Hof Arnhem 120208 aanrijding tussen slingerende fietser en auto's; (verkeers)fouten
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem 120208 aanrijding tussen met losse handen fietsende, slingerende fietser en auto's; (verkeers)fouten
Het hof sluit zich verder aan bij de overwegingen 4.9 tot en met 4.11 van het bestreden vonnis, waartegen overigens ook geen grieven zijn gericht of bezwaren zijn geuit, en komt tot het oordeel dat de gedragingen c.q. verkeersovertredingen van [geïntimeerde] enerzijds en [A.] en [B.] anderzijds in gelijke mate het gevaar voor het ontstaan van een aanrijding in het leven hebben geroepen. [geïntimeerde] had aan de rechterkant van de weg behoren te rijden (art. 3 lid 1 RVV 1990), richting aan moeten geven indien hij van plan was om linksaf te slaan (art. 17 lid 2 RVV 1990) dan wel geen gevaar of hinder op de weg mogen veroorzaken door slingerend, met losse handen te fietsen waardoor hij kennelijk (nog meer) naar links uitweek (art. 5 WVW 1994). [A.] had als automobilist, die vóór hem een fietser slingerend, met losse handen ziet rijden op de rechterweghelft, zijn snelheid moeten aanpassen (lees: verminderen) – namelijk aan de concrete verkeersomstandigheden (art. 5 WVW 1994 jo. art. 19 RVV 1990; zie ook HR 24 september 2004, NJ 2005, 466 – en niet moeten inhalen op relatief geringe afstand (een meter) van [geïntimeerde]. Een fietser is ten opzichte van een automobilist immers een kwetsbare verkeersdeelnemer. [B.] had als automobilist in ieder geval méér afstand moeten houden van zijn voorganger [A.] (zie ook het rapport van Bosscha, p. 13) en geen inhaalmanoeuvre moeten inzetten, toen hij had gezien dat [geïntimeerde] op het midden van de rechterweghelft reed, slingerend en met losse handen. Het hof oordeelt het aannemelijk dat het ongeval niet zou zijn gebeurd indien [geïntimeerde] meer rechts had gehouden en niet plots naar links zou zijn uitgeweken en indien [A.] met een lagere snelheid en met meer afstand van [geïntimeerde] had ingehaald, eventueel had gewaarschuwd door middel van claxonneren (hij wilde inhalen en zag [geïntimeerde] slingerend, met losse handen op de fiets rijden) en indien [B.] in ieder geval meer afstand had gehouden van [A.] toen ook hij de inhaalmanoeuvre inzette én met lagere snelheid had gereden (ook hij had [geïntimeerde] slingerend zien fietsen), waardoor hij tijdig tot stilstand had kunnen komen of althans had kunnen voorkomen dat [geïntimeerde] onder zijn auto raakte. De (verkeers)fouten en gedragingen van [A.] en [B.] hebben naar het oordeel van het hof niet méér bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval (de eerste en de tweede aanrijding), dan die van [geïntimeerde], zodat er geen reden is om de schadevergoedingsverplichting van Fortis en N-N op grond van de causaliteitsafweging op méér dan 50% te stellen.
(Samenvatting van www.rechtspraak.nl) LJN BD0083