Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A'dam 240107 overmacht; plots naar links afslaande fietsster geeft geen richting aan

Rb A'dam 24-01-07 overmacht; plots naar links afslaande fietsster geeft geen richting en wordt aangereden door een haar passerende automobilist
2.3. De getuigen hebben het volgende verklaard, voor zover van belang:

(getuige 1)

"Ik reed op 23 april 2004 op de fiets naast mijn echtgenote op de Omloop te Utrecht. Ik heb de aanrijding die daar plaatsvond tussen de heer (automobilist) en mevrouw (fietsster) gezien. (...) Ik zag dat mevrouw (fietsster) opeens linksaf draaide (...). Mevrouw (fietsster) gaf niet zodanig richting aan dat het voor het verkeer duidelijk was dat ze linksaf wilde slaan. Ze wees naar de grond, ze maakte een zwaaiende beweging naar beneden. Mevrouw (fietsster) heeft niet omgekeken naar het overige verkeer. Ik heb haar gezicht niet gezien. Ik zag dat de auto van de heer (automobilist) zich op dat moment naast mevrouw (fietsster) bevond. De auto remde voluit, maar op dat moment had mevrouw (fietsster) de auto al geraakt. (...) Naar mijn mening was er geen mogelijkheid voor de heer (automobilist) om uit te wijken om de aanrijding te voorkomen. (...) Doordat (automobilist) doorreed met een hogere snelheid dan wij als fietsers, was hij op het moment dat mevrouw (fietsster) afsloeg ter hoogte van mevrouw (fietsster). Hierdoor ontstond de aanrijding. Naar mijn mening was de snelheid van (automobilist) normaal. (...) Ook houdt u mij voor dat een andere getuige heeft verklaard dat mevrouw (fietsster) wel richting heeft aangegeven Tk herhaal hierop dat (fietsster) hierop een zwaaiende beweging naar beneden heeft gemaakt (automobilist) is rechtdoor gereden. Hij is niet uitgeweken. (…) Ik heb (automobilist) niet over zijn schouder zien kijken.”

(getuige 2)

" Ik reed op 23 april 2004 in mijn auto op de Omloop te Utrecht. Ik reed direct achter de auto van de heer (automobilist). (...) Ik zag mevrouw (fietsster) op haar fiets aan het begin van de straat. Ik zag dat zij daar een vluchtige aanwijzing naar links gaf met haar arm. Daarna ging ze aan de buitenkant van de groep fietsers fietsen, ze ging dus van de fietserstrook af en reed op de rijbaan net aan de rechterkant van het midden. Dit vond plaats over een afstand van tientallen meters. Op circa dertig meter voor de kruising met de Vijgenboomstraat sloeg mevrouw (fietsster) linksaf. Op dat moment bevond de voorkant van de auto van de heer (automobilist) zich net achter mevrouw (fietsster). Ik zag dat de heer (automobilist) de groep fietsers wilde inhalen. Ik zag dat hij over zijn linkerschouder keek en dat hij richting aangaf. Op het moment dat hij de groep fietsers inhaalde sloeg mevrouw (fietsster) linksaf. Ik denk dat als (automobilist) niet over zijn schouder had gekeken, hij wellicht had gezien dat mevrouw (fietsster) linksaf wilde slaan. Daarmee wil ik niet zeggen dat ik denk dat (automobilist) (fietsster) had kunnen ontwijken tijdens zijn inhaalmanoeuvre. De weet onze precieze snelheid op dat moment niet, maar we kunnen onmogelijk vijftig hebben gereden. De denk maximaal dertig. Op het moment dat mevrouw (fietsster) ging gaf ze niet aan dat ze wilde afslaan. Ik heb ook niet gezien dat ze heeft omgekeken. (...) U houdt mij voor dat een andere getuige heeft verklaard dat mevrouw (fietsster) op het moment dat zij afsloeg wel haar vinger uitstak. Ik herhaal dat ik dat niet heb gezien. (...)(automobilist) heeft geremd. Ik weet niet precies of dat voor de aanrijding was of op het moment van de aanrijding. De auto van (automobilist) kwam tot stilstand, gedeeltelijk op de linkerbaan. U vraagt mij naar de mogelijkheden voor (automobilist) om (fietsster) te ontwijken. Hierop zeg ik dat als hij de groep niet had ingehaald, hij, denk ik, nog wel op tijd had kunnen remmen. Want zo hard reed hij niet. Ik kan mij niet herinneren of (automobilist) heeft getoeterd (...)."

(automobilist)

"Ik reed op 23 april 2004 met mijn auto op de Omloop te Utrecht. (...) Ik zat tussen twee afspraken en had geen haast. Er bevond zich een groep fietsers aan de rechterkant van de weg. Opeens week mevrouw (fietsster) naar links uit. Op dat moment bevond zij zich ter hoogte van mijn rechtervoorbumper. Zij gaf een beetje richting aan. Daarmee bedoel ik dat zij een vaag handgebaar gaf op het moment dat ze naar links ging. Ik kan u niet precies tonen, hoe ze dat deed. Mevrouw (fietsster) heeft niet omgekeken. Ik reed niet hard. Maximaal veertig kilometer per uur. Maar het kan ook vijfendertig zijn geweest. (...) Bij de aanrijding viel mevrouw (fietsster) op de grond. (...) Toen de aanrijding plaatsvond heb ik direct geremd en ik stond ook bijna direct stil. Ook heb ik toen ik zag dat mevrouw (fietsster) naar links uitweek getoeterd. (...) Ik had absoluut geen mogelijkheden om mevrouw (fietsster) te ontwijken. Ik heb alles gedaan wat ik kon om haar te ontwijken. Ik heb getoeterd, geremd en getracht uit te wijken. Ik heb niet over mijn schouder gekeken toen ik mevrouw (fietsster) inhaalde. (...). De wil nog opmerken dat toen mijn auto met de rechtervoorstel ter hoogte van mevrouw (fietsster) was, mevrouw (fietsster) nog op de fiets zat. (...) U vraagt mij of ik de plek waar ik mevrouw (fietsster) inhaalde een geschikte plek vind om fietsers te passeren. Ja, dat vind ik. De fietsers reden keurig achterelkaar. Ik reed ze in de voorbijgaande stroom voorbij. (...)"

(fietsster)

Ik reed op 23 april 2004 op mijn fiets op de Omloop te Utrecht. (...) Toen ik ter hoogte van de Vijgenboomstraat was, wilde ik linksaf slaan. (...) Toen ik wilde oversteken had ik mijn rechterhand aan het stuur en heb ik mijn linkerhand uitgestoken. U vraagt mij of ik u kan tonen hoe ik mijn hand heb uitgestoken. Ik toon u hierop dat ik mijn linkerarm geheel horizontaal naar opzij uitstrek. (...) Ongeveer 10 a 15 meter voor de Vijgenboomstraat heb ik omgekeken en mijn hand uitgestoken. U houdt mij voor dat mevrouw (getuige 2) tijdens het getuigenverhoor dat eerder in deze procedure heeft plaatsgevonden heeft verklaard dat ik niet ter hoogte van de Vijgenboomstraat heb aangegeven dat ik wilde afslaan. Ik zeg u hierop dat ik dat wel goed heb aangegeven. (...) Ik heb mijn hoofd zodanig gedraaid dat ik de straat achter mij kon zien. Ik heb misschien niet de hele straat gezien, maar wel voldoende om te kunnen afslaan. (...) Toen ik afsloeg kwam achter mij een auto hard aanrijden. Ik hoorde dat de auto hard aan kwam rijden, omdat het rustig was op straat met auto's. Toen ik begon af te slaan hoorde ik een hard geluid. Er was geen tijd meer voor mij om te stoppen, omdat ik al overstak. De auto van (automobilist) was ver achter mij toen ik achterom keek, want ik heb hem niet gezien. (...) De snelheid van de auto van (automobilist) weet ik niet. Zoals ik u zei, hoorde ik wel dat de auto met hoge snelheid reed. Ik heb het piepen van de remmen gehoord. Ik heb geen getoeter gehoord. Ik heb niet gezien of (automobilist) heeft getracht mij te ontwijken. Na de aanrijding zag ik wel dat zijn auto dwars op de weg stond met zijn neus richting de Vijgenboomstraat. (...) Mijn uitzicht toen ik achterom keek op de Omloop werd niet belemmerd door bomen of struiken. (...)"

2.4. Op grond van de inhoud van de onder 2.3. weergegeven getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat London c.s. zijn geslaagd in het van hen verlangde bewijs dat (fietsster) ineens linksaf sloeg zonder om te kijken, op het moment dat (automobilist) haar aan het passeren was en haar niet meer kon ontwijken. De rechtbank overweegt dat de daartoe strekkende verklaring van partij getuige (automobilist) geheel wordt ondersteund door de verklaring van getuige (getuige 1) en voorts op essentiële onderdelen door de verklaring van getuige (getuige 2). Immers, uit de verklaringen van (getuige 1), (automobilist) en (getuige 2) blijkt dat (fietsster) opeens naar links is uitgeweken zonder duidelijk aan te geven dat ze wilde afslaan. De getuigen spreken slechts over - kort samengevat - een vluchtige aanwijzing of een vaag handgebaar. Omtrent het moment waarop (fietsster) deze aanwijzing of dit handgebaar zou hebben gemaakt bestaat tussen (getuige 1), (automobilist) en (getuige 2) weliswaar niet volstrekte eenduidigheid, maar wel volgt uit hun verklaringen dat (fietsster), alvorens zij afsloeg, in ieder geval niet met een voor het overige verkeer voldoende duidelijk teken met haar arm heeft aangegeven dat ze wilde afslaan. Verder verklaren zowel (automobilist) als (getuige 1) en (getuige 2) dat (fietsster) niet heeft omgekeken voordat zij afsloeg. Voorts volgt uit de verklaringen van (getuige 1) en (automobilist) dat, op het moment dat (fietsster) linksaf sloeg, (automobilist) haar reeds aan het passeren was en haar niet meer kon ontwijken. Volgens (automobilist) en (getuige 1) bevond de auto op het moment dat (fietsster) afsloeg, zich reeds naast haar. (getuige 2) heeft weliswaar verklaard dat de voorkant van de auto van (automobilist) zich op dat moment net achter (fietsster) bevond, maar ook zij heeft met zoveel woorden verklaard dat het voor (automobilist) niet mogelijk was (fietsster) te ontwijken.

Bij dit alles komt dat (automobilist) en (getuige 1) hebben verklaard dat de snelheid van (automobilist) voorafgaand aan de aanrijding normaal was, hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van (getuige 2). (getuige 2) en (automobilist) hebben daarbij snelheden genoemd van respectievelijk maximaal dertig en maximaal veertig kilometer per uur, terwijl (automobilist) ten slotte nog heeft verklaard dat het ook vijfendertig kilometer per uur kan zijn geweest. Voorts is in dit verband nog van belang dat zowel (automobilist) als (getuige 1) hebben verklaard dat (automobilist) direct voluit heeft geremd toen (fietsster) naar links uitweek. Dat (automobilist) heeft geremd wordt ook bevestigd door (getuige 2) en door (fietsster). In dit verband is verder nog van belang dat (automobilist) heeft verklaard dat de plek waar hij (fietsster) heeft ingehaald, volgens hem een geschikte plek is om fietsers te passeren, hetgeen niet is weersproken door een van de andere getuigen.

Ten slotte heeft (automobilist) verklaard dat hij nog heeft getracht uit te wijken, welke verklaring feitelijke ondersteuning vindt in de verklaring van (getuige 2) die heeft aangegeven dat de auto van (automobilist) na de aanrijding gedeeltelijk tot stilstand is gekomen op de linkerbaan, en in de verklaring van (fietsster) die naar voren heeft gebracht dat de auto van (automobilist) na de aanrijding dwars op de weg stond met zijn neus richting de Vijgenboomstraat. Hoewel de verklaringen van (automobilist), (getuige 2) en (fietsster) op dit punt niet helemaal eenduidig zijn, valt uit deze verklaringen wel met voldoende zekerheid af te leiden dat (automobilist), ter voorkoming van de aanrijding, een uitwijkende beweging naar links heeft gemaakt. De enkele verklaring van (getuige 1) dat (automobilist) niet is uitgeweken, legt hiertegenover onvoldoende gewicht in de schaal.

Uit. al het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat (fietsster) ineens linksaf sloeg zonder om te kijken, op het moment dat (automobilist) haar aan het passeren was en haar niet meer kon ontwijken.

2.5. Weliswaar heeft (fietsster) hiertegenover als getuige verklaard dat zij ongeveer 10 a 15 meter voor de Vijgenboomstraat, waar zij linksaf wilde slaan, heeft omgekeken en haar linkerarm geheel horizontaal naar opzij heeft uitgestrekt, alsmede dat de auto van (automobilist) haar met hoge snelheid naderde toen zij afsloeg, waarbij zij overigens geen geschatte snelheid heeft kunnen noemen, maar dit onderdeel van haar verklaring vindt geen steun in de verklaring van de overige getuigen en evenmin in de stukken in het dossier. In zoverre legt de verklaring van (fietsster) dan ook onvoldoende gewicht in de schaal om de hiervoor onder 2.4. weergegeven verklaringen te kunnen ontzenuwen.

2.6. De slotsom is dan ook dat London c.s. in het aan hen opgedragen bewijs zijn geslaagd. Immers is vast komen te staan dat (fietsster) ineens linksaf is geslagen zonder om te kijken, op het moment dat (automobilist) haar aan het passeren was en haar niet meer kon ontwijken. Verder is komen vast te staan dat (fietsster) linksaf is geslagen zonder een duidelijke indicatie te geven van haar voornemen linksaf te slaan, terwijl niet is gesteld of gebleken dat voor haar een verkeersnoodzaak bestond om naar links uit te wijken. (automobilist), die bezig was (fietsster) te passeren, behoefde met deze onverwachte manoeuvre van (fietsster) geen rekening te houden en heeft hierop voldoende adequaat gereageerd door direct voluit af te remmen en naar links uit te wijken. Ook overigens kan (automobilist) geen rechtens relevant verwijt kan worden gemaakt ter zake van de wijze waarop hij ten tijde van de aanrijding heeft gehandeld of de wijze waarop hij heeft geanticipeerd op mogelijke verkeersfouten van (fietsster).

Aldus hebben London c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat aan (automobilist) ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt, terwijl de fout van (fietsster) voor (automobilist) zo onwaarschijnlijk was dat (automobilist) bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden. Het beroep van London c.s. op ovennacht slaagt derhalve, zodat de vorderingen van (fietsster) afgewezen dienen te worden.

2.7. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenoverwogene, geen bespreking.

2.8. (fietsster) zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. PIV