RBNHO 281020 geen inkomenschade over WSNP-periode omdat gedurende de WSNP inkomsten afgedragen dienen te worden aan schuldeisers
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 281020 na vz-geneeskundig en ad onderzoek blijkt dat daling visus van 40% naar 10% slechts gedurende een korte periode tot schade heeft geleid.
- daling visus van 40 naar 10% na mishandeling, smartengeld € 15.000,-
- huishoudelijke hulp cf richtlijnen DLR
- geen inkomenschade over WSNP-periode omdat gedurende de WSNP inkomsten afgedragen dienen te worden aan schuldeisers
2
De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 19 juni 2019 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank geoordeeld dat het causaal verband tussen de mishandeling en de door [eiseres] gestelde oogklachten vast staat. De rechtbank heeft overwogen dat de vraag dient te worden beantwoord welke materiële en immateriële schade [eiseres] lijdt en mogelijk nog zal lijden als gevolg van het haar door [gedaagde] toegebrachte oogletsel. Het grootste bedrag van de door [eiseres] gevorderde schadeposten betreft de post ‘verlies verdienvermogen, althans verlies van kansen’, waarvoor de rechtbank het noodzakelijk achtte een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige in te schakelen. De verzekeringsgeneeskundige zal met inachtneming van het rapport van de eerder benoemde deskundige drs. W. Vaandrager, oogarts, de functionele beperkingen van [eiseres] in kaart moeten brengen, waarna een arbeidsdeskundige vervolgens onderzoek kan doen naar onder meer het (resterende) verdienvermogen.
Deskundigenrapporten
2.2.
Bij vonnis van 18 september 2019 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank als verzekeringsgeneeskundige benoemd mr. drs. G.J. Kruithof en als arbeidsdeskundige P.L. van der Ham.
verzekeringsgeneeskundige
2.3.
Verkort weergegeven heeft de verzekeringsgeneeskundige matige beperkingen van [eiseres] vastgesteld, inhoudende dat zij beperkt is met betrekking tot het verrichten van activiteiten dan wel werkzaamheden waarbij hoge eisen worden gesteld aan het gebruik van beide ogen.
Na het ongeval zijn er beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren waar het betreft herinneren, handelingstempo en het feit dat [eiseres] is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico.
Voorts zijn er beperkingen op het gebied van sociaal functioneren met betrekking tot zien, lezen en omgaan met conflicten. Met betrekking tot autorijden en fietsen moet [eiseres] vaker en meer met haar hoofd naar links roteren. Zij is beperkt met betrekking tot het autorijden bij slecht, regenachtig, schemerig en donker weer.
Tot slot zijn er beperkingen bij dynamische handelingen voor wat betreft het linkeroog. [eiseres] heeft nog slechts 0,1 van haar gezichtsvermogen in dat oog.
arbeidsdeskundige
2.4.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de beroepswerkzaamheden van [eiseres] voorafgaande aan de mishandeling geduid als zelfstandig groothandelaar in (dames-)kleding. De arbeidsdeskundige heeft voor deze maatgevende arbeid een uitval als gevolg van het verminderd kunnen autorijden arbitrair gesteld op 25%. De deskundige stelt op grond daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid voor de maatgevende arbeid op 25%.
2.4.1.
Volgens de arbeidsdeskundige kan voor de arbeids- en verdienmogelijkheden zonder het voorval worden gewerkt met twee scenario’s.
Een eerste scenario waarbij [eiseres] haar zelfstandige werkzaamheden zou hebben voortgezet. De arbeidsdeskundige acht dit echter geen reëel scenario omdat de cijfers van 2009 tot en met de eerste helft van 2013 aantonen dat het bedrijf van [eiseres] (en haar vader) niet levensvatbaar was en dus geen bestaansrecht had.
In het tweede scenario zou [eiseres] in loondienst zijn gaan werken in de mode detailhandel als filiaalmanager, bedrijfsleider of (eerste) verkoopster in de (dames-)mode.
2.4.2.
Met betrekking tot de arbeids- en verdienmogelijkheden na de mishandeling concludeert de arbeidsdeskundige dat de actuele werkzaamheden van [eiseres] , als medewerker bediening bij een hotel, passende werkzaamheden zijn. Deze werkzaamheden zouden op basis van de Functionele Mogelijkheden Lijst 2 (hierna: FML-2) ook fulltime verricht kunnen gaan worden. Op basis van de FML-2 is de arbeidsdeskundige daarnaast van mening dat er geen beperkingen voor [eiseres] zijn om de werkzaamheden uit te voeren zoals beschreven in het tweede scenario voor de arbeids- en verdienmogelijkheden zonder het voorval.
Reacties partijen
2.5.
[eiseres] heeft tegen beide rapporten een aantal bezwaren naar voren gebracht. [gedaagde] kan instemmen met de inhoud van de rapporten.
2.5.1.
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat partijen gebonden zijn aan de inhoud van de rapporten van de door de rechtbank benoemde deskundigen tenzij er zwaarwegende bezwaren tegen deze rapporten zijn in te brengen. Van zwaarwegende bezwaren is onder andere sprake indien een rapport niet voldoet aan daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica.
2.5.2.
Met betrekking tot het verzekeringsgeneeskundig onderzoek stelt [eiseres] dat de verzekeringsgeneeskundige haar beperkingen ten aanzien van het inschatten van diepte onderschat. Deze beperking is door de oogarts vastgesteld in zijn rapportage van 11 februari 2019. Ook had de verzekeringsgeneeskundige rekening moeten houden met het feit dat de oogarts in zijn rapportage heeft gesteld dat [eiseres] beperkt is ten aanzien van lezen en nauwkeurigheid omdat er sprake is van een vlekkerig beeld. [eiseres] stelt voorts dat zij beperkt is ten aanzien van het bedienen van een muis en toetsenbord in combinatie met het werken met een beeldscherm.
2.5.3.
De genoemde bezwaren heeft [eiseres] ook aangevoerd in haar reactie van 2 januari 2020 op het concept rapport van de verzekeringsgeneeskundige.
In zijn definitieve rapport heeft de verzekeringsgeneeskundige aangegeven wat zijn reactie is op de bezwaren. Op enkele punten is het rapport aangepast naar aanleiding van de opmerkingen van [eiseres] . Voor het overige is naar het oordeel van de rechtbank in het rapport afdoende gereageerd door de deskundige. Daarmee voldoet het rapport van de verzekeringsgeneeskundige aan de daaraan te stellen eisen. Van de inhoud van dit rapport dient dan ook te worden uitgegaan.
2.5.4.
Met betrekking tot het rapport van de arbeidsdeskundige stelt [eiseres] dat zij volgens de arbeidsdeskundige 25% arbeidsongeschikt is voor de maatgevende arbeid omdat zij niet kan autorijden in slecht, regenachtig en donker weer. Dat betekent in dit geval dat zij in het overgrote deel van het jaar niet in de ochtenden, namiddag en avond kan autorijden. Het reizen met openbaar vervoer brengt ook beperkingen met zich mee. [eiseres] stelt voorts dat zij niet geschikt is voor de functie van manager detailhandel vanwege haar beperkingen met betrekking tot omgaan met conflicten.
2.5.5.
De bezwaren met betrekking tot het autorijden heeft [eiseres] ook in haar reactie op het concept rapport van 4 mei 2020 naar voren gebracht. De arbeidsdeskundige is in zijn rapport uitgebreid ingegaan op deze door [eiseres] aangevoerde bezwaren en heeft geoordeeld dat het rapport niet diende te worden aangepast.
Ook op het gestelde bezwaar met betrekking tot conflicthantering is de arbeidsdeskundige ingegaan. Op pagina 26 van het rapport is immers aangegeven dat conflicthantering niet kenmerkend is voor de werkzaamheden die [eiseres] thans en als filiaalmanager, bedrijfsleider of (eerste) verkoopster in de (dames-)mode in de mode detailhandel zou kunnen uitvoeren.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het rapport en de reactie van de arbeidsdeskundige op de opmerkingen van [eiseres] naar aanleiding van het concept rapport, van oordeel dat ook dit rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat van de inhoud van dit rapport dient te worden uitgegaan.
Beoordeling schade
2.6.
De rechtbank acht zich, gelet op de inhoud van het verzekeringsgeneeskundig en het arbeidsdeskundige onderzoek, voldoende voorgelicht om een oordeel te kunnen geven over de verschillende door [eiseres] gevorderde schadeposten.
2.7.
In haar reactie op de deskundigenrapporten heeft [eiseres] haar eis gewijzigd en vermeerderd. Zij vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan haar van de navolgende schadebedragen:
- verlies verdienvermogen tot en met 2017 € 42.264,00
- schade wegens behoefte aan huishoudelijke hulp € 8.874,00
- vervoerskosten € 799,67
- zelfmedicatie € 93,38
- overige materiële schade € 300,00
- immateriële schade € 30.000,00
alsmede de in goede justitie te betalen bedragen voor:
- verlies aan verdienvermogen vanaf 2018 en
- verlies aan pensioenopbouw.
[eiseres] vordert voorts dat [gedaagde] zal worden veroordeeld:
- tot betaling van de wettelijke rente over alle schadebedragen: over de materiële schade vanaf het moment van dagvaarden in de eerdere procedure waarvan vonnis d.d. 7 oktober 2015 dan wel de onderliggende procedure en over de immateriële schade vanaf de datum van de mishandeling d.d. 11 juni 2013,
- in alle met beide procedures gemoeide kosten, waaronder de nakosten en de kosten van de door de deskundigen uitgevoerde expertises,
- tot het verstrekken aan [eiseres] van een belastinggarantie.
Verlies aan verdienvermogen
2.8.
Uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.
2.9.
[eiseres] stelt in haar reactie op de rapporten van de deskundigen dat aan haar geen al te hoge eisen gesteld mogen worden ten aanzien van het te leveren bewijs van de arbeidsinkomsten die zij in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het schade-evenement niet zou hebben plaatsgevonden. Met betrekking tot deze stelling wijst de rechtbank erop dat door de rechtbank een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidsdeskundig onderzoek is gelast zodat meer duidelijkheid kan worden verkregen over de mogelijkheden tot het verwerven van arbeidsinkomsten van [eiseres] zonder de mishandeling door [gedaagde] . Deze onderzoeken doen niet af aan de stelplicht en zo nodig bewijslast van [eiseres] op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met betrekking tot omstandigheden die zich aan haar zijde na de mishandeling hebben voorgedaan.
2.9.1.
De arbeidsdeskundige is bij beoordeling van de arbeids- en verdienmogelijkheden zonder de mishandeling uitgegaan van twee scenario’s: een eerste scenario waarbij [eiseres] haar zelfstandige werkzaamheden zou hebben voortgezet en een tweede scenario waarbij [eiseres] in loondienst zou zijn gaan werken in de functie van filiaalmanager, bedrijfsleider of (eerste) verkoopster in de (dames-)mode.
De arbeidsdeskundige acht het niet reëel om van het eerste scenario uit te gaan omdat de cijfers van 2009 tot en met de eerste helft van 2013 van het bedrijf van [eiseres] (en haar vader) aantonen dat dit bedrijf niet levensvatbaar was en geen bestaansrecht had. Dit standpunt van de deskundige volgt onder meer uit het feit dat, nadat het bedrijf in 2013 (drie weken na de mishandeling van [eiseres] door [gedaagde] ) is gestaakt, [eiseres] en haar vader zijn als gevolg van de schuldenlast uit hun bedrijf in de WSNP zijn terechtgekomen. Begin 2013 heeft de vader van [eiseres] zijn werkzaamheden in het bedrijf gestaakt waardoor de bedrijfsvoering door [eiseres] is aangepast. Niet gebleken noch realistisch is om aan te nemen dat de schulden waarvoor de WSNP noodzakelijk was, zijn opgebouwd in de eerste helft van 2013. De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige dan ook in zijn oordeel dat voor het bepalen van het verlies aan verdienvermogen niet van het eerste, maar van het tweede scenario moet worden uitgegaan.
2.9.2.
Met betrekking tot het tweede scenario is de arbeidsdeskundige van oordeel dat [eiseres] op grond van de FML-2 met inachtneming van de door hem beschreven beperkingen geschikt kan worden geacht voor werkzaamheden die zij als filiaalmanager, bedrijfsleider of (eerste) verkoopster in de (dames-)mode in de mode detailhandel had kunnen verrichten. De deskundige onderbouwt dat een loondienstverband vanaf januari 2014 een redelijk uitgangspunt lijkt. De inkomsten uit dergelijke werkzaamheden zijn echter niet lager dan de inkomsten die zij zou hebben kunnen verwerven zonder het haar door [gedaagde] toegebrachte oogletsel. De conclusie moet daarom zijn dat de mishandeling niet heeft geleid tot een verlies aan verdiencapaciteit.
2.9.3.
[eiseres] stelt dat voor de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2018 vast staat dat zij gedurende de volledige WSNP-periode volledig arbeidsongeschikt was. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [eiseres] naar het onderzoeksrapport van Trompetter & Van Eden dat als productie VIII aan de dagvaarding is gehecht. Dit rapport dateert van eind 2014. In het rapport concludeert L. Kwast, arts, (hierna: Kwast) dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is. Waarbij de aanvulling is gemaakt: “Mijn verwachting is, dat dit gedurende de resterende looptijd van de wsnp zo zal zijn.”
Deze stelling wordt uitdrukkelijk door [gedaagde] betwist, reeds in de conclusie van antwoord van 17 mei 2017, alsook in de reactie op het deskundigenbericht van 2 september 2020.
2.9.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9.5.
[eiseres] heeft haar arbeidsongeschiktheid onderbouwd met het rapport van Kwast en de brief van de gemeente, eveneens overgelegd als productie VIII aan de dagvaarding. In de brief van de gemeente is opgenomen dat [eiseres] van haar plicht tot arbeidsinschakeling is ontheven over de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 februari 2015 omdat zij vanwege medische redenen niet in staat is om betaald arbeid te verrichten. Daarmee staat voldoende vast dat [eiseres] tot en met 1 februari 2015 arbeidsongeschikt is geweest. Niet betwist is dat [eiseres] een bedrag van € 815,- netto per maand aan verdienvermogen is misgelopen over de periode van 1 januari 2014 tot 1 maart 2015, derhalve een totaal bedrag van € 11.410,-.
Dat [eiseres] ook vanaf 1 maart 2015 arbeidsongeschikt is geweest, wordt in het geheel niet onderbouwd. Vanaf 1 maart 2015 is er dan ook geen verlies aan verdienvermogen.
2.9.6.
[gedaagde] stelt dat de WSNP tot 1 juni 2016 zou hebben geduurd en dat [eiseres] gedurende de WNSP periode geen schade heeft geleden omdat zij al haar (extra) inkomsten of vrijwel alles aan haar schuldeisers zou hebben moeten betalen. Daarvan dient naar mening van [gedaagde] zeker te worden uitgegaan omdat [eiseres] geen inzicht heeft gegeven in haar schuldenpositie in de jaren na 2013 en de afwikkeling van de WSNP.
2.9.7.
[eiseres] heeft, zoals [gedaagde] terecht stelt, geen inzage gegeven in het verloop van de WSNP. Ook de duur van de WSNP is niet duidelijk. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt dat het ook hem niet duidelijk is hoe lang de WSNP heeft geduurd, nu hij in het rapport aangeeft dat [eiseres] per augustus “tijdelijk (een jaar?) onder de WSNP” viel. [eiseres] heeft nagelaten inzage te verstrekken in het verloop van de WSNP. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de WSNP (de standaard periode van) drie jaren heeft geduurd en geëindigd is op 1 juni 2016. Gelet op het feit dat gedurende de looptijd van de WSNP inkomsten afgedragen dienen te worden aan de schuldeisers is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] in die periode geen inkomensschade heeft geleden.
2.9.8.
[eiseres] verzoekt de rechtbank over de periode van 1 januari 2018 tot 1 juli 2020 een rekenkundige te benoemen om te laten berekenen wat [eiseres] als zelfstandig ondernemer had kunnen verdienen. Gelet op de hiervoor gemotiveerde keuze voor scenario 2, zal dit verzoek van [eiseres] niet door de rechtbank worden ingewilligd. Ook de vordering van [eiseres] met betrekking tot het verstrekken van een belastinggarantie zal worden afgewezen aangezien deze garantie is gevorderd voor de schade in verband met het verlies aan verdienvermogen.. ECLI:NL:RBNHO:2020:8953