RBROT 140524 (wsnp) de tegemoetkoming die kindslachtoffer toeslagaffaire heeft ontvangen, mag buiten de boedel blijven
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 140524 (wsnp) de tegemoetkoming die kindslachtoffer toeslagaffaire heeft ontvangen, mag buiten de boedel blijven
2De feiten
2.1.
Op 29 juni 2021 is de wettelijke schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen (hierna: wsnp) van toepassing verklaard op [persoon A] . In de wsnp is de heer R.I. de Jong laatstelijk in de functie van bewindvoerder aangesteld en is mr. C.G.E. Prenger laatstelijk tot rechter-commissaris benoemd.
2.2.
[persoon A] heeft als kind-slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire een tegemoetkoming van € 10.000,00 gekregen. De beschermingsbewindvoerder heeft namens [persoon A] de rechter-commissaris verzocht om dit bedrag buiten de boedel te laten. Bij beschikking van 9 november 2023 (hierna ook: de bestreden beslissing) heeft de rechter-commissaris dit verzoek afgewezen.
3De beoordeling
3.1.
Op grond van artikel 315 Fw staat tegen een beschikking van de rechter-commissaris gedurende vijf dagen hoger beroep open bij de rechtbank. Het op 14 november 2023 binnengekomen beroepschrift richt zich tegen de beschikking van 9 november 2023. Het beroepschrift is binnen de in artikel 315 lid 1 Fw gestelde termijn ontvangen.
3.2.
Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing. [persoon A] vindt het niet redelijk dat de tegemoetkoming die hij heeft gekregen als kind-slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire in de boedel valt. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet hersteloperatie toeslagen blijkt volgens hem dat de wetgever heeft bedoeld dat kind-slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire de tegemoetkoming moeten kunnen gebruiken om een nieuwe start te maken en hun toekomst op te bouwen. Als de vergoeding in de boedel valt, wordt tekort gedaan aan de bedoeling van de wetgever, aldus [persoon A] .
Het beroep is gegrond, het verzoek wordt alsnog toegewezen
3.3.
Bij de beoordeling van dit beroep stelt de rechtbank voorop dat uit het wettelijk systeem volgt dat een gedurende de schuldsaneringsregeling uitgekeerd bedrag in de boedel valt. Op grond van artikel 295 lid 1 Fw omvat de boedel namelijk alle goederen van de schuldenaar op het moment dat de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard en alle goederen die hij tijdens de schuldsaneringsregeling verkrijgt. De tegemoetkoming die [persoon A] in het kader van de kindregeling bij de kinderopvangtoeslagenaffaire heeft gekregen, valt in beginsel niet onder de uitzonderingen hierop van artikel 295 lid 4 Fw. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat in de gegeven omstandigheden een uitzondering op het wettelijk systeem gerechtvaardigd is. De bestreden beslissing wordt daarom vernietigd. Dit wordt hierna toegelicht.
3.4.
In beginsel bestaat er geen wettelijke grond om de tegemoetkoming die [persoon A] heeft ontvangen, buiten de boedel te laten. De wetgever heeft voor deze situatie geen aparte regeling in het leven geroepen, zoals hij dat wel heeft gedaan voor ouders die slachtoffer zijn geworden van de kinderopvangtoeslagaffaire. Kijkend naar de Memorie van Toelichting bij de Wet hersteloperatie toeslagen, gaat de rechtbank er desondanks van uit dat de tegemoetkoming niet bedoeld is om ten gunste van de schuldeisers van een kind-slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire te komen. Uit de Memorie van Toelichting volgt namelijk onder meer dat de tegemoetkoming is bedoeld om elke getroffen jongere te helpen bij het opbouwen van een toekomst, dat de tegemoetkoming is bedoeld als steun in de rug en als basis voor emotioneel herstel en dat het kabinet vindt dat kinderen en jongeren zelf mogen bepalen waar zij het geld aan uitgeven. In de Memorie van Toelichting staat met zoveel woorden dat de kindregeling niet is bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een tegemoetkoming (Memorie van Toelichting bij de Wet hersteloperatie toeslagen, p. 28-34).
3.5.
De duidelijke bedoeling van de wetgever is dus dat de kind-slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire deze tegemoetkoming mogen besteden zoals zij zelf willen. Aan deze bedoeling wordt afbreuk gedaan als deze tegemoetkoming in de boedel valt. Dit geldt des te meer nu is gebleken dat veel van de kind-slachtoffers in financiële problemen terecht zijn gekomen die (mede) veroorzaakt zijn door de kinderopvangtoeslagaffaire.
3.6.
In dit geval acht de rechtbank tevens het volgende van belang. [persoon A] heeft zelf actief hulp gezocht bij het oplossen van zijn financiële problemen en hij is daardoor al in een vroeg stadium tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegelaten. Als hij daartoe niet zou zijn overgegaan, zou hij onder de nieuwe regeling voor kind-slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire vallen. In deze regeling wordt de zogenoemde kindregeling aangevuld met een schuldhulpverleningsaanbod. Er wordt een saneringskrediet vastgesteld, waarmee een reguliere schuldregeling wordt gestart. De tegemoetkoming die aanvragers van deze regeling als kind-slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire hebben ontvangen, blijft in dit schuldsaneringstraject buiten beschouwing. Hiermee is niet te verenigen dat de tegemoetkoming aan [persoon A] thans wel gebruikt zou worden om zijn schuldeisers te betalen. Ten slotte geldt dat [persoon A] geen invloed heeft gehad op het moment van uitbetalen van de tegemoetkoming; het bedrag is immers ambtshalve aan hem uitgekeerd. [persoon A] heeft het schuldsaneringstraject bijna afgerond. Hij heeft op de zitting aangegeven dat hij na het schuldsaneringstraject met een schone lei wil beginnen en de tegemoetkoming wil gebruiken om een opleiding te volgen en om een eigen woning te verkrijgen. Een en ander leidt de rechtbank tot de slotsom dat een strikte toepassing van de wettelijke regeling, die ervan uitgaat dat in beginsel alle goederen die de schuldenaar tijdens zijn schuldsaneringsregeling verkrijgt in de boedel vallen, in dit geval niet is aangewezen.
Conclusie
3.7.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat in de gegeven omstandigheden een uitzondering op het wettelijk systeem gerechtvaardigd is en de tegemoetkoming die [persoon A] heeft gekregen als kind-slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire buiten de boedel dient te vallen. [persoon A] mag de tegemoetkoming daarom zelf houden. Het beroep is dus gegrond en de bestreden beslissing wordt daarom vernietigd. ECLI:NL:RBROT:2024:4322