Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 020622 schadevergoeding wegens sexueel misbruik valt onder uitzondering 358 lid 4 Fw; geen toelating tot schuldsanering

RBROT 020622 schadevergoeding wegens sexueel misbruik valt onder uitzondering 358 lid 4 Fw; geen toelating tot schuldsanering
2.
De feiten
Verzoeker ontvangt inkomsten uit een AOW-uitkering en uit pensioen. Verzoeker heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en heeft geen sollicitatieverplichting.

De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet (hierna: Fw) € 118.905,61.

3.
De beoordeling
Verzoeker heeft één schuldeiser, te weten [naam schuldeiser] .

Verzoeker, thans 74 jaar oud, is bij arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 28 april 2009 veroordeeld aan [naam schuldeiser] te betalen een bedrag van € 90.955,88, bestaande uit onkosten, immateriële schade, kosten opleiding en verlies arbeidsvermogen. Deze verplichting tot betaling van schadevergoeding vloeit voort uit onrechtmatig handelen, bestaande uit seksueel misbruik van [naam schuldeiser] door verzoeker. Het bestaan van het seksueel misbruik is gebaseerd op een strafrechtelijk vonnis van, in hoger beroep, hetzelfde gerechtshof van 15 februari 1994.

In de loop der jaren heeft verzoeker in totaal € 24.774,53 voldaan aan [naam schuldeiser] . De resterende vordering inclusief rente en kosten bedraagt € 118.048,37. [naam schuldeiser] heeft beslag gelegd op de inkomsten van verzoeker.

Artikel 358 lid 4 Faillissementswet (hierna: Fw) bepaalt dat bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling geen schone lei wordt verkregen ten aanzien van vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling als in dat artikel genoemd (de betaling van een geldboete als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafrecht, van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, of van een schadevergoeding aan een benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a Wetboek van Strafvordering). Met het bepaalde in dit artikel heeft de wetgever ‘al die vorderingen die voortvloeien uit een strafrechtelijke veroordeling tot betaling van (…) een schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer’ (MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29 942, nr. 3) uit willen zonderen. Vorderingen tot schadevergoeding voortvloeiend uit een strafrechtelijke veroordeling voor een bepaald feit zijn dus categorisch uitgezonderd van de werking van de ‘schone lei’.

Deze uitzondering van de schone lei in wordt in hetzelfde artikel uitgebreid met vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter. Maar deze uitbreiding wordt op haar beurt weer begrensd door de bepaling dat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, moet hebben vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Ofwel, het slachtoffer moet hebben geprobeerd de vordering in de strafzaak aanhangig te hebben gemaakt.

De rechtbank overweegt dat de vordering van [naam schuldeiser] onder de uitzonder van artikel 358 lid 4 Fw valt.

De vordering van [naam schuldeiser] is immers volledig gegrond op de feiten waartoe verzoeker strafrechtelijk is veroordeeld. [naam schuldeiser] had ten tijde van het strafrechtelijk proces niet de keuze om schadevergoeding in het strafproces te vorderen (de invoering van de Wet Terwee waarmee dat mogelijk werd gemaakt was pas in 1995). Daarom geldt de begrenzing van de uitzondering in artikel 358 Fw (de verwijzing van de strafrechter naar de burgerlijk rechter) niet voor de vorderingen van [naam schuldeiser] .

Dit betekent dat verzoeker geen belang zal hebben bij toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, nu hij geen schone lei zal kunnen verkrijgen ten aanzien van de enige schuld. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom, bij gebrek aan belang, worden afgewezen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden. ECLI:NL:RBROT:2022:5330