Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 251125 schadeuitkering na afloop looptijd schuldsaneringsregeling; smartengeld niet in boedel; ook medische kosten niet; overige schadevergoeding wel

RBOBR 251125 schadeuitkering na afloop looptijd schuldsaneringsregeling; smartengeld niet in boedel; ook medische kosten niet; overige schadevergoeding wel

1De procedure

1.1.

Bij vonnis van deze rechtbank van 29 augustus 2024 is ten aanzien van [schuldenaar] toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. S.C.E.F. Moulen Janssen tot rechter-commissaris en [naam wsnp-bewindvoerder] tot bewindvoerder. Daarbij is bepaald dat de looptijd van deze schuldsaneringsregeling 18 maanden bedraagt.

1.2.

Bij vonnis van deze rechtbank van 14 november 2024 is bepaald dat de looptijd van de toepassing van de schuldsaneringsregeling aanvangt op 1 september 2023.

1.3.

Bij brief van 29 oktober 2025 heeft [naam beschermingsbewindvoerder] , in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [schuldenaar] , mede namens [schuldenaar] de rechter-commissaris – kort en zakelijk weergegeven – het volgende verzocht:

Primair:

te besluiten dat een aan [schuldenaar] uitgekeerde schadevergoeding volledig buiten de boedel blijft, uitgezonderd de vergoeding voor een gemiste bonus van werk en voor het eigen risico zorgverzekering 2024;

Subsidiair:

te besluiten dat het deel van de uitgekeerde schadevergoeding dat is aangewend voor medische kosten en de aanschaf van een vervangende auto buiten de boedel blijft alsook het deel van de uitgekeerde schadevergoeding ten behoeve van betaling van toekomstige noodzakelijke medische en psychische herstelkosten.

1.4.

De bewindvoerder heeft bij bericht van 31 oktober 2025 op het verzoek gereageerd.

 

2De feiten

2.1.

Op 9 juli 2024 heeft [schuldenaar] als bestuurder van een auto van zijn ouders een verkeersongeval gehad. [schuldenaar] heeft hierbij lichamelijk letsel opgelopen.
De ouders van [schuldenaar] hadden voor de auto een inzittendenverzekering afgesloten. Desbetreffende verzekeringsmaatschappij heeft op basis van deze inzittendenverzekering aan [schuldenaar] een schadevergoeding van in totaal € 13.800,- toegekend. [schuldenaar] is daarmee akkoord gegaan.

Van deze schadevergoeding is op 29 augustus 2024 en 21 oktober 2024 aan [schuldenaar] een voorschotbedrag van € 750,- respectievelijk € 1.250,- uitgekeerd.
De resterende schadevergoeding van € 11.800,- is op 21 mei 2025 aan [schuldenaar] uitgekeerd.
De schadevergoeding heeft voor € 7.500,- betrekking op smartengeld (immateriële schade) en voor € 6.300,- op materiële schade.

2.2.

De looptijd van de bij vonnis van 29 augustus 2024 ten aanzien van [schuldenaar] uitgesproken toepassing van de schuldsaneringsregeling is aangevangen op 1 september 2023 en geëindigd op 1 maart 2025.

3Het verzoek en het standpunt van de wsnp-bewindvoerder

3.1.

Aan het verzoek wordt – kort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat de aan [schuldenaar] uitgekeerde schadevergoeding een persoonlijk karakter heeft. [schuldenaar] en zijn beschermingsbewindvoerder zien deze schadevergoeding als een strikt persoonlijke compensatie voor het door [schuldenaar] met het ongeval opgelopen letsel en leed alsook voor het bekostigen van verdere medische en psychische hersteltrajecten. Zij zijn van mening dat de rechter-commissaris in een dergelijk geval een discretionaire bevoegdheid heeft om af te wijken van het bepaalde in artikel 295 lid 1 Faillissementswet (Fw) op grond waarvan een schadevergoeding in beginsel in de schuldsaneringsboedel valt.

3.2

De bewindvoerder stelt zich – kort en zakelijk weergegeven – bij bericht van 31 oktober 2025 op het standpunt dat het aan [schuldenaar] als schadevergoeding uitgekeerde bedrag op grond van het bepaalde in artikel 295 lid 1 Fw in de schuldsaneringsboedel valt.
De bewindvoerder ziet geen reden om op het bepaalde in artikel 295 lid 1 Fw een uitzondering te maken, anders dan voor een bedrag van € 2.040,38 voor door [schuldenaar] gemaakte noodzakelijke (medische) kosten. Daarbij voert de bewindvoerder aan dat [schuldenaar] niet met medisch advies of een verifieerbare medische verklaring heeft onderbouwd dat voor hem toekomstige kosten zijn te verwachten die met het ongeval verband houden.
Het stond [schuldenaar] na afloop van de looptijd vrij om voor zijn ouders een vervangende auto aan te schaffen, maar dat mag niet ten nadele van zijn schuldeisers uit de uitgekeerde schadevergoeding worden bekostigd, aldus de bewindvoerder.

4De beoordeling
Ontvankelijkheid

4.1.

Het verzoek van 29 oktober 2025 is, zo begrijpt de rechter-commissaris, zowel door beschermingsbewindvoerder als door [schuldenaar] ingediend. Op grond van het bepaalde in artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de beschermingsbewindvoerder bij de vervulling van zijn/haar taak de rechthebbende in en buiten rechte. [schuldenaar] is dan ook, zolang zijn goederen onder bewind staan, niet bevoegd om te procederen in zaken die zijn vermogen betreffen. Dat is in deze procedure aan de orde, want daarbij dient de vraag te worden beantwoord of de aan [schuldenaar] uitgekeerde schadevergoeding in zijn vermogen valt of in het vermogen van de schuldsaneringsboedel. Dit brengt de rechter-commissaris, onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 17 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:751), tot het oordeel dan [schuldenaar] niet in het verzoek van 29 oktober 2025 kan worden ontvangen. De beschermingsbewindvoerder is wel ontvankelijk.

De omvang van de schuldsaneringsboedel

4.2.

Artikel 295 Fw bepaalt de omvang van de schuldsaneringsboedel. Op grond van artikel 295 lid 1 Fw omvat de boedel in een schuldsaneringsregeling de goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van die regeling verkrijgt. Deze goederen moeten ten behoeve van de schuldeisers te gelde worden gemaakt. Daarvan is, voor zover hier van belang, uitgezonderd het op grond van lid 2 van artikel 295 Fw vrij te laten bedrag (vtlb). De rechter-commissaris kan het vtlb op grond van lid 3 van artikel 295 Fw op verzoek van de schuldenaar, de bewindvoerder dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking verhogen met een in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag en kan aan die beschikking voorwaarden verbinden en terugwerkende kracht verlenen.

4.3.

Het bepaalde in artikel 295 Fw geldt niet voor goederen die de schuldenaar verkrijgt na afloop van de termijn die ingevolge artikel 349a Fw voor de betrokken schuldregeling geldt. Deze termijn is de zogeheten materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling.

Immateriële schadevergoeding

4.4.

Het aan [schuldenaar] op 21 mei 2025 uitgekeerde eindbedrag van € 11.800,- heeft voor een bedrag van in totaal € 7.500,- betrekking op smartengeld (immateriële schadevergoeding). Dat volgt uit een overzicht van schadeposten dat is opgenomen in een e-mailbericht van
16 mei 2025 van de schadevergoeding uitkerende verzekeringsmaatschappij.

4.5.

Vóór inwerkingtreding van de Wet Affectieschade op 1 januari 2019 viel het recht op vergoeding van immateriële schadevergoeding (smartengeld) in de schuldsaneringsboedel als deze bij overeenkomst was vastgesteld of daarvoor een vordering in rechte was ingesteld. Dat volgt uit de beschikking van de Hoge Raad van 24 november 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ1111), waarbij de Hoge Raad aansluiting heeft gezocht bij het destijds geldende artikel 6:106 lid 2 BW. Met de invoering van de Wet Affectieschade is artikel 6:106 lid 2 BW vervangen door artikel 6:95 lid 2 BW. In dit laatste artikel is, samengevat, bepaald dat het recht op vergoeding van immateriële schade niet vatbaar is voor beslag. Dit betekent dus dat concretisering van de aanspraak op immateriële schadevergoeding in een vaststellingsovereenkomst niet meer tot gevolg heeft dat het recht op immateriële schadevergoeding voor beslag vatbaar wordt en in de schuldsaneringsboedel valt.
Als de immateriële schadevergoeding tijdens de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling is uitgekeerd, dan is het wel deel gaan uitmaken van het vermogen van de schuldenaar en valt het in de schuldsaneringsboedel. De hiervoor aangehaalde wetswijziging heeft daarin geen verandering gebracht. De beschikking van de Hoge Raad van 24 november 2006 gaat dus nog op voor zover de Hoge Raad daarbij heeft geoordeeld dat tot de in de wet geregelde uitzonderingen op de in artikel 295 lid 1 Fw vervatte regel niet behoort een geldsom die ter vergoeding van letselschade is uitgekeerd, ook niet voor zover deze strekt tot vergoeding van toekomstige kosten en van toekomstige schade ten gevolge van gemis aan arbeidscapaciteit.

4.6.

In dit geval is de immateriële schadevergoeding niet tijdens, maar ná afloop van de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling uitgekeerd aan [schuldenaar] . Gelet daarop valt de immateriële schadevergoeding van € 7.500,- dus niet in de schuldsaneringsboedel. Dat wordt niet anders als [schuldenaar] dit bedrag (deels) heeft gebruikt voor de aanschaf van een vervangende auto voor zijn ouders. [schuldenaar] hoeft het bedrag van € 7.500,- daarom niet aan de schuldsaneringsboedel af te dragen.

Materiële schadevergoeding

4.7.

Niet in geschil is, dat in de schuldsaneringsboedel vallen de in de schadevergoeding opgenomen bedragen van € 385,- voor eigen risico zorgverzekering 2024 en € 1.000,- voor gemiste bonus van werk, vanwege ziekmelding in 2024.

4.8.

Het bij brief van 29 oktober 2025 ingediende verzoek begrijpt de rechter-commissaris voor wat betreft de uitgekeerde materiële schadevergoeding als een verzoek op grond van lid 3 van artikel 295 Fw. Dat verzoek strekt ertoe om het vtlb met terugwerkende kracht te verhogen met een nominaal bedrag dat gelijk aan de omvang van die uitgekeerde schadevergoeding, uitgezonderd de hiervoor vermelde bedragen van € 385,- en € 1.000,-.

4.9.

De rechter-commissaris heeft de bewindvoerder bij e-mailbericht van 21 oktober 2025 laten mededelen dat de rechter-commissaris aan de bewindvoerder machtiging zou hebben verleend om een bedrag van in totaal € 2.042,38 uit de schuldsaneringsboedel te voldoen als daarom was gevraagd. Dit bedrag ziet (grotendeels) op door [schuldenaar] gemaakte noodzakelijke (medische) kosten, waarvoor aan [schuldenaar] materiële schadevergoeding is uitgekeerd.

4.10.

In lijn hiermee zal het vtlb bij deze beschikking met terugwerkende kracht eenmalig met een bedrag van € 2.042,38 worden verhoogd. De uitgekeerde schadevergoeding valt daardoor in zoverre niet in de schuldsaneringsboedel. [schuldenaar] hoeft daarom het bedrag van
€ 2.042,38 niet aan de schuldsaneringsboedel af te dragen.

4.11.

Hiermee ligt de vraag voor of het vtlb ook voor het resterende deel van de in totaal uitgekeerde materiële schadevergoeding eenmalig dient te worden verhoogd. Dat is niet het geval. Hierna wordt uiteengezet waarom niet tot deze verhoging van het vtlb zal worden overgegaan.

4.11.1.

Het resterende deel van de materiële schadevergoeding bedraagt in totaal € 2.872,62, zijnde € 6.300,- minus de bedragen € 385,-, € 1.000,- en € 2.042,38. In het verzoekschrift is niet (met bewijsstukken) onderbouwd dat [schuldenaar] voor het bedrag van € 2.872,62 of een deel daarvan kosten heeft gemaakt of in de toekomst kosten zal maken die direct met het ongeval verband houden.

4.11.2.

Verder blijkt uit het e-mailbericht van de verzekeringsmaatschappij van 16 mei 2025 dat de in de schadevergoeding opgenomen schadeposten huishouden en reiskosten e.d. op basis van een richtlijn zijn vastgesteld respectievelijk als stelpost is opgenomen. De daarvoor uitgekeerde schadevergoedingen zien dus niet op kosten waarvan de omvang is vast komen te staan en door [schuldenaar] daadwerkelijk zijn gemaakt.

4.11.3.

Bovendien volgt uit de berichtgeving van de verzekeringsmaatschappij niet dat, zoals [schuldenaar] en de beschermingsbewindvoerder het zien, de schadevergoeding deels is bedoeld voor het bekostigen van verdere medische en psychische hersteltrajecten. Integendeel, in voormeld e-mailbericht van 16 mei 2025 deelt desbetreffende medewerker van de verzekeringsmaatschappij, voor zover hier van belang, het volgende mede:

In ons laatste gesprek gaf u aan dat er geen toekomstrisico’s zouden zijn met betrekking tot uw letsel. Vanwege het ontbreken van een medisch advies kunnen wij hier geen oordeel over geven en zijn wellicht enkele schadeposten, zoals budget voor in de toekomst en het smartengeld, lastig in te schatten. Het is mogelijk om de regeling uit te stellen en eerst een advies aan te vragen. In dat geval horen wij graag van u, zodat wij e.e.a. in gang kunnen zetten.

[einde citaat]


Gesteld noch gebleken is dat [schuldenaar] het door de verzekeringsmaatschappij voorgehouden medisch advies heeft aangevraagd. Daardoor heeft de verzekeringsmaatschappij geen schadevergoeding toegekend voor eventuele toekomstige medische kosten.
Wel heeft [schuldenaar] bij het verzoek een niet ondertekende verklaring overgelegd, die van een niet nader genoemde fysiotherapeut afkomstig zou zijn. Onder deze verklaring volgt een beschrijving van de psychische klachten van [schuldenaar] ten gevolge van het ongeval. Niet duidelijk is wie deze beschrijving heeft opgesteld. Doordat niet kan worden vastgesteld dat deze verklaring en beschrijving door medisch deskundigen zijn opgesteld, komt daaraan niet de waarde toe, die [schuldenaar] daar kennelijk aan wenst te hechten. Overigens wordt nog in de verklaring noch in de beschrijving melding gemaakt van toekomstige schadeposten die verband houden met de daarin gestelde lichamelijke en psychische klachten.

4.11.4.

Voor zover [schuldenaar] de aan hem uitgekeerde materiële schadevergoeding (gedeeltelijk) heeft aangewend voor de aanschaf van een vervangende auto voor zijn ouders, valt dat weliswaar te begrijpen, maar dat brengt niet mee deze schadevergoeding in zoverre ten nadele van zijn schuldeisers buiten de boedel dient te vallen.

4.12.

Dit alles leidt tot de conclusie dat van de aan [schuldenaar] uitgekeerde materiële schadevergoeding een bedrag van in totaal € 4.257,62, te weten € 2.872,62 plus € 385,- plus € 1.000,-, in de schuldsaneringsboedel valt. Omdat [schuldenaar] daarvan tijdens het minnelijke traject al een bedrag van € 750,- ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers heeft afgedragen, resteert per saldo een bedrag van in totaal € 3.507,62 dat [schuldenaar] nog aan de schuldsaneringsboedel dient af te dragen. Rechtbank Oost-Brabant 25 november 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:7886