De rechtbank beschikt thans over onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen of de uitkering van Stad Rotterdam en of de vergoeding van Nettorama in aanmerking komen voor voordeelstoerekening. Om dit vast te kunnen stellen dient allereerst onderzocht te worden of er sprake is van causaal verband tussen de door [A] gestelde psychische klachten (concentratieproblemen en het niet kunnen slapen zonder medicijnen) en het hem overkomen arbeidsongeval. Teneinde daarover meer duidelijkheid te verkrijgen zal de rechtbank overgaan tot benoeming van een deskundige, een psychiater. Nu partijen niet tot een eensluidend voorstel zijn gekomen ten aanzien van de persoon van de te benoemen deskundige zal de rechtbank overgaan tot benoeming van professor dr. G. Glas tot deskundige. Professor dr. Glas heeft desgevraagd aan de rechtbank te kennen gegeven in staat en bereid te zijn als deskundige op te treden en vrij te staan ten aanzien van partijen. 

4.8.  Met betrekking tot de aan de deskundige voor te leggen vragen verwijzen beide partijen naar de vraagstelling van het IWMD. De rechtbank ziet aanleiding hier zo veel mogelijk bij aan te sluiten. 

Informatieverstrekking aan deskundige? 
4.9.  Amlin heeft betoogd dat de volgende stukken door [A] dienen te worden verstrekt zodat de deskundige zijn werk goed kan doen: 
- patiëntenkaart van [A] van tien jaar voor het ongeval tot thans, 
- alle van belang zijnde stukken (zoals alle beschikkingen terzake van ziektewetuitkeringen en WAO/WIA-uitkeringen, rapportages van verzekeringsgeneeskundigen en arbeidsdeskundigen) met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van [A] van zowel vóór het ongeval als ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid na het ongeval, 
- alle stukken van de revalidatiearts en de fysiotherapeut waar [A] nog steeds onder behandeling is met betrekking tot zijn (niet ongeval gerelateerde) orthopedische klachten, 
- alle stukken van de psychiater waar [A] thans onder behandeling is. 
Voor zover nodig beroept Amlin zich op de artikelen 22 en 834a Rv en verzoekt zij de rechtbank [A] te gebieden de verzochte informatie in het geding te brengen. 

4.10.  De rechtbank overweegt als volgt. Met het inwinnen van een deskundigenbericht is beoogd het verkrijgen van een antwoord van de deskundige op de hem gestelde vragen. Dat oordeel geeft de deskundige naar het voorschrift van artikel 198 lid 1 Rv, onpartijdig en naar beste weten. Dit brengt mee dat het de deskundige is, die heeft te bepalen welke door partijen te verschaffen gegevens voor de uitvoering van het hem opgedragen onderzoek noodzakelijk zijn. De partijen zijn op grond van artikel 198 lid 3 Rv tot medewerking aan het deskundigenonderzoek verplicht -en dat geldt dus ook voor [A] indien zijn medewerking voor de uitvoering van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige noodzakelijk is-, zodat hij desgevraagd de deskundige die gegevens moet verstrekken. Uit een weigering tot medewerking aan het deskundigenonderzoek zal, indien het deskundigenbericht in de procedure wordt overgelegd, de rechtbank de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht. Aldus is thans geen plaats voor toewijzing van het verzoek van Amlin tot het in het geding brengen van de door haar genoemde stukken, maar zal aan de deskundige worden overgelaten of [A] medische informatie dient te verstrekken aan de deskundige ter beantwoording van de vraagstelling van de rechtbank, en zo ja, welke. 

Medische gegevens ook naar Amlin? 
4.11.  Het bepaalde in de slotzin van het tweede lid van artikel 198 Rv alsmede het daaraan ten grondslag liggende contradictoire beginsel brengt mee dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Dit geldt echter niet onverkort voor medische gegevens die aan de deskundige worden verstrekt door de partij die eventueel gebruik kan maken van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en onder b, BW. Deze partij is, met het oog op de eventuele uitoefening van haar blokkeringsrecht, in beginsel niet verplicht de door haar aan de deskundige verschafte medische gegevens tegelijkertijd aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken. Dit lijdt echter in een geval dat de wederpartij een verzekeraar is die beschikt over een medisch adviseur, in zoverre uitzondering dat tevens en tegelijkertijd aan de medisch adviseur van de verzekeraar alle aan de deskundige verschafte medische gegevens in afschrift of ter inzage dienen te worden verstrekt. Aangenomen moet immers worden dat de medisch adviseur, ook ten opzichte van de verzekeraar, de aldus verkregen medische informatie als hem onder zijn geheimhoudingsplicht toevertrouwd zal beschouwen en behandelen. De deskundige dient in zijn bericht aan te geven welke medische gegevens hij heeft ontvangen, waaronder ook die welke hij weliswaar heeft ontvangen maar niet aan zijn deskundig oordeel ten grondslag heeft gelegd. Indien de partij die het blokkeringsrecht heeft, van dit recht geen gebruik maakt en het deskundigenbericht ter beschikking van de wederpartij wordt gesteld, dan is eerstgenoemde partij, indien de wederpartij het verlangt of op bevel van de rechter die het bevel tot het deskundigenbericht heeft gegeven, alsnog verplicht alle door haar aan de deskundige verschafte medische gegevens aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken. Weigert zij dit te doen, zonder dat zij daartoe gewichtige redenen als bedoeld in artikel 22 Rv heeft aangevoerd welke door de rechter gegrond zijn geoordeeld, dan zal de rechter uit die weigering de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht. 

Voorschot deskundige 
4.12.  In verband met de omstandigheden van het geval -de aansprakelijkheid van Amlin staat vast (zie 2.7 en 2.8)- zal Amlin in afwachting van de eindbeslissing een voorschot ter zake van de kosten van de deskundige aan de griffier van deze rechtbank dienen te betalen, welk voorschot zal worden vastgesteld op het door de deskundige te bepalen bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundige wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen. In laatstgenoemd geval zal de rechtbank nader beslissen over de begroting van het voorschot. 
De beslissing met betrekking tot de betaling van het voorschot wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. 
In de brief van de griffier waarmee de voorschotnota aan partijen wordt doorgezonden, zal de termijn voor de voldoening van het voorschot worden gesteld op twee weken. Als het voorschot niet binnen de gestelde termijn is betaald, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. 
De deskundige dient niet met het onderzoek te beginnen voordat de rechtbank schriftelijk aan de deskundige heeft laten weten dat het voorschot ter griffie is ontvangen en het onderzoek kan beginnen. 

Zelfstandig onderzoek deskundige 
4.13.  De deskundige zal het onderzoek zelfstandig dienen te verrichten. Daarbij moet de deskundige partijen in de gelegenheid stellen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het deskundigenbericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Tevens zal in het deskundigenbericht melding dienen te worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen. Indien een partij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt deze partij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij. De opmerkingen en verzoeken van partijen na afloop van het onderzoek kunnen niet ertoe strekken dat een partij die het niet eens is met een onderdeel van het deskundigenbericht, in discussie treedt met de deskundige. Die discussie hoort thuis in het verdere partijdebat bij de rechtbank. 

Conclusies na deskundigenonderzoek 
4.14.  Bij conclusie na deskundigenbericht zal eerst door [A] en daarna door Amlin op het deskundigenbericht kunnen worden gereageerd. De zaak zal in afwachting van het deskundigenbericht op de parkeerrol worden geplaatst. 

4.15.  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 

in voorwaardelijke reconventie 
4.16.  Aangezien ten aanzien van de voorwaarde waaronder de reconventie is ingesteld thans niet is beslist, zal iedere beslissing in de reconventie worden aangehouden. 


5.  De beslissing 
De rechtbank 

in conventie 

5.1.  beveelt met betrekking tot het in rechtsoverweging 4.7. behandelde geschilpunt een deskundigenonderzoek; 

5.2.  benoemt tot deskundige: 
prof. dr. G. Glas 
p/a Zwolse Poort, locatie Schuttevaerkade 
Postbus 110 
8000 AC Zwolle 
tel: 038 - 45 65 848 

5.3.  bepaalt dat aan de deskundige de volgende vragen zullen worden voorgelegd: 

1. DE SITUATIE MET ONGEVAL 

Anamnese 
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het psychisch letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid? 

Aanbeveling 2.2.4. Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (hierna: RMSR): 
De beschrijving van de anamnese is deugdelijk en compleet, en beperkt zich tot de relevante gegevens. De beschrijving van de anamnese bevat uitsluitend het verhaal van de onderzochte in diens bewoordingen. Er worden daarbij geen termen gebezigd of feiten vermeld die uitsluitend kunnen zijn ontleend aan aangeleverde of verkregen medische gegevens of een interpretatie daarvan. Als hieraan wordt voldaan, dan verwoordt de anamnese per definitie het subjectieve verhaal van de onderzochte. Termen als “betrokkene zou (…)” worden vermeden. Ook voegt de expert bij de beschrijving van de anamnese geen voorlopige conclusies of eigen interpretaties toe. Auto-anamnese en hetero-anamnese worden gescheiden en als zodanig genoemd weergegeven. 

Medische gegevens 
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van: 
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied; 
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan. 

Aanbeveling 2.2.6 RMSR: 
Uit het rapport blijkt van welke van de meegestuurde gegevens kennis werd genomen en op welke wijze de daaraan ontleende feiten zijn meegewogen in het eindoordeel. Bij voorkeur wordt in het rapport een samenvatting opgenomen van de aan de meegestuurde gegevens ontleende feiten. 

Medisch onderzoek 
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij psychisch en eventueel hulponderzoek?

Aanbeveling 2.2.5 RMSR: 
Er wordt een adequaat psychiatrisch onderzoek verricht, maar slechts voorzover dat relevant is voor de beantwoording van de vraagstelling. Niet relevant onderzoek blijft uitdrukkelijk achterwege. Indien mogelijk worden de resultaten in kwantitatieve vorm weergegeven. Bij de beschrijving van de onderzoeksresultaten kan medisch jargon uiteraard niet worden vermeden.

Aanbeveling 2.2.7 RMSR: 
Indien de expert aanvullend hulponderzoek (radiologisch, neuropsychologisch of anderszins) laat verrichten en de uitkomsten daarvan in zijn conclusies betrekt, dan dienen de verslagleggingen van deze onderzoeken bij het expertiserapport gevoegd te worden. 
Consistentie 
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek? 
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt? 

Aanbeveling 2.2.8 RMSR: 
Als de anamnese niet overeenkomt met de feiten zoals die uit de stukken naar voren komen, dan dient uit het rapport te blijken dat de onderzochte, voor zover dat medisch verantwoord is, met deze discrepantie werd geconfronteerd. Vermeld wordt, wat zijn reactie daarop was en wat daaruit kan worden geconcludeerd. 

Diagnose 
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven? 

Aanbeveling 2.2.15 RMSR: 
Waar nodig wordt een differentiaaldiagnostische overweging gegeven. 

Beperkingen 
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? 

Aanbeveling 2.2.17 RMSR : 
Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen. 

Aanbeveling 2.2.18 RMSR: 
De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de FIS- of FML-methodiek). 

Medische eindsituatie 
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde psychische letsel? 
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u? 
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht? 
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)? 

Aanbeveling 2.2.14 RMSR: 
Als de expert om een inschatting wordt gevraagd en hij zich competent acht deze inschatting te maken, dan zorgt hij ervoor dat duidelijk wordt op welke wijze deze inschatting tot stand is gekomen. Hij geeft aan wat daarbij heeft meegewogen en wat van doorslaggevende betekenis is geweest. 

2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL 
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden. 

Aanbeveling 2.2.14 RMSR: 
Als de expert om een inschatting wordt gevraagd en hij zich competent acht deze inschatting te maken, dan zorgt hij ervoor dat duidelijk wordt op welke wijze deze inschatting tot stand is gekomen. Hij geeft aan wat daarbij heeft meegewogen en wat van doorslaggevende betekenis is geweest. 

Aanbeveling 2.2.16 RMSR: 
Een eventuele causaliteitsvraag wordt uitsluitend beantwoord vanuit de medische causaliteitsgedachte, dat wil zeggen op grond van datgene wat bekend en herkenbaar is met betrekking tot het ontstaan en het beloop van de onderhavige klachten en verschijnselen. Deze vraagstelling geschiedt in overeenstemming met de gangbare inzichten dan wel richtlijnen van de desbetreffende wetenschappelijke vereniging. De expert zal nimmer klachten aan een ongeval “toerekenen” of de causaliteit ervan louter baseren op het feit dat ze pas na het ongeval debuteerden. 

Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval 
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft? 
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien? 

Aanbeveling 2.2.17 RMSR : 
Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen. 

Aanbeveling 2.2.18 RMSR: 
De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de FIS- of FML-methodiek). 

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval 
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen? 
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan? 
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid? 
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalgerelateerde klachten en afwijkingen? 
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u? 
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht? 
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)? 

Aanbeveling 2.2.17 RMSR : 
Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen. 

Aanbeveling 2.2.18 RMSR: 
De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de FIS- of FML-methodiek). 


3. OVERIG 

Aanbeveling 2.2.11 RMSR: 
Indien de expert bevindingen doet waar niet naar wordt gevraagd maar die hij terzake relevant vindt, dan vermeldt hij deze in het rapport. 

a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak? 

5.4.  bepaalt dat door Amlin een voorschot ter zake van de kosten van de deskundige ter griffie zal worden gedeponeerd, welk voorschot bij deze wordt bepaald op een door de deskundige op te geven bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundige wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen; 

5.5.  bepaalt dat de deskundige niet met het onderzoek dient te beginnen voordat de griffier schriftelijk aan de deskundige heeft laten weten dat het voorschot ter griffie is ontvangen en het onderzoek kan beginnen; 

5.6.  bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal verrichten en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige te bepalen plaats en tijd; 

5.7.  bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit zijn schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan en daarbij tevens melding zal worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen; 

5.8.  bepaalt dat de partij die schriftelijke opmerkingen en verzoe¬ken aan de deskundige doet toekomen daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij verstrekt; 

5.9.  bepaalt dat beide partijen vóór 24 augustus 2011 kopieën van de gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen; kopieën van andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken zullen partijen zo spoedig mogelijk aan de deskundige doen toekomen; 

5.10.  bepaalt dat het door de deskundige uit te brengen bericht uiterlijk vier maanden na dagtekening van het bericht van de griffier dat het voorschot ter griffie is ontvangen, zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank; 

5.11.  verklaart de beslissing omtrent het voorschot uitvoerbaar bij voorraad; 

5.12.  verwijst de zaak naar de parkeerrol van 3 oktober 2012, voor conclusie na deskundigenbericht; voor het eerst aan de zijde van [A], daarna van Amlin; 

5.13.  houdt iedere verdere beslissing aan. 


in reconventie 

5.14.  houdt iedere verdere beslissing aan. 

Dit vonnis is gewezen door mr. G. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.? 

Dit vonnis is bij afwezigheid van de rechter ondertekend door de rolrechter.  LJN BV6775