RBGEL 021219 fietsongeval na uitwijkmanoeuvre voor van rechts komende auto
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 021219 SV-Plus biedt geen dekking voor fietsongeval na uitwijkmanoeuvre voor van rechts komende auto; geen motorrijtuig betrokken in rechtens relevante zin
locatie ongeval: https://goo.gl/maps/fxUpETSAZXfdhnqDA
2
De feiten
2.1.
Op 26 mei 2018 omstreeks 01.15 uur fietste [eiser] op zijn mountainbike over de Parallelweg van de N319 richting Groenlo. [eiser] is vervolgens op de Hoeveweg, een zijstraat van deze parallelweg, ten val gekomen in een greppel. Daarbij heeft [eiser] zwaar lichamelijk letsel in de vorm van een hoge dwarslaesie opgelopen.
2.2.
Op 11 juli 2018 is [eiser] als slachtoffer door de politie gehoord. In het proces-verbaal van verhoor is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“( ... ) Op zaterdag 26 mei omstreeks 01:15 uur fietste ik over de Parallelweg van de N319 komende uit de richting Winterswijk en rijdende in de richting Groenlo. Ik kwam ter hoogte van de kruising met de Hoeveweg, ook wel het huis van Raaben genoemd, ik zag een voertuig van rechts naderen, dus komende vanuit de Hoeveweg. Dit betrof een donkerkleurige Volvo V70, of in ieder een soortgelijk voertuig. Naar mijn gevoel naderde het voertuig met aanzienlijke snelheid de kruising. Ik durf niet te zeggen hoe hard dat voertuig reed, het was hard voor mijn gevoel. Ik fietste naar mijn inschatting ongeveer 28 tot 30 kilometer per uur. Ik zag het genoemde voertuig en schatte in dat ik er niet meer voorlangs kon fietsen en remmen was ook geen optie meer. Ik kon niet inschatten wat de afstand was tussen mijzelf en het naderende voertuig maar het leek mij te kort om verantwoord te kunnen remmen. Ik nam de beslissing om scherp de Hoeveweg in te slaan om een aanrijding te voorkomen. Ik zag het terrein van Raaben en schatte in dat ik daar een bocht kon maken en het restant van de bocht kon ik dan aan de overkant van de weg afmaken en daar afremmen. Aan de overzijde van de weg was het grasveldje namelijk strak gemaaid dus ik maakte de inschatting dat ik daar mijn bocht veilig kon afmaken. Ik maakte de genoemde bocht naar rechts en raakte daarbij ook niet het genoemde voertuig. Vervolgens maakte ik nog een scherpe bocht naar rechts en reed kort het terrein van Raaben op. Ik ben niet te ver dit terrein op gereden aangezien ik niet kon inschatten of hier obstakels stonden, hier stond mij iets van bij. Ik reed vervolgens direct weer naar links en probeerde over het grasveld aan de andere zijnde van de Hoeveweg de bocht af te maken en weer terug te komen naar de parallelweg van de N319. Ik reed ongeveer de gehele tijd met dezelfde snelheid. Ik keek naar links ik zag het eerder genoemde voertuig stilstaan bij de kruising, maar zag vervolgens dat deze wegreed. Ik weet niet in welke richting dit voertuig verder reed. Ik keek nog steeds naar links en trapte nog een keer met mijn fiets. Plotseling voelde ik dat mijn fiets verdween en werd ik over het stuur gekatapulteerd. Ik belandde vervolgens in de greppel naast Hoeveweg. ( ... )
Op de kruising van de Parallelweg met de Hoeveweg brandde een straatlantaarn.
Hierdoor was het kruispunt goed verlicht. Ik ben bewust op de fiets gegaan die avond zodat ik wat alcohol drinken op een diner, ik heb die avond tussen 20.15 uur en 00.15 uur drie wijntjes en een biertje gedronken. Voor de rest heb ik alleen koffie water gedronken. ( ... )
Ik ben voor de schade niet verzekerd. ( ... )”
2.3.
Het door [eiser] in deze verklaring genoemde voertuig betrof een Toyota Avensis, bestuurd door de heer [naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”).
2.4.
[naam 1] is op 26 mei 2018 als getuige door de politie gehoord. In het proces-verbaal van verhoor is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen.
“( ... ) Op zaterdag 26 mei 2018 omstreeks 01:35 uur was ik met mijn auto, een zwarte Toyota Avensis met het kenteken [kenteken] , onderweg van uit de Hoeveweg 7 te Winterswijk-Meddo. ( ... ) Ik reed in de richting van de Groenloseweg, ik wilde over de parallelweg rijden in de richting van Winterswijk. ( ... ) Ik reed langzaam op verhoogde T-Spitsing af. Ik ben daar gestopt. Ik keek toen naar Links ik zag een man op een fiets reed, wat voor fiets weet ik niet. Ik weet niet of de man verlichting voerde op de fiets. Ik zag dat de man op een bepaald moment rechtsaf ging langs de bestuurderszijde van de auto. Ik zag dat de man de Hoeveweg opreed al slingerend. Ik heb de afslag naar links genomen en heb de man nog even na gekeken. Ik zag dat de man nog slingerde. Het was ondanks de duisternis erg helder door de oplichtende maan. Ik weet niet precies of er op de genoemde kruising een lantaarnpaal staat. Ik kon het wel duidelijk zien. Ik ben vervolgens verder naar Winterswijk gereden. Ik had niet de indruk dat de man zou gaan vallen. Ik weet zeker dat de man tijdens het afslaan niet mijn auto heeft geraakt. ( ... )”
2.5.
[eiser] heeft bij ASR een personenautoverzekering met polisnummer 90662875 afgesloten. Deze verzekering kent vier onderdelen: Wettelijke Aansprakelijkheid, Casco compleet, Persoonlijke Ongevallen Inzittenden en SV Plus (in-/opzittenden en gezin). [eiser] heeft ASR verzocht dekking te verlenen onder het onderdeel SV Plus. Met een beroep op de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden heeft ASR geweigerd dekking te verlenen voor de schade van [eiser] .
Op het onderdeel SV Plus (in-/opzittenden en gezin) zijn de voorwaarden
ZSI 16-01 (hierna: de “polisvoorwaarden”) van toepassing. Voor zover hier relevant, staat daar het volgende in.
2.6.1.
Het inhoudsoverzicht luidt:
2.6.2.
Op pagina 3 van de polisvoorwaarden staat vermeld wie verzekerd zijn onder de personenautoverzekering, en wel als volgt:
2.6.3.
Ter zake van het onderdeel SV Plus vermelden de polisvoorwaarden (op pagina 5) het volgende:
“(...) 3.2 Dekking SV Plus
Staat op uw polisblad dat SV Plus is verzekerd? Dan bent u verzekerd voor schade veroorzaakt door gebeurtenissen in de tabel hieronder. We noemen hier ook de uitsluitingen en beperkingen die van toepassing zijn. Daarnaast gelden de algemene uitsluitingen die genoemd worden in de Algemene voorwaarden. Dit betekent dat u niet verzekerd bent voor schade door atoomkernreacties en molest. En ook niet als u fraude pleegt, of een betalingsachterstand hebt. De volledige informatie over algemene uitsluitingen leest u in de Algemene voorwaarden.
U bent ook niet verzekerd in de situaties die zijn beschreven in hoofdstuk 3.3. (…)”
2.6.4.
Op de volgende pagina staat vervolgens deze tabel opgenomen:
2.6.5.
De begrippenlijst (pagina 13 van 13) luidt als volgt:
2.7.
In opdracht van ASR is een Verkeersongevallenanalyse gemaakt. In het rapport van [naam 2] (hierna: “ [naam 2] ) van 12 juli 2019 staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“( ... ) De vraagstelling:
Gevraagd werd het dossier te bestuderen en vervolgens nader in te gaan op de volgende aspecten:
1. Wat is de verwachte snelheid van de fietser [eiser] nadat hij vanuit de verklaarde snelheid:
a. Naar rechts de Hoeveweg in is geslagen.
b. Vervolgens nog een bocht naar rechts heeft gemaakt.
c. Daarna een draai naar links heeft gemaakt.
2. Hoeveel handelingen moet de heer [eiser] verricht hebben, nadat hij is afgeslagen tot en met de val.
3. Hoeveel bewuste keuzes zal de heer [eiser] gemaakt hebben, nadat hij is afgeslagen tot en met de val.
( ... )
Beantwoording vraagstelling:
( ... )
Verwachte snelheid op bepaalde momenten:
Tijdens het afslaan vanaf de Parallelweg rechtsaf de Hoeveweg op:
De heer [eiser] heeft verklaard dat hij met een snelheid van zo’n 28 á 30 km/h deze afslaande beweging heeft gemaakt. De rijproeven hebben wat mij betreft uitgewezen dat dit op locatie tot de mogelijkheden behoort. (…)
Tijdens het verderop maken van de bocht naar rechts :
Over het traject van na het afslaan (vraag 1) tot het begin van het verderop maken van de bocht naar rechts (het begin van het zogenaamde vraagtekenrijden) is het mogelijk om de gemelde snelheid van rond de 28 km/h vast te houden, maar dan moet er stevig worden doorgetrapt; hetgeen zeker niet logisch is als men voornemens is om te gaan keren.
Voor het maken van deze bocht naar rechts moet er al snelheid worden weggeremd, anders lukt het eenvoudigweg niet om het vervolg te verwezenlijken; het gevolgde sterk naar links sturen binnen het vraagtekenrijden. Door mij werd kort voor en tijdens het naar rechts maken van deze bocht de snelheid afgebouwd naar snelheidswaarden van om en nabij de 15 á 17 km/h. Naar mijn overtuiging is dit snelheidsgebied in deze fase dan ook te beschouwen als een aan te houden te verwachten snelheid.
Tijdens het maken van een draai naar links:
Het betreft hier het vervolg van de in punt 2 besproken bocht naar rechts, waarbij terug naar links wordt gestuurd om de draai naar links te maken. Om dit in redelijkheid uit te kunnen voeren heb ik de snelheid nog wat verder afgebouwd naar waarden van om en nabij de 12 á 14 km/h.
Naar mijn overtuiging is ook dit snelheidsgebied in deze fase dan ook te beschouwen als een te verwachten snelheid.
Hoeveel handelingen moet de fietser verricht hebben, nadat hij is afgeslagen:
Nadat de fietser was afgeslagen zal de fietser bewust hebben moeten doortrappen om de snelheid van om en nabij de 28 á 30 km/h vast te kunnen houden.
Daarna zal de fietser kort voor en tijdens het ingaan van de bocht naar rechts (binnen het vraagtekenrijden) de snelheid hebben moeten wegremmen door bediening van de remmen van de fiets.
Kort voor en tijdens dat het maken van de bocht naar rechts zal er (uiteraard) ook een stuurbeweging naar rechts zijn gemaakt, die binnen het kader van evenwicht houden gepaard zal zijn gegaan met een naar rechts hangende lichaamsbeweging.
In de daaropvolgende sterke draaibeweging naar links zal er afhankelijk van hoever de snelheid ervoor al werd weggeremd mogelijk nog een remhandeling nodig zijn (om de snelheid meer naar beneden te brengen). Daarnaast zal er terug naar links moeten worden gestuurd wederom in combinatie met een in dit geval naar links hangende lichaamsbeweging.
Kort voor en tijdens het naar rechts en terug naar links sturen zullen er kijkmomenten zijn geweest, die primair gericht zullen zijn op het kijken naar de plek waar het keren zal worden uitgevoerd, vervolgens zullen er tijdens de stuurmomenten ook naar rechts/links worden gekeken.
Buiten de kijkmomenten om, maar wel inclusief de lichaamsbewegingen, tel ik hier zo’n 7 handelingen die de fietser verricht moet hebben tot aan de inleiding van de val.
De val zelf heb ik buiten beschouwing gelaten. Dit omdat achteraf niet valt te reproduceren welke handelingen er tijdens deze val zijn verricht.
Hoeveel bewuste keuzes zal de fietser gemaakt hebben, nadat hij is afgeslagen:
Als de fietser met 28 á 30 km/h na het afslaan is door blijven rijden dan moet dat een bewuste keuze zijn geweest. Er moet namelijk stevig worden doorgetrapt om die snelheid aan te blijven houden. Het is overigens logischer dat er juist niet meer wordt doorgetrapt maar dat men fiets laat uitrollen (niet meer trappen) om daarmee tijd te nemen voor het voornemen om te gaan keren.
Na het afslaan moet de fietser in ieder geval op een bepaald moment en nog voor het daadwerkelijk naar rechts sturen (het begin van het keren / vraagtekenrijden) de keuze hebben gemaakt dat hij terug wilde naar de Parallelweg en daartoe zou gaan keren.
Kort voor dit naar rechts sturen moet er ook een keuze zijn gemaakt om de snelheid weg te remmen (bediening van de remmen).
Dan volgt de daadwerkelijke keuze en uitvoering om eerst naar rechts te sturen.
Tijdens dat naar rechts sturen dient eventueel nog gekozen te worden om de snelheid nog verder af te bouwen als dit niet voldoende is gedaan in de fase ervoor.
Tijdens dit naar rechts sturen moet ook al de keuze worden gemaakt om vervolgens naar links te gaan sturen.
Dan volgt de daadwerkelijke keuze en uitvoering om naar links te sturen.
Tijdens dat naar links sturen dient eventueel nog gekozen te worden om de snelheid nog verder af te bouwen als dit niet voldoende is gedaan in de fase ervoor.
Ook hier kom ik op zo’n 7 á 8 keuzes, waarbij ik het maken van de lichaamsbeweging (het hangen in de bocht) niet heb meegeteld, omdat dit vaak een onbewuste handeling is.
Ook hier heb ik de val zelf buiten beschouwing gelaten, omdat dit ook niet qua keuzes valt te
reproduceren, waarbij ik aanteken dat de daarbij verrichte handelingen vaak reflexmatig en daarmee onbewust zijn.
(…)”
2.8.
De advocaat van [eiser] heeft op 4 september 2019 per e-mail en aansluitend in een telefoongesprek aan [naam 3] (hierna: “ [naam 3] ”) commentaar gevraagd op hetgeen [eiser] is overkomen. De casus die daarbij namens [eiser] aan [naam 3] is voorgelegd, luidt als volgt:
“( ... ) [eiser] ), geboren [geboortedatum] , fietste zaterdag 26 mei 2018 omstreeks 01.15 uur ter hoogte van kruising Parallelweg N318 en Hoevenweg over de parallelweg richting Groenlo, alwaar hij [naam 1] met echtgenote, rijdende in een Toyota Avensis richting "Groenloseweg", verzekerde van gedaagde (hierna ASR) naderde. [eiser] fietste hard en schatte in dat hij, geschrokken door de plotselinge aanwezigheid van het voertuig, niet meer voor langs kon rijden om zijn weg te vervolgen, maar ook niet meer kon remmen, teneinde een aanrijding te voorkomen. [eiser] besloot een scherpe bocht naar rechts te maken, hetgeen lukte, waarna hij op het naastgelegen terrein van de firma [naam 4] draaide om aan de andere zijde van de Hoevenweg de bocht af te maken richting Parallelweg.
Terwijl [eiser] naar links keek en zag dat [naam 1] weg reed, kwam hij enige meters voorbij de brievenbus, circa 29 meter uit de bocht, in een greppel ten val.
Als gevolg van deze noodlottige gebeurtenis heeft [eiser] , die geruime tijd - verlamd - in de greppel lag voordat hij werd gevonden en alarm kon worden geslagen, een hoge dwarslaesie opgelopen. Sedertdien is hij blijvend en volledig verlamd aan armen en benen en volledig hulpbehoevend.
( ... )
ASR voert uitgebreid verweer onder meer wijzend op een analyse/reconstructie van het ongeval van een verkeersdeskundige, de heer [naam 2] . Deze deskundige is onder meer de vraag voorgelegd hoeveel handelingen [eiser] moet hebben verricht en hoeveel bewuste keuzes hij zal hebben gemaakt nadat hij is afgeslagen tot en met de val. De deskundige beredeneert aan de hand van een aantal door hem zelf verrichte rijproeven onder meer als volgt:
'buiten de kijkmomenten om, maar wel inclusief de lichaamsbewegingen, tel ik hier zo'n 7 handelingen die de fietser verricht moet hebben tot aan de inleiding van de val'
en
'Ook hier kom ik op zo'n 7 á 8 keuzes, waarbij ik het maken van de lichaamsbeweging ( het hangen in de bocht) niet heb meegeteld, omdat dit vaak een onbewuste handeling is'
( ... )
2.9.
De advocaat van [eiser] heeft de reactie van [naam 3] vastgelegd in een e-mail van 9 september 2019. Daarop heeft [naam 3] diezelfde dag per e-mail gereageerd. [naam 3] heeft daarbij zijn door de advocaat van [eiser] weergegeven relaas als volgt becommentarieerd:
2.10.
Eveneens op verzoek van de advocaat van [eiser] heeft [naam 5] (hierna: “ [naam 5] ”) op 13 september 2019 een rapport uitgebracht waarin, voor zover relevant, het volgende staat vermeld:
‘( ... )
De Heer [eiser] (geboren (1957) fietste zaterdag 26 mei 2018 omstreeks 01.15 uur ter hoogte van de kruising Parallelweg N318 en Hoeveweg over de parallelweg richting Groenlo. Hij fietste hard, schrok van de plotselinge aanwezigheid van een auto waar hij niet meer voorlangs kon, maakte een scherpe bocht naar rechts langs de auto. Daarna draaide hij en kwam in een greppel terecht waar hij geruime tijd verlamd lag voordat hij werd gevonden. Hij heeft bij dit ongeluk een hoge dwarslaesie opgelopen.
De Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman geeft in zijn boek (2011) voor een algemeen publiek een uitstekende samenvatting van vele jaren onderzoek. Hij maakt onderscheid tussen de twee systemen waarmee we denken. Systeem 1 werkt automatisch en snel . Nadat je complexe handelingen veel geoefend hebt zoals het leren fietsen, pianospelen of auto rijden worden alle beslissingen na verloop van tijd onbewuste automatisch en snel genomen en kun je ondertussen aan iets anders denken. Het heeft vanzelfsprekend zin in termen van overleven om automatisch en bliksemsnel weg te springen van iets gevaarlijks dat op je afkomt of in het verkeer onmiddellijk automatisch en snel te reageren in een noodsituatie. De bewustwording van wat er precies gebeurt onder deze omstandigheden loopt in de tijd zo’n 0.5 tot 7 seconden achter de snelle automatische beslissingen en handelingen aan.
Systeem 2 werkt traag en wordt gekenmerkt door bewuste aandacht. Je concentreert je op een probleem overweegt de argumenten voor en tegen en maakt keuzes. Dit is ook het systeem waarmee je met moeite alle noodzakelijke handelingen leert voor het autorijden wanneer je begint met rijlessen, voordat de handelingen automatisch gaan lopen.
Niemand zal eraan twijfelen dat de heer [eiser] toen hij plotseling van een auto schrok en zich probeerde te redden gebruik maakte van Systeem 1. Zijn hersenen maakte volkomen automatisch razendsnel onbewust gebruik van alle informatie en vaardigheden die hij in de lange tijd dat hij in het verkeer fietste had opgedaan.
Hiermee lijkt in tegenspraak dat de heer [eiser] verklaarde ( ... ) [volgt citaat uit de onder 2.2 door [eiser] ten overstaan van de politie afgelegde verklaring, rb]
De heer [eiser] heeft zeker de eerlijke overtuiging dat het zo ging, en dat hij stap voor stap deze beslissingen nam.
( ... )
Deze interpreter zorgt voor een coherent verhaal, waardoor we onszelf als een eenheid voelen functioneren en denken dat we rationeel, stap voor stap die beslissingen bewust hebben genomen.
Maar dat is een post-hoc-rationalisatie , en kan berusten op een confabulatie, afhankelijk van de kwaliteit van de informatie. Wat dit betreft moet in relatie tot de verklaring bij de politie nog opgemerkt te worden dat de gebruikte centraal werkende stof Baclofen, geheugenstoornissen kan veroorzaken ( ... )
Mijn conclusie is dat alles erop wijst dat de heer [eiser] in een noodsituatie, geschrokken in een split-second een serie onbewuste handelingen heeft verricht om zichzelf te redden. Achteraf heeft hij die onbewuste beslissingen gerationaliseerd. De stress van het moment zal ertoe bijgedragen hebben dat de snelle onbewuste beslissingen en handelingen niet optimaal verliepen zodat hij slingerend de weg opreed, met als gevolg de noodlottige afloop.
( ... )”
2.11.
In opdracht van [eiser] is ook een verkeersongevallenanalyse gemaakt. In het rapport van 3 oktober 2019 van [naam 6] (hierna: “ [naam 6] ”) staat, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“( ... )
In bovengenoemde kwestie heeft u gevraagd de rapportage van [naam 2] ( ... ) kritisch te beoordelen.
In eerste instantie is door u alleen de rapportage van [naam 2] (inclusief 2 filmbeelden) voorgelegd, waarna na overleg ook de procesinleiding, het verweerschrift, tweeëntwintig foto’s van de ongevallocatie en een bericht van het Nederlands Herseninstituut (d.d. 13 september 2019) zijn aangeleverd.
( ... )
Overwegingen
Voorgaande dossierinformatie in acht nemende kan het volgende worden overwogen:
a. a) Scherp de Hoeveweg inrijden, zoals door [eiser] is verklaard, hoeft niet te betekenen dat [eiser] de bocht naar rechts kort (tegen de bermrand) aansneed, maar kan evenwel betekenen dat [eiser] ineens, mogelijk pas voorbij het begin van de bocht, nog een scherpe stuurbeweging naar rechts maakte. Een aanvangspositie meer midden op de rechter weghelft van de Groenloseweg lijkt beter passend, ook vanwege de onverharde wegkanten en de grasbetonelementen rechts van de Groenloseweg
( ... )
f) De brievenbus waarover in het dossier wordt gesproken bevindt zich niet ter hoogte van de 9e en 10e paal van de afrastering. De brievenbus is tussen de 5e en 6e paal gesitueerd. [eiser] zou enkele meters achter de brievenbus zijn gevallen. Het is derhalve denkbaar dat [eiser] dichter bij de kruising is gevallen dan vooralsnog wordt aangenomen. Een val tussen de 8e en 9e paal is eveneens mogelijk (dit is ongeveer 30 meter uit de bocht). Dat de berm tussen de 9e en 10e paal meer is platgetrapt dan tussen de 8e en 9e paal kan bijvoorbeeld worden toegeschreven aan de hulptroepen die later die nacht ter plaatse kwamen.
g) De rijmanoeuvres (en eindpositie) van [eiser] kunnen duidelijk anders zijn geweest dan door [naam 2] is omschreven.
( ... )
Slotopmerkingen
In de ter beschikking gestelde dossierstukken is voor [eiser] zeer zeker niet het meest gunstige scenario omschreven, hetgeen blijkt uit voorgaande overwegingen.
[naam 5] stelt dat de bewustwording van wat precies gebeurt onder de omstandigheden in tijd zo’n 0,5 tot 7 seconde achter de snelle automatische beslissing en handeling aanloopt. [eiser] bevindt zich met de hem ter beschikking staande maximaal ongeveer 3 seconden bewustwordingstijd aan de zekere kant van deze stelling, waardoor hem ogenschijnlijk niet kan worden verweten dat hij niet tijdig bedacht te remmen.
Ook is bij het alternatieve rijmanoeuvre geen sprake van ‘maar liefst 30 meter doorrijden’, maar van één (noem het maar slingerend) aaneengesloten rijmanoeuvre, waarbij remmen niet noodzakelijk was ter voltooiing van het merendeel van dit manoeuvre.
Door opwerpen van een passend alternatief voor het door [naam 2] uitgewerkte rijmanoeuvre ontstaat ons inziens een geheel ander beeld bij de ‘bewuste’ keuzes en handelingen die [eiser] zou moeten hebben verricht. Wij laten de nadere beschouwing hiervan ter uwer beoordeling, omdat dit buiten ons kennisgebied valt.
( ... )”
3
De vordering
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat het [eiser] op zaterdag 28 mei 2018 overkomen verkeersongeval is gedekt onder de met ASR gesloten SV Plus- verzekeringsovereenkomst met polisnummer 90662875 en ASR gehouden is [eiser] alle geleden en nog te lijden schade overeenkomstig de van toepassing zijnde polisvoorwaarden ZSI 16-01 te vergoeden, vermeerderd met de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente over elk schadebedrag vanaf de dag dat de vergoeding had moeten worden uitgekeerd;
II. ASR veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, het totale bedrag aan proceskosten vermeerderd met de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor zover deze niet binnen de termijn zijn voldaan.
3.2.
[eiser] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen ten grondslag aan zijn vorderingen. Primair stelt hij dat hij als gemiddelde consument mocht begrijpen dat schade als gevolg van een eenzijdig fietsongeluk onder de dekking van artikel 3.2 sub 5 van de SV Plus-polis zou vallen en dat de bepaling derhalve zodanig dient te worden uitgelegd. [eiser] stelt subsidiair dat voldaan is aan de polisvoorwaarden, omdat er sprake is geweest van betrokkenheid van een motorvoertuig bij het ongeluk in de zin van de definitie van het begrip ‘verkeersongeval’ in de SV Plus-polis. Meer subsidiair stelt [eiser] dat het beroep van ASR op het ontbreken van dekking wegens het ontbreken van causaal verband tussen de aanwezigheid van een motorrijtuig en het ongeval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4
Het verweer
4.1.
ASR concludeert dat de rechtbank bij vonnis de vorderingen van [eiser] zal afwijzen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van hem in de kosten van dit geding met de verplichting dat hij de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten aan ASR is verschuldigd indien hij deze niet binnen veertien dagen na het wijzen van vonnis heeft betaald.
4.2.
ASR voert verweer. Op haar stellingen wordt in het navolgende, voor zover relevant, nader ingegaan.
5
De beoordeling
5.1.
Deze zaak gaat over de vraag of de schade van [eiser] als gevolg van het hem overkomen fietsongeluk onder de dekking van artikel 3.2 sub 5 van de polisvoorwaarden valt.
Primair
5.2.
[eiser] stelt primair dat hij had mogen begrijpen dat een eenzijdig fietsongeluk valt onder de dekking van artikel 3.2 sub 5 van de polisvoorwaarden. ASR betwist dat en verwijst daarbij naar de definitie van het begrip ‘verkeersongeval’, zoals opgenomen in de polisvoorwaarden.
5.3.
De vraag of een eenzijdig fietsongeluk valt onder de dekking van SV Plus-verzekering, moet worden beantwoord door uitleg van de van belang zijnde polisvoorwaarde, in dit geval van artikel 3.2 sub 5. Dat artikel omschrijft de dekking onder de polis bij de gebeurtenis van een verkeersongeval tijdens andere (dan de in de vier categorieën daarvoor genoemde gebeurtenissen) deelname aan het verkeer als volgt: “U bent verzekerd voor schade die u lijdt (...) als bestuurder (...) van een fiets” (vgl. randnummer 2.6.4).
5.4.
In een geval als het onderhavige, waarbij over de polisvoorwaarden niet is onderhandeld, geldt dat de uitleg van de polisvoorwaarden met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (HR 16 mei 2008, NJ 2008, 284 en HR 9 juni 2006, NJ 2006, 326). Door de woorden 'met name' is er nog wel ruimte om, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, bij de uitleg ook gewicht toe te kennen aan meer subjectieve factoren, zoals de Haviltex-norm dat voorschrijft. Beslissend blijft immers, ook bij een meer letterlijke uitleg van de bewoordingen van een overeenkomst, de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Verder staat het een verzekeraar vrij om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt voor de verzekeraar ook de vrijheid mee om daarbij - op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is - binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen (HR 9 juni 2006, NJ 2006, 326).
5.5.
In dat verband is van belang dat de opmaak en redactie van de polisvoorwaarden zodanig is ingericht dat de lezer vanaf het inhoudsoverzicht aan de hand wordt genomen en door het document heen wordt geleid. Zo is in het inhoudsoverzicht in één oogopslag te zien dat het document een begrippenlijst bevat. Deze is beperkt van omvang; hij telt negen begrippen. Wat ASR verstaat onder het begrip ‘Verkeersongeval’ staat in deze lijst vermeld, namelijk “een gebeurtenis waarbij schade wordt veroorzaakt door een aanrijding, een botsing, in het water raken, omslaan, slippen of van de weg raken, of door blikseminslag, brand of ontploffing. Bij de gebeurtenis moet minstens één motorrijtuig, metro, tram of trein betrokken zijn.”.
Bij het openslaan van of -klikken op de polisvoorwaarden wordt de blik getrokken naar artikel 1 “Wie zijn verzekerd”. Uit de daar opgenomen tabel volgt wie onder welk onderdeel van de verzekering verzekerd is voor welk type verkeersongeval. Via de vetgedrukte letters wordt aandacht gevestigd op de verschillende onderdelen van de verzekering, waaronder de dekking onder de SV Plus (in-/opzittenden en gezin). Direct onder de omschrijving van de dekking voor dat onderdeel legt ASR eveneens uit wat zij verstaat onder het begrip ‘verkeersongeval’, namelijk - nu in het kort en voor zover relevant - dat er een motorrijtuig bij de gebeurtenis betrokken moet zijn. Dat, wanneer via internet kennis wordt genomen van de polisvoorwaarden, boven de tabel kan worden geklikt op een link die direct leidt van het overzicht naar de exacte dekking voor het SV Plus-onderdeel (3.2), betekent niet dat aan hetgeen in de tabel van artikel 1 en direct daaronder staat vermeld, minder of geen betekenis toekomt. Van een ‘verrassend kernbeding’, zoals [eiser] betoogt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Zijn stelling dat het begrip ‘verkeersongeval’ pas helemaal aan het slot van de polisvoorwaarden staat vermeld, is immers gelet op het voorgaande onjuist.
5.6.
Hoewel de benaming van de polis duidt op de meest uitgebreide dekking, betekent dat niet dat daarmee alle situaties - waaronder eenzijdige fietsongevallen - onder de dekking van de polis vallen. Met verwijzing naar het hiervoor aangehaalde Valschermzweeftoestel-arrest (HR 9 juni 2006, NJ 2006, 326) overweegt de rechtbank dat het een verzekeraar vrij staat om de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. ASR heeft dit voor haar SV Plus-polis gedaan door het begrip ‘verkeersongeval’ nader te definiëren.
5.7.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat een redelijk uitleg van artikel 3.2 sub 5 van de polisvoorwaarden, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel - waaronder de definitie van het begrip ‘verkeersongeval’, zoals dat op meerdere plaatsen in de polisvoorwaarden terugkomt - meebrengt dat eenzijdige fietsongevallen niet zijn gedekt onder de polis, omdat daarbij geen motorrijtuig is betrokken, hetgeen wel een - voor de (aspirant-)verzekeringnemer voldoende kenbaar - vereiste is.
5.8.
[eiser] was ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst advocaat, gespecialiseerd in letselschade- en aansprakelijkheidsrecht. Bij het sluiten van die overeenkomst heeft hij zich laten bijstaan door een assurantietussenpersoon. Aan deze meer subjectieve factoren kan, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, bij de uitleg van de polisvoorwaarden ook gewicht worden toegekend (vgl. 5.4), maar in dit geval leiden deze omstandigheden niet tot een andere uitkomst. De meer letterlijke uitleg van de bewoordingen van de polisvoorwaarden (5.5-5.7) sluit de door [eiser] voorgestane uitleg van de polisvoorwaarden immers uit.
5.9.
Gelet op het uitgebreide debat dat partijen nog hebben gevoerd over het transparantievereiste, overweegt de rechtbank als volgt.
Partijen zijn het er over eens dat het bij het in geding zijnde artikel 3.2 sub 5 gaat om een primaire dekkingsbepaling en aldus om een kernbeding. Daarvoor geldt het vereiste dat het beding duidelijk en begrijpelijk moet zijn. Is het dat niet, dan kan het beding alsnog komen bloot te staan aan een inhoudelijke toetsing aan de norm van onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 BW (en van oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13). Een beding dat oneerlijk is, bindt de consument niet. Het begrip ‘consument’ is een objectief begrip, zodat bij deze toetsing niet van belang is over welke concrete kennis of informatie de betrokken persoon beschikt (HR 28 september 2018, RvdW 2018/1088, rechtsoverweging 3.4.2, met verwijzing naar onder andere HvJ EU 3 september 2015, C-110/14, ECLI:EU:C:2015:538, NJ 2016/339 m.nt. M.B.M. Loos (Costea), onder 21-23).
5.10.
De polisvoorwaarden, in het bijzonder artikel 3.2 sub 5 en de definitie van het begrip ‘verkeersongeval’, zijn duidelijk en begrijpelijk geformuleerd. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen waarin deze polisvoorwaarden zijn uitgelegd (5.5-5.7). Het beroep van [eiser] op artikel 6:238 lid 2 BW (uitleg contra proferentem) kan daarom niet slagen.
Subsidiair
5.11.
[eiser] heeft subsidiair gesteld dat bij zijn fietsongeval een motorrijtuig, namelijk dat van [naam 1] (2.3), betrokken is geweest in de zin van de definitie van het begrip ‘verkeersongeval’ in de SV Plus-polis. [eiser] heeft daartoe betoogd dat het begrip ‘betrokkenheid van een motorijtuig’ duidt op een ruime toerekening en causaliteit waarvoor een (kaal) condicio sine qua non-verband voldoende is. ASR staat een weliswaar ruime, maar niet onbegrensde uitleg voor. Zij stelt dat sprake moet zijn van een rechtens relevant verband tussen, in dit geval, het motorrijtuig van [naam 1] en de val van [eiser] .
5.12.
Voor de uitleg van het begrip ‘betrokkenheid van een motorrijtuig’ in de polisvoorwaarden wordt verwezen naar het in 5.4 opgenomen juridisch kader.
5.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft ASR toegelicht dat haar bij het opstellen van de onderhavige polis ‘betrokkenheid’ in de zin van artikel 185 WVW en de op dat artikel gebaseerde jurisprudentie voor ogen heeft gestaan. De strekking van artikel 185 WVW is bescherming van de zwakke verkeersdeelnemer. [eiser] heeft (ter zitting) deze overwegingen van ASR niet weersproken, terwijl zij de rechtbank overigens begrijpelijk en overtuigend voorkomen. Partijen onderschrijven beide dat in een geval dat er sprake is van contact of aanraking tussen (op de onderhavige casus toegesneden) de fietser en het motorrijtuig, (uiteraard) voldaan is aan ‘betrokkenheid’ in de zin van de polis. Ten aanzien van afwezigheid van deze aanraking of contact kan in een aantal situaties ‘betrokkenheid’ in de zin van artikel 185 WVW - en dus ook in de zin van de onderhavige polis - worden aangenomen. In die gevallen dient naar het oordeel van de rechtbank evenwel sprake te zijn van een rechtens relevant verband tussen enerzijds het motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden en anderzijds het verkeersongeval van de bestuurder van de fiets. Een kaal condicio sine qua non-verband is, kortom, onvoldoende. Daarmee zou de dekking onder de in geding zijnde polis immers onbegrensd worden.
5.14.
Bij de beoordeling van de vraag of in dit geval is voldaan aan het vereiste dat bij de gebeurtenis waarvoor dekking wordt verzocht minstens één motorrijtuig betrokken is, is de toedracht van dat fietsongeval van belang. Ter vaststelling van die toedracht heeft de rechtbank de beschikking over de verklaringen van [eiser] (2.2) en [naam 1] (2.4) en voorts over de rapportages van [naam 2] (2.7) en [naam 6] (2.11).
5.15.
De door [eiser] , ruim zes weken na zijn noodlottige ongeval, ten overstaan van de politie afgelegde verklaring vertoont, mede in het licht van de [naam 2] -rapportage, enkele ongerijmd- althans onduidelijkheden. Zo is een constante snelheid van 28-30 km/u bij de door [eiser] beschreven bochten moeilijk voorstelbaar. De verklaringen van [eiser] enerzijds en [naam 1] anderzijds verschillen voorts op een aantal punten. Zo heeft [eiser] verklaard dat de auto van [naam 1] met aanzienlijke snelheid de kruising naderde, terwijl [naam 1] heeft verklaard dat hij langzaam op die kruising is af gereden. Ook is niet duidelijk wat [naam 1] heeft bedoeld met zijn verklaring dat hij zag “( ... ) dat de man de Hoeveweg opreed al slingerend”, te meer nu [eiser] heeft verklaard noch gesteld dat hij op enig moment heeft geslingerd.
5.16.
De rechtbank destilleert uit de voor handen zijnde verklaringen en rapportages het volgende over de toedracht van het ongeval. De rechtbank twijfelt er niet over dat [eiser] bij het zien van de auto van [naam 1] instinctief, ter bescherming van zijn eigen veiligheid en ter voorkoming van een aanrijding, de in zijn ogen juiste keuze heeft gemaakt uit de drie opties die hij had: 1) remmen om de auto voorrang te geven, 2) doorrijden (voor de auto langs) of 3) scherp rechtsaf slaan, de Hoeveweg in. Na die laatstgenoemde manoeuvre heeft [eiser] naar eigen zeggen op het terrein van Raaben, dat hij kort is opgereden, een bocht naar rechts gemaakt en vervolgens is hij direct weer naar links gereden om over het grasveld aan de andere zijde van de Hoeveweg de bocht (het geheel van deze manoeuvre is door [naam 2] aangeduid als het ‘vraagtekenrijden’) af te maken om zo weer terug te komen naar de parallelweg. Bij het naar links rijden heeft [eiser] de auto van [naam 1] op het kruispunt zien stilstaan en vervolgens zien wegrijden en heeft hij nog een keer met zijn fiets getrapt. Daarna voelde [eiser] zijn fiets verdwijnen en is hij over het stuur de greppel in gekatapulteerd. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan dit deel van het relaas van [eiser] te twijfelen en neemt dat dan ook als vaststaand aan.
5.17.
Bij de verdere beoordeling is van belang dat door [eiser] is gesteld noch anderszins is gebleken dat vanaf het scherp rechts de Hoeveweg insturen [eiser] de controle over het zijn fiets is verloren, laat staan dat hij de controle over zijn fiets tot het moment van zijn val niet heeft hervonden. De enkele, hiervoor kort aangehaalde, verklaring van [naam 1] over “al slingerend de Hoeveweg oprijden” is voor een dergelijke vaststelling onvoldoende. Zeker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat het zogenoemde ‘vraagtekenrijden’ als slingerend rijden kan worden aangeduid. Bovendien heeft [eiser] , zoals hiervoor vastgesteld, zelf nog doorgetrapt (hij heeft dus niet zijn benen stil gehouden), hetgeen naar de overtuiging van de rechtbank niet past bij een situatie van controleverlies, in dit geval veroorzaakt door het plots opdoemen van een auto.
[naam 2] heeft beredeneerd dat [eiser] ruim 35 meter uit de bocht is gevallen; [naam 6] houdt het op 30 meter. Ook de als getuige gehoorde [naam getuige] spreekt over een positie van 30 meter van de kruising waar hij [eiser] en zijn fiets heeft aangetroffen. De rechtbank houdt het er voor dat [eiser] ten minste 30 meter uit de bocht ten val is gekomen, hetgeen betekent dat hij minimaal diezelfde afstand nog heeft afgelegd vanaf de start van de uitwijkmanoeuvre tot de val.
5.18.
Hoewel het naderen van de auto van [naam 1] op het kruispunt voor [eiser] de aanleiding was om de hiervoor beschreven uitwijkmanoeuvre in te zetten (was die auto er op dat moment niet geweest, dan was [eiser] immers rechtdoor gefietst), komt de rechtbank tot het oordeel dat er tussen dat naderen van [naam 1] auto en de val in de greppel van [eiser] teveel handelingen zijn verricht en een te grote afstand is afgelegd om nog te kunnen spreken van een rechtens relevant verband tussen de betrokkenheid van de auto en die val. Dat verband is tussentijds doorbroken.
5.19.
[eiser] heeft nog gesteld, onderbouwd door de bevindingen van [naam 3] (2.8-2.9) en [naam 5] (2.10), dat hij door de schrik van de plotselinge aanwezigheid van de auto zodanig acute stress heeft ervaren, dat zijn hersenen niet meer in staat waren om bewuste beslissingen te nemen. Hij heeft een serie onbewuste handelingen verricht om zichzelf te redden en hij heeft die handelingen achteraf (in zijn verklaring bij de politie) gerationaliseerd. Die reeks van voorvallen moet als één gebeurtenis worden beschouwd, omdat die gebeurtenissen samenhangen in tijd, plaats en intentie, aldus nog steeds [eiser] .
ASR heeft dit betwist.
5.20.
De rechtbank gaat niet mee in dit betoog van [eiser] . Dat het naderen van de auto van [naam 1] bij [eiser] tot acute stress of paniek heeft geleid, is door ASR betwist en door [eiser] verder niet onderbouwd. In zijn verklaring bij de politie blijkt hier ook niets van. Aan die verklaring kent de rechtbank, zoals hiervoor al overwogen, wel degelijk gewicht toe, ook omdat andere bewijsstukken (dan die verklaring en die van [naam 1] , alsmede de genoemde rapporten) ontbreken. De rechtbank wil aannemen dat sprake is geweest van enige beredenering achteraf, van acute stress of paniek - op welke aanname de verklaringen van [naam 3] en [naam 5] stoelen - is echter niet gebleken. Dat betekent dat [eiser] niet kan worden gevolgd in hetgeen hij met verwijzing naar genoemde professoren heeft aangevoerd, onder meer dat sprake is van één gebeurtenis (in de zin van de polis) en (om die reden) is voldaan aan de vereisten voor dekking onder de polis. Ook de subsidiaire grondslag van [eiser] leidt niet tot toewijzing van het gevorderde.
Meer subsidiair
5.21.
[eiser] heeft meer subsidiair gesteld dat het beroep van ASR op het niet-voldaan zijn aan, kort gezegd, het ‘betrokkenheidsvereiste’, zoals hiervoor meermaals aangehaald, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij heeft in dat kader gewezen op de redactie en uitleg van de in geding zijnde polisbepalingen en ook op zijn zeer ernstige letselschade en de financiële gevolgen daarvan. [eiser] stelt daarbij dat zijn financiële draagkracht onvoldoende lijkt om de vele uiterst kostbare woon- en leefvoorzieningen te treffen die nodig zijn vanwege zijn levenslange rolstoelgebondenheid.
5.22.
Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter moet hierbij de nodige terughoudendheid in acht nemen. Ook een beroep op een kernbeding - zoals in deze zaak aan de orde - kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, al zal zich dat alleen in uitzonderlijke gevallen voordoen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat van een dergelijk uitzonderlijk geval sprake is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat artikel 3.2 sub 5 van de polisvoorwaarden een primaire dekkingsomschrijving inhoudt en hiervoor is geoordeeld dat dit beding, alsmede de definitie van ‘verkeersongeval’, duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (vgl. 5.10). Van onvoldoende waarschuwen voor de verstrekkende gevolgen van deze primaire dekkingsbepaling, zoals [eiser] heeft gesteld, is geen sprake. De voor [eiser] ernstige persoonlijke en financiële gevolgen van het fietsongeval zijn, hoe wrang en verdrietig ook, op zichzelf geen reden om het beroep van ASR op een primaire dekkingsomschrijving als onaanvaardbaar te bestempelen. Uitgangspunt is immers (vgl. 5.4, slot) dat het een verzekeraar vrij staat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen (Valschermzweeftoestelarrest). Het beroep van [eiser] op artikel 6:248 lid 2 BW slaagt dan ook niet.
5.23.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat ASR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen dekking wordt verleend voor de schade als gevolg van het [eiser] overkomen fietsongeval. Hieruit volgt dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] zal afwijzen. Hetgeen [eiser] meer of anders heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en blijft daarom buiten bespreking. ECLI:NL:RBGEL:2019:6253