Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 210224 eiseres valt van fiets; dat zij een passerende vrachtwagen heeft geraakt komt niet vast te staan

RBAMS 210224 eiseres valt van fiets; dat zij een passerende vrachtwagen heeft geraakt komt niet vast te staan

2De verdere beoordeling

2.1.

In het tussenvonnis van 13 oktober 2021 (het eerste tussenvonnis)  (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank overwogen dat zij niet aan de hand van de getuigenverklaringen die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de politie tot het oordeel kon komen dat het voertuig van het GVB betrokken is geweest bij het ongeval. Die getuigenverklaringen lieten, ook gezien de overige bevindingen met betrekking tot het ongeval, te veel onzekerheid over de toedracht. De rechtbank heeft daarom [eisers] opgedragen te bewijzen dat [eiser 1] bij het ongeval op 19 juni 2018, tijdens haar val, in aanraking is gekomen met het voertuig van het GVB. Daarnaast heeft de rechtbank VGA overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 Rv bevolen nadere informatie te verstrekken over de aard van het onderzoek dat is verricht door de Dienst Regionale Recherche VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) en de door haar gehanteerde methodes.

2.2.

In het tussenvonnis van 29 juni 2022 (het tweede tussenvonnis) heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen en tot deskundigen benoemd prof. dr. M.H.J. Verhofstad (traumachirurg) en prof. dr. C.M.F. Dirven (neurochirurg).

De getuigenverklaringen

2.3.

Op 15 maart en 12 juli 2022 heeft de rechtbank in totaal dertien getuigen gehoord. Voor zover relevant hebben zij het volgende verklaard.

2.4.

[naam 1] , bijrijder op het GVB voertuig:

“(…) Op het moment dat wij (aan hun linkerzijde, toevoeging rb) naast de groep fietsers reden zag ik beweging van fietsers die om de groep heen fietsten. (…) In mijn ooghoek zag ik een valpartij ontwikkelen. Ik werd getriggerd door de dodehoekspiegel van de vrachtwagen. De vrachtwagen is negen of tien meter lang. Ik moest mij fysiek omdraaien om door het raam aan de achterkant van de cabine te kunnen zien wat er was gebeurd. Op dat moment zag ik de volledige uitwerking van de valpartij. Wij waren natuurlijk zelf ook in beweging. (…) Toen ik mij omdraaide zag ik mensen op de grond liggen. (…) Ik weet niet precies waar zij waren neergekomen. (…) Ik heb absoluut niet gemerkt of waargenomen dat een fietser de vrachtwagen raakte. Dat durf ik met de volle honderd procent te zeggen. Dat weet ik omdat de val achter ons was. Ik weet wat ik gezien heb. Op de tekening die bij het politieverhoor zit heb ik het moment getekend waarop ik voor het eerst in de dodehoekspiegel iets waarnam. Ik zag toen de beweging en daarna draaide ik mij om en zag ik door het grote achterraam dat er een pluk fietsers op elkaar lag. (…)

Ik heb ongeveer 28 of 29 jaar mijn groot rijbewijs. Ik rijd al 18 jaar op de GVB montagewagen als bestuurder en bijrijder. (…) Ik ben een beroepschauffeur. Ik heb in de afgelopen 30 jaar wel geleerd om de afstanden in te schatten.”

2.5.

[naam 2] , bestuurder van het GVB voertuig:

“(… ) Toen ik voorbij de bewuste groep fietsers was zag ik dat zij achter de wagen vielen. Ik zag dat fietsers over elkaar heen vielen. (…) Ik zag dat in mijn rechter buitenspiegel. (…) Ik weet wat ik gezien heb. Ik zag ze achter de wagen omrollen. Dan ben ik er al voorbij. Als wij stil hadden gestaan dan had het nog gekund. Ik reed ongeveer 25 kilometer per uur. Ik liet het gas los dus ik reed misschien ongeveer 20 kilometer per uur. De fietsers kunnen geen huppie maken van een meter of tien. (…)

Ik werk al 40 jaar bij het GVB. Ik rijd ongeveer 32 jaar op een kraan- of montagewagen. Eerst op een kraanwagen en de laatste 22 jaar op een montagewagen. Ik heb de wagen niet op het trottoir stilgezet. Er staan daar bomen. Dat is onmogelijk.”

2.6.

[naam 3] :

“(…) [eiser 1] fietste voor mij en daarom zag ik het gebeuren. In mijn herinnering fietste [naam 4] voor [eiser 1] . Iemand haalde [eiser 1] in en raakte met zijn achterwiel haar voorwiel. Daardoor slingerde [eiser 1] naar links naar de weg en op dat moment kwam er een vrachtwagen aan. Zij viel met haar hoofd tegen het rechter achterwiel van de vrachtwagen. (…)

[naam 5] fietste volgens mij achter mij. Ik fietste met [naam 6] . (…) Er was ook een vriendin van [naam 4] die het kenteken van de vrachtwagen heeft opgeschreven. Dat heb ik volgens mij gehoord van [naam 4] . (…)

Ik weet niet hoe het kan dat [naam 6] heeft verklaard dat hij naast [naam 5] fietste. In mijn herinnering fietste hij naast mij. (…)”

2.7.

[naam 4] :

“(…) [eiser 1] fietste naast mij. (…) [eiser 1] raakte uit balans toen die man haar aantikte met zijn achterwiel. Zij viel op de weg met haar hoofd eerst. Er kwam toen een vrachtwagen aan en die heeft haar geraakt. Ik weet niet meer precies hoe dat ging, wél dat zij met haar hoofd het achterwiel van de vrachtwagen raakte. (…) [eiser 1] stuiterde als het ware weer naar achteren waardoor ze tegen het stoepje naast de weg aanviel. (…) Ik werd gebeld door een meisje dat ik ken die het nummerbord had opgeschreven. (…) [naam 7] heeft mij gebeld. (…) [eiser 1] kwam eerst tegen de vrachtwagen aan voordat zij de grond raakte. (…)

Ik fietste alleen met [eiser 1] , een stuk achter ons fietste [naam 3] . Daar weer een stuk achter [naam 8] met [naam 9] . Of alleen [naam 8] maar dat weet ik niet zeker. Ik fietste in eerste instantie alleen met [eiser 1] . (…)”

2.8.

[naam 6] :

“(…) Ik fietste schuin voor [eiser 1] . Ik was in gesprek met [naam 5] . [naam 5] fietste links van mij en ik keek dus naar links. [eiser 1] fietste links achter mij. Ik zag het in mijn ooghoek gebeuren en ben gelijk gestopt. Er fietste een man hard voorbij. Ik weet niet of hij haar raakte maar [eiser 1] raakte uit balans. Zij viel naar links met haar hoofd op de achterste twee wielen van een vrachtwagen. Zij klapte als het ware terug en viel met haar hoofd op de stoep. (…)

[naam 3] , [naam 5] , [naam 4] , [eiser 1] en ik fietsten in een groepje van vijf naar school. U houdt mij voor dat [naam 3] heeft verklaard dat hij naast [naam 5] fietste. Dat klopt niet. Ik fietste naast [naam 5] . [naam 3] fietste volgens mij voor ons. (…)”

2.9.

[naam 10] :

“(…) Het ging allemaal ontzettend snel. Ik weet dat de jongen haar aantikte. Zij reden met drie of vier naast elkaar en raakten uit balans. Ik zag het meisje tegen de bus aanknallen aan de zijkant of aan de achterkant. Volgens mij kwam zij eerst met haar schouder tegen de bus aan en daarna met haar hoofd. Toen kwam ze op de grond terecht. (…)

Ik reed letterlijk achter haar en dat was al best een stukje. (…)”

2.10.

[naam 11] :

“(…) Ik fietste voor [eiser 1] . De afstand tussen ons was wel een stuk. Ik reed niet recht voor haar. (…) Ik hoorde een klap en keek om en zag iemand liggen. Dat was [eiser 1] . (…) Daar stond een auto naar [eiser 1] toegekeerd. (…) De auto stond volgens mij met de voorwielen op het stukje stoep en met de achterwielen op de weg. (…)

Wij hadden het kenteken genoteerd omdat wij die auto in de buurt van [eiser 1] hadden gezien. Wij hadden het kenteken genoteerd voor de zekerheid. Ik was er niet duizend procent van overtuigd dat de auto er iets mee te maken had. (…)”

2.11.

[naam 12] :

“(…) Ik fietste met [naam 11] , [naam 13] en [naam 7] . Wij fietsten voor [eiser 1] . Wij waren niet heel ver. Ik denk ongeveer acht meter voor [eiser 1] . (…) Ik heb [eiser 1] niet zien liggen na de klap. Ik zag alleen mensen om haar heen staan. (…) Als ik bij de politie heb verklaard dat ik ongeveer twintig meter bij [eiser 1] vandaag was dan klopt dat niet. Het was heel dichtbij. (…)”

2.12.

[naam 5] :

“(…) Ik was op het moment van het ongeval aan het fietsen met een vriend van me dat was [naam 6] . We fietsten naar school. Ik herinner mij dat [naam 6] iets vertelde waardoor ik de andere kant op keek en alleen het laatste deel van het ongeluk zag. Ik zag [eiser 1] niet vallen. Ik heb het moment gezien dat zij op de grond viel en dat de vrachtwagen eraan kwam en met de band tegen het hoofd van [eiser 1] kwam. Het was heel ongelukkig. Precies op het moment van de val was er contact met de vrachtwagen. [eiser 1] lag toen nog niet op de grond. Zij kwam met haar hoofd tegen de rechter voorband. Bij het voorlezen van deze verklaring wil ik daaraan toevoegen dat ik de valbeweging niet heb gezien. Ik heb gezien dat [eiser 1] op de grond lag en dat toen de vrachtwagen aankwam en [eiser 1] met haar hoofd tegen de vrachtwagen kwam. (…) Ik fietste achter [eiser 1] . (…) [naam 3] , [naam 6] en ik fietsten met z’n drieën. Ik heb vandaag op school met [naam 3] en [naam 6] gepraat. [naam 3] en ik waren het erover eens dat wij achter [eiser 1] fietsten. [naam 6] dacht dat wij voor [eiser 1] fietsten. (…)”

2.13.

[naam 7] :

“(…) Ik heb [eiser 1] niet zien vallen. Op het moment dat ik mij omdraaide zag ik heel veel mensen bij elkaar komen en om [eiser 1] heen staan. Zij wezen allemaal naar een vrachtwagen. Zij riepen ook dat de vrachtwagen terug moest komen. Ik zag dat heel veel mensen in paniek waren. De vrachtwagen was op het moment dat ik het zag nog heel vlak bij in de buurt van [eiser 1] en die mensen. Ik heb niet gezien dat zij tegen de vrachtwagen aan is gekomen. Ik had echt het idee dat deze auto er iets mee te maken had. (…) Ik was ongeveer twee tot tweeënhalve meter van [eiser 1] verwijderd. Ik fietste er vlak voor. (...)”

2.14.

[naam 13] :

“(…) Ik fietste een paar meter voor [eiser 1] toen het ongeval plaatsvond. Ik denk vijf meter of zoiets. Ik fietste naast, als ik mij het goed herinner, [naam 12] . Wij fietsen ook nog met [naam 7] en [naam 11] . Die reden denk ik voor ons. (…)

Ik heb van het ongeval zelf vrijwel niets gezien. Ik hoorde wel de geluiden die daarbij hoorden. Ik heb mij omgedraaid en zag een groep mensen bij elkaar staan en er was niet iets wat daaruit opviel. Wat mij opviel is een soort van witte vrachtauto die daar in de straat verder reed. Ik kan mij niet herinneren of de vrachtauto voor of achter ons reed. (…) De witte vrachtauto viel mij op omdat hij uit de richting kwam van waar het ongeval had plaatsgevonden. Omdat hij uit die richting kwam dacht ik dat hij er wat te maken mee zou kunnen hebben. Ik kan mij niet herinneren dat er naar de vrachtwagen werd geroepen. (…)”

2.15.

[naam 8] :

“(…) Ik heb het ongeval niet gezien. Ik fietste om de hoek achter [eiser 1] . (…) Ik weet niet meer met wie ik fietste. Ik denk met [naam 9] . Toen ik op de plek van het ongeval kwam zag ik mensen om [eiser 1] heen staan. (…) Er is mij verder niets opgevallen. (…) Er is mij verder niets opgevallen van een vrachtwagen of een auto. Alleen van de verhalen die ik had gehoord. (…) Wat mij werd verteld is dat [eiser 1] fietste en op het moment dat zij viel die vrachtwagen voorbij reed en met het achterwiel tijdens het vallen haar hoofd geraakt heeft. (…)”

2.16.

Er zijn dus vijf getuigen die onder ede hebben verklaard dat zij hebben gezien dat [eiser 1] in aanraking is gekomen met een vrachtwagen. Vier medescholieren/vrienden van [eiser 1] ( [naam 4] , [naam 6] , [naam 3] en [naam 5] ) en [naam 10] . Ook de persoon die [eiser 1] inhaalde en uit balans bracht heeft destijds tegenover de politie verklaard dat [eiser 1] in aanraking is gekomen met een vrachtwagen (“Ik zag dat het meisje ter hoogte van het achterwiel onder de vrachtwagen was gekomen”). Vier getuigen (allen medescholieren/vrienden van [eiser 1] ) die het ongeval niet zelf hebben gezien omdat zij op grotere afstand voor of achter [eiser 1] fietsen ( [naam 7] , [naam 11] , [naam 12] en [naam 13] ) hebben verklaard dat hen opviel dat er een vrachtwagen in de buurt van [eiser 1] was. [naam 8] is niets opgevallen maar heeft wel van anderen gehoord dat [eiser 1] in aanraking zou zijn gekomen met een vrachtwagen. De bestuurder en bijrijder van het GVB voertuig hebben verklaard dat zij [eiser 1] al waren gepasseerd op het moment dat zij viel.

2.17.

De onder ede afgelegde verklaringen komen grotendeels overeen met de verklaringen die destijds tegenover de politie zijn afgelegd (waarvan de belangrijkste delen zijn weergegeven in het eerste tussenvonnis). Alle getuigen die ook door de politie zijn gehoord hebben onder ede verklaard dat zij bij die verklaring blijven. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de oprechtheid van de getuigen. Toch zijn er wel wat kanttekeningen te plaatsen bij de inhoud van de verklaringen, zeker wanneer de verklaringen met elkaar en met het overige bewijsmateriaal worden vergeleken.

2.18.

In de eerste plaats valt op dat verschillend is verklaard over de plek waar de getuige zich ten opzichte van [eiser 1] bevond op het moment van het ongeval. Waar de getuige zich bevond is van belang voor de vraag wat de getuigen gezien (kunnen) hebben. [naam 3] heeft verklaard dat hij naast [naam 6] achter [eiser 1] fietste. [naam 4] zou voor [eiser 1] hebben gefietst en [naam 5] achter hem. [naam 4] zegt dat zij niet voor, maar naast [eiser 1] fietste, dat [naam 3] een stuk achter hen fietste en daar weer achter [naam 8] en [naam 9] of alleen [naam 8] . Volgens [naam 6] fietste hij niet naast [naam 3] , maar naast [naam 5] en niet achter maar voor [eiser 1] en reed [naam 3] juist voor hen. [naam 5] heeft net als [naam 6] verklaard dat hij naast [naam 6] fietste, met [naam 3] , en (anders dan [naam 6] verklaarde niet voor maar) achter [eiser 1] . Volgens [naam 10] reed zij achter [eiser 1] en fietsten de scholieren met drie of vier naast elkaar.

2.19.

Daarnaast hebben de getuigen uiteenlopend verklaard over de manier waarop [eiser 1] in aanraking zou zijn gekomen met de vrachtwagen. [naam 3] en [naam 4] hebben verklaard dat zij met haar hoofd tegen het (rechter) achterwiel van de vrachtwagen viel. Volgens [naam 6] waren het twee achterste wielen waar [eiser 1] tegenaan viel en [naam 5] verklaarde aanvankelijk dat [eiser 1] in haar val de rechter voorband van de wagen raakte en vervolgens dat [eiser 1] op de grond lag en dat de vrachtwagen daarna haar hoofd heeft geraakt. [naam 10] verklaarde dat [eiser 1] eerst met haar schouder en daarna met haar hoofd tegen de zijkant of de achterkant de wagen raakte voordat zij de grond raakte. Tot slot heeft de fietser die [eiser 1] uit balans bracht verklaard dat zij ter hoogte van het achterwiel onder de vrachtwagen was gekomen.

2.20.

Ook op andere punten lopen de waarnemingen uiteen, zoals de vraag of de vrachtwagen na het ongeval deels op de stoep stil stond ( [naam 11] ) of doorreed (zoals [naam 7] en [naam 13] verklaren), of er werd gewezen en geroepen naar de vrachtwagen (zoals [naam 7] als enige heeft verklaard, hetgeen voor haar reden was het kenteken te noteren), wat de afstand was tot het ongeval van degenen die voor [eiser 1] fietsen (20 meter zoals [naam 11] tegenover de politie verklaarde of 8 meter zoals ze onder ede verklaarde, volgens [naam 13] was het vijf meter en [naam 7] (die volgens [naam 13] voor haar fietste) heeft het over twee tot tweeënhalve meter). Er is verschillend verklaard over het uiterlijk van de vrachtwagen (gelijkend op een vuilniswagen, bouwvakkersbus, een soort busje, een auto met een soort geel touw en iets blauws, grijs/zwart, blauw/wit). En verder hebben de bestuurder en bijrijder van het GVB voertuig met stelligheid verklaard dat zij [eiser 1] waren gepasseerd voordat zij ten val kwam.

De overige bewijsmiddelen

2.21.

In het op ambtsbelofte opgemaakte aanvullend proces-verbaal van 15 januari 2022 van de afdeling Forensische Opsporing-Verkeer (voorheen VOA) hebben [naam 14] en [naam 15] , brigadiers van politie die destijds het forensisch onderzoek hebben uitgevoerd, onder meer verklaard dat zij zowel aan de fiets van [eiser 1] als aan [eiser 1] zelf geen sporen hebben gezien die zij konden relateren aan het GVB voertuig. Ook op en rondom de plaats van het ongeval hebben zij geen sporen gezien die zij konden relateren aan het voertuig. Zij hebben het GVB voertuig visueel onderzocht en op de uitstekende delen zoals banden, spatborden, bumpers of stootbalken, geen sporen aangetroffen die duiden op een ongeval. Er waren ook geen verstoringen van het vuil op de wagen. De gereedschapskasten en brandstoftank bevatten evenmin sporen. Er waren in het geheel geen sporen die duiden op een ongeval, terwijl normaal gesproken valt te verwachten dat bij een aanrijding er sporen zichtbaar zijn op bijvoorbeeld de onderrijdbeveiliging of de banden. Het proces-verbaal bevat verschillende foto’s die tijdens het onderzoek zijn gemaakt.

2.22.

De medisch deskundigen Verhofstad en Dirven concluderen in hun (gezamenlijk) rapport van 1 augustus 2023 dat het totaal aan letsels dat [eiser 1] heeft opgelopen heel goed kan zijn ontstaan door een val alleen. Er zijn geen letsels die duiden op een direct contact met een voertuig voordat zij ten val is gekomen. De deskundigen schrijven onder meer:

“De diverse letsels zijn coherent. Zij bevinden zich vrijwel allemaal in de hoofdhalsregio. De uitwendig waarneembare schaafwonden – inclusief de schaafwond op de knie – bewijzen dat er een direct, van buitenaf inwerkend geweld moet zijn geweest. Op beide kleurenfoto’s ogen de schaafwonden niet streepvormig. Dit pleit tegen een tangentieel inwerkende kracht zoals bij een deceleratie het geval is. De afwijkingen passen meer bij een frontaal inwerkende hoeveelheid energie. Daar passen ook de mastoïdfractuur en de intracraniele contusiehaarden bij. De inwendige bloedingen, in het bijzonder het letsel aan de arteria vertebralis past het beste bij een distraherende kracht ten gevolge van een geforceerde rotatie in de nek naar rechts. Door een dergelijke draaibeweging kan de arterie klem komen te zitten tussen twee nekwervels of de bovenste nekwervel en de schedelbasis en daardoor afscheuren. Hoe de exacte beweging van de nek er uit heeft gezien, is niet met zekerheid te herleiden.

Uitgaande van de gegeven ongevalssetting lijkt de combinatie van letsels er op dat [eiser 1] eerst bij een lage snelheid met haar linkerknie (schaafwond) het fietspad geraakt heeft, de linkerzijde van haar nek op de trottoirband (enkele schaafwonden) en met de linker kant van het hoofd (mastoïdfractuur) op het trottoir zelf terecht is gekomen. Hierbij is haar hoofd naar rechts zijwaarts gebogen ten opzichte van haar romp, waarbij tractie is ontstaan op de linker hals (dissectie/ruptuur arteria vertebralis) en heeft de trottoirband gezorgd voor een tractiekracht op de nekspieren (ruptuur arteria thyrocervidalis). Vervolgens moet het hoofd deels linksom geroteerd zijn, waarbij ook het voorhoofd de stoep heeft geraakt (hematoom voorhoofd). Wanneer de buitenzijde van een lichaam abrupt tot stilstand komt, bewegen inwendige organen vaak nog door. Dit leidt dan tot inwendige kneuzingen. Bij een snelle deceleratie van een hoofd kneuzen hersenen tegen de binnenzijde van de schedel. De later geconstateerde afwijkingen aan het hersenweefsel zelf (diffuse axonal injury) kunnen bij een dergelijk letselmechanisme passen.

(…) De letsels kunnen passen bij een ongeval waarbij [eiser 1] met lage snelheid fietste. Bij hoge snelheid is er een lange, horizontaal georiënteerde remweg en worden lange, streepvormige en diepe schaafwonden verwacht, ook aan het hoofd. In dat geval zij er ook vaak meerdere letsels in verschillende anatomische regio’s, bijvoorbeeld in borst, buik, armen en/of benen. Anderzijds kan door het ontbreken van streepvormige schaafwonden een ongeval met hoge snelheid niet met zekerheid uitgesloten worden.

(…) Met de term deceleratie hebben wij niet de periode bedoeld dat [eiser 1] haar fietssnelheid minderde voordat zij ten val kwam, maar de periode tussen het moment dat haar hoofd in contact kwam met het de ondergrond en het moment dat alle kinetische energie was geabsorbeerd. Omdat de ondergrond hard is, is bij een loodrechte val naar beneden de remweg nihil en de deceleratie hoog (of snel).”

2.23.

Op de vraag van de advocaat van [eisers] of de deskundigen het denkbaar achten dat [eiser 1] tijdens haar val zijdelings geschampt of ‘aangetikt’ is door een passerend voertuig is het antwoord:

“Wij kunnen niet uitsluiten dat er sprake is geweest van een dergelijk letsel, maar we kunnen de verwondingen die zichtbaar zijn niet in verband brengen met een zijdelings schampen of ‘aantikken’ door een passerend voertuig.”

2.24.

De heer [naam 16] , verkeersongevallenanalist, heeft, in aanvulling op zijn rapport van 2 september 2020 (zie het eerste tussenvonnis), onder ede de volgende verklaring afgelegd:

“(…) In de valbeweging van mevrouw [eiser 1] moet een versnelling hebben plaatsgevonden om terecht te komen op de plek waar zij is neergekomen met de fysieke impact die haar hoofd heeft ondergaan. Om dat voor elkaar te krijgen is een bepaalde minimum snelheid nodig. Uit de simulatie blijkt dat dit een minimum snelheid van 40 kilometer per uur moet zijn geweest om dit letsel te kunnen veroorzaken in combinatie met de eindpositie van het slachtoffer. Het gaat om een versnelling ten opzichte van de fiets. Als de vrachtwagen met een lagere snelheid gereden heeft wordt de kans op het zware letsel kleiner. (…)

De plek in de nek hebben wij gebruikt als basis voor de impact. Met plek in de nek bedoel ik de striem die is te zien op de foto’s. (…) Er zou zonder aanraking met de vrachtwagen niets in de valbeweging zijn geweest dat haar een hogere snelheid zou hebben gegeven dan de fiets. (…) Zij zou dan dichter bij de fiets terecht zijn gekomen. (…)

De bijrijder heeft de valpartij in zijn ooghoek gezien, dat betekent dat de vrachtwagen met de cabine ter hoogte van de valpartij reed. (…) Het feit dat de bijrijder de valpartij in de dodehoekspiegel heeft gezien betekent dat het waarschijnlijk niet in de andere spiegel zichtbaar was op dat moment. De valpartij moet dus meer naast de vrachtauto hebben plaatsgevonden dan daar achter. Afhankelijk van hoe de bijrijder heeft gekeken en wat hij in de achterruit heeft gezien moet dat op een moment zijn geweest dat zij er voorbij waren. Hij moet zich hebben omgedraaid en dat moet iets aan tijd hebben gekost. Het is lastig voor mij om dat precies te beoordelen. De bijrijder beschrijft drie fasen, de waarneming in de ooghoek, in de dodehoekspiegel en het achterom kijken. De eerste twee fasen kunnen heel snel op elkaar gaan met een snelle blikwending. Het zicht vanuit de ooghoek is ter hoogte van de cabine. Het zicht in de dodehoekspiegel zit meer naast de vrachtwagen en net voorbij de cabine.

Ik heb het proces-verbaal van de politie gelezen. Zij moesten direct na het ongeval de vrachtwagen onderzoeken. Zij hebben niet de informatie gehad dat mevrouw [eiser 1] een rechte striem in haar nek had waardoor zijn niet gericht in die richting naar sporen hebben gezocht. (…) De vrachtwagen had vrij veel harde rechte randen aan de zijkant zoals de kast, trap en de zijbescherming. (…) Die striem vereist een rechte rand. (…)”

2.25.

Zowel in het rapport van 2 september 2020 als in zijn verklaring onder ede heeft [naam 16] aangegeven dat het GVB voertuig met een snelheid van minimaal 40 kilometer per uur moet hebben gereden om het letsel van [eiser 1] en de eindpositie ten opzichte van de fiets te verklaren. Dat het voertuig met deze snelheid heeft gereden vindt evenwel geen steun in de verklaringen van de bestuurder en bijrijder van het GVB voertuig, die verklaren dat is gereden met een snelheid van ongeveer 25 respectievelijk 30 à 35 kilometer per uur.

Verder volgt de rechtbank niet dat uit de verklaring van de bijrijder volgt dat de valpartij meer naast dan achter de vrachtauto moet hebben plaatsgevonden. Anders dan [naam 16] begrijpt de rechtbank dat [naam 1] het ongeval zag gebeuren in de dodehoekspiegel (“In mijn ooghoek zag ik een valpartij ontwikkelen. Ik werd getriggerd door de dodehoekspiegel van de vrachtwagen”). Er waren dus niet drie (ooghoek, dodehoekspiegel, achterom kijken), maar twee fasen (dodehoekspiegel, achterom kijken). [naam 1] verklaart immers ook: “Op de tekening die bij het politieverhoor zit heb ik het moment getekend waarop ik voor het eerst in de dodehoekspiegel iets waarnam. Ik zag toen de beweging en daarna draaide ik mij om en zag ik door het grote achterraam dat er een pluk fietsers op elkaar lag.” En tegenover de politie verklaarde hij: “Ik zag in mijn ooghoek iets in de spiegel, dit triggerde mij waardoor ik keek.”

Tot slot sluit de conclusie van [naam 16] , dat het (onder meer) op basis van het letsel is uitgesloten dat het slachtoffer alleen ten val is gekomen, niet aan bij de conclusie in het medisch deskundigenrapport dat het letsel zeer goed kan zijn ontstaan door een val alleen.

2.26.

Een punt van discussie is of in de nek van [eiser 1] een ‘opvallende striem’ te zien was, zoals in de ontslagbrief van de afdeling Intensive Care Kinderen van het AMC is te lezen. [naam 16] heeft de striem in de nek als basis gebruikt voor het bepalen van de impact. De striem kan volgens hem niet zijn ontstaan door een val alleen. [eiser 1] moet in haar val een rechte rand geraakt hebben die alleen afkomstig kan zijn geweest van randen van het GVB voertuig. Dat laatste is niet te rijmen met (het merendeel van) de getuigenverklaringen, die aangeven dat [eiser 1] het achterwiel heeft geraakt. Ook het forensisch onderzoek heeft geen sporen opgeleverd van een aanraking met een van de harde, uitstekende delen van het voertuig. De medisch deskundigen zien op de foto’s of in de overige medische stukken in het geheel geen aanwijzingen voor een striem in de nek. Zij interpreteren de donkere lijn die op een kleurenfoto is te zien als een huidplooi tussen de nek en de onderzijde van de kin.

Conclusie

2.27.

Het bewijsmateriaal, zelfstandig en in samenhang bekeken, biedt onvoldoende bewijs dat [eiser 1] in haar val het GVB voertuig heeft geraakt.

2.28.

Overwegingen 2.18 tot en met 2.20 bevatten een opsomming van opvallende verschillen in de afgelegde verklaringen. Dat de getuigen andere herinneringen hebben aan de feitelijke situatie zegt naar alle waarschijnlijkheid iets over de betrouwbaarheid van het geheugen als het op waarnemingen aankomt. Dat is niet vreemd als je bedenkt dat, zoals getuige [naam 10] ook heeft verklaard, alles heel snel ging (“het ging in een flits”). Daarbij komt dat een herinnering kan zijn beïnvloed door later verkregen informatie of suggestie. In dat verband is mogelijk van belang dat [naam 7] het idee heeft gekregen dat de vrachtwagen ‘iets’ met het ongeval te maken had doordat (zoals zij als enige heeft verklaard) mensen naar de vrachtwagen wezen en riepen. Degenen met wie [naam 7] fietste ( [naam 12] , [naam 11] en [naam 13] ) hebben het idee dat het voertuig er iets mee te maken kon hebben gebaseerd op (slechts) de aanwezigheid in de buurt van [eiser 1] . [naam 11] heeft bovendien verklaard dat zij er niet helemaal zeker van was dat het voertuig er iets mee te maken had en dat zij het kenteken voor de zekerheid hadden genoteerd. [naam 7] heeft vervolgens direct [naam 4] gebeld en het kenteken doorgegeven, waarbij zij waarschijnlijk ook zal hebben gezegd dat het voertuig er naar haar idee (en dat van haar vriendinnen) iets mee te maken had. Dit is gebeurd voordat de politie de aanwezigen heeft gehoord. Het is goed denkbaar dat die informatie van [naam 7] van invloed is geweest op de herinnering van [naam 4] aan wat zij heeft gezien. Vervolgens hebben de aanwezigen gesproken over betrokkenheid van het voertuig, zoals is bevestigd door [naam 8] . Dat kan de herinnering van de getuigen hebben beïnvloed. Zoals al overwogen bestaat geen reden te twijfelen aan de oprechtheid van de getuigen.

2.29.

Dat [eiser 1] in haar val het GVB voertuig heeft geraakt kan niet worden uitgesloten. Dat dit niet kan worden uitgesloten is alleen niet genoeg voor het oordeel dat een aanraking met het voertuig is bewezen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit oordeel voor [eisers] zeer moeilijk te verteren en onbevredigend zal zijn is er, het geheel van de getuigenverklaringen, de VOA-rapportage met het aanvullend proces-verbaal en het medisch deskundigenrapport afwegend, is niet in voldoende mate komen vast te staan dat [eiser 1] bij het ongeval op 19 juni 2018 tijdens haar val in aanraking is gekomen met het voertuig van het GVB. De vorderingen worden afgewezen. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van het subsidiaire verweer van VGA.

2.30.

[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) en de taxe getuigen (€ 840,50) betalen. De kosten van de deskundigen heeft [eisers] al betaald. De proceskosten van VGA worden begroot op:

- griffierecht

656,00

 

- salaris advocaat

3.070,00

(5 punten × € 614,00)

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

3.904,00

 

3De beslissing

De rechtbank

3.1.

wijst de vorderingen van [eisers] af, ECLI:NL:RBAMS:2024:1149