Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 090222 wielrenner slaat over de kop door remmen voor vader die op wandel/fietspad stopt tijdens fietsles 6 jarige dochter; geen aansprakelijkheid

RBLIM 090222 wielrenner slaat over de kop door remmen voor vader die op wandel/fietspad stopt tijdens fietsles 6 jarige dochter; geen aansprakelijkheid

2
De feiten

2.1.
Op zondag 19 april 2020 fietsen [gedaagde partij] en zijn zes jarige dochter rond 13.00 uur op de Groene Loper te Maastricht. De dochter fietst naast [gedaagde partij] aan zijn rechterzijde. De dochter heeft een nieuwe ‘grote’ fiets gekregen. [gedaagde partij] en zijn dochter fietsen langzaam.

2.2.
[eisende partij] fietst eveneens over de Groene Loper, in dezelfde richting als [gedaagde partij] en zijn dochter. Hij fietst achter hen. [eisende partij] fietst op zijn wielrenfiets, met een snelheid van ongeveer 15 km/uur. [eisende partij] mindert vaart wanneer hij [gedaagde partij] en zijn dochter nadert.

2.3.
[gedaagde partij] maakt op enig moment een slingerbeweging naar links als een reactie op een stuurbeweging naar links van zijn dochter, hij remt en komt direct, in de rijbaan van [eisende partij] , tot stilstand. [eisende partij] die op dat moment achter [gedaagde partij] rijdt, knijpt vol in zijn remmen. Hierdoor slaat [eisende partij] over de kop en komt achter [gedaagde partij] ten val. Van een botsing tussen [gedaagde partij] en [eisende partij] is geen sprake. Als gevolg van die val breekt [eisende partij] een rib, zijn lendewervel, zijn linkerpols en zijn rechter elleboog.

2.4.
De Groene Loper is een fiets-/wandelpad van ruim zes meter breed waar zowel fietsers als wandelaars gebruik van maken.

3
Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad

a) voor recht verklaart dat [gedaagde partij] jegens [eisende partij] aansprakelijk is voor alle schade die [eisende partij] heeft geleden of nog zal lijden als gevolg van het in de dagvaarding omschreven onrechtmatige handelen van [gedaagde partij] , en deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; voor zover nog niet bekend verzoekt [eisende partij] om een doorverwijzing naar een schadestaatprocedure,

b) [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van een voorschot op de totale schade, van € 7.500,-- dan wel een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, uit hoofde van schadevergoeding vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 april 2020 (= datum voorval) tot aan de dag van volledige betaling; althans veroordeelt tot een voorschotbedrag ter hoogte van het bedrag dat de kantonrechter in goede justitie geraden acht;

c) [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een salaris voor gemachtigde;

d) [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van de nakosten, te begroten op een half salarispunt van het in de hoofdzaak toegewezen salaris met een maximum van € 124,-.

3.2.
Door de slingerbeweging en het vervolgens dwars op de weg stilstaan heeft [gedaagde partij] hinder en gevaar op de weg veroorzaakt en een inbreuk op de lichamelijke integriteit van [eisende partij] gemaakt. De gedragingen kunnen aan [gedaagde partij] worden toegerekend. Hij heeft de ongeschreven norm ‘dat men geacht wordt in een rechte lijn te fietsen’ alsook de verkeersnormen als opgenomen in de artikelen 5 en 6 WVW geschonden.

Door krachtig te remmen heeft [eisende partij] een aanrijding met [gedaagde partij] kunnen voorkomen. Wel is hij hierdoor over de kop gevlogen en hard op het pad terecht gekomen.

[gedaagde partij] heeft er bewust voor gekozen om op een drukbezochte plek te gaan fietsen met zijn dochter, wetende dat zij haar fiets nog niet onder controle had. Hij had elders met zijn dochter moeten gaan oefenen, en dit komt dan ook voor zijn rekening en verantwoording.

[gedaagde partij] is dan ook gehouden de schade te vergoeden. De materiële schade bedraagt € 597,75 schade fiets, € 910,00 schade aan kleding en € 385,00 aan eigen risico, € 3,90 aan reiskosten, in totaal € 1.896,65. Aan immateriële schade vordert [eisende partij] € 5.500,00, daarbij verwijzend naar de ANWB Smartengeldgids.

[eisende partij] is directeur groot aandeelhouder van [naam BV] , welke BV zijn loon heeft doorbetaald. Voor deze zakelijke schade vordert [eisende partij] verwijzing naar de schadestaatprocedure.

3.3.
[gedaagde partij] betwist dat sprake is van onrechtmatig handelen. Van onrechtmatige gevaarzetting is pas sprake wanneer men de ander aan een groter risico van letsel heeft blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was. Daar is geen sprake van. Alleen trage weggebruikers maken, nu er sprake is van een combinatie van wandelaars en fietsers, gebruik van de Groene Loper. [gedaagde partij] en zijn dochter fietsten erg traag, zodat zij wanneer nodig direct kunnen stoppen. Voor iedereen, ook voor [eisende partij] die [gedaagde partij] van achteren naderde, was zichtbaar dat de dochter aan het oefenen was op de fiets en dat zij slingerde. De val is een gevolg van factoren die niet aan [gedaagde partij] kunnen worden toegerekend. [eisende partij] had zijn snelheid voldoende moeten aanpassen. Voorts zat hij met een zeer fors postuur en een voorovergebogen houding op een racefiets, waardoor hij bij het in de remmen knijpen over de kop is geslagen.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

De gevorderde ‘doorverwijzing naar een schadestaatprocedure
4.1.
De gevorderde doorverwijzing schadestaatprocedure ziet op begroting van de schade geleden door [naam BV] . Een besloten vennootschap is een rechtsvorm met rechtspersoonlijkheid. Dit brengt met zich dat als deze BV ten gevolge van het ongeval schade heeft geleden die zij vergoed wenst te zien, zijzelf een vordering dient in te stellen. Nu dit niet is gebeurd, ligt de gevorderde doorverwijzing alleen al om die reden voor afwijzing gereed.

Onrechtmatig handelen?

4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het handelen van [gedaagde partij] - het maken van een slingerbeweging naar links en het ten gevolge daarvan dwars op de rijbaan van [eisende partij] tot stilstand komen - onrechtmatig is, moet naar het totaal plaatje worden gekeken. Het handelen van [gedaagde partij] maakt daarvan deel uit, maar staat - bij die beoordeling - niet op zichzelf.

4.3.
Ingevolge artikel 3 RVV 1990 zijn bestuurders verplicht zoveel mogelijk rechts te houden. Dat betekent echter niet dat het een fietser als een verkeersfout (onrechtmatige daad) moet worden aangerekend als deze niet steeds een geheel rechte lijn aanhoudt. Door stuuruitwijkingen als gevolg van oneffenheden in of op het wegdek of in verband met het uitwijken daarvoor, dan wel als gevolg van onhandigheid, een lage snelheid of een schrikreactie, kan er sprake zijn van zijwaartse slingerbewegingen, die in het algemeen nauwelijks te vermijden zijn. Dat is zodanig gebruikelijk en komt in het verkeer zo veel voor, dat andere weggebruikers daarmee rekening dienen te houden. Dat betekent uiteraard niet dat fietsers slingerend over de weg mogen gaan, maar wel dat niet iedere slingerbeweging zonder meer onrechtmatig is. Het gaat erom of sprake is geweest van een uitzonderlijke slingerbeweging, waarmee andere weggebruikers geen rekening hoefden te houden. (ECLI:NL:GHSHE:2021:2845)

Verder is van belang dat een bestuurder in staat moet zijn, zijn voertuig - waartoe ook een fiets wordt gerekend (artikel 1 RVV 1990) - tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is (artikel 19 RVV). Dit betekent dat er voldoende afstand moet worden bewaard ten opzichte van andere bestuurder ( zie ook: HR 13 april 2001, NJ 2001/572). Afstand houden is (uiteraard) niet beperkt tot die gevallen waar men achterelkaar fietst, maar ook wanneer de ene bestuurder de andere inhaalt.

4.4.
Het is zondagmiddag en [eisende partij] fiets op een drukbezocht plek waar fietsers en voetgangers gebruik maken van hetzelfde pad. [eisende partij] nadert [gedaagde partij] en zijn dochter van achteren en het weggedrag - waarbij in het midden kan worden gelaten of [eisende partij] de dochter daadwerkelijk heeft zien slingeren, als door [gedaagde partij] gesteld en door [eisende partij] betwist - van [gedaagde partij] en zijn dochter is voor [eisende partij] dan reeds aanleiding om zijn snelheid te minderen.

In het licht van deze feiten en omstandigheden mag van een voorzichtig en oplettend verkeersdeelnemer niet alleen extra alertheid op het voordoen van onverwachte situaties worden verwacht, maar ook dat hij daarop anticipeert door het terugnemen van snelheid en het houden van voldoende afstand.

4.5.
Die onverwachte situatie heeft zich vervolgens verwezenlijkt: [gedaagde partij] maakt een slingerbeweging naar links en reageert daarop direct door zijn fiets tot stilstand te brengen op de rijbaan van [eisende partij] . Gesteld noch anderszins gebleken is dat de slingerbeweging dusdanig uitzonderlijk was, dat [eisende partij] hier - met de omvang van de slingerbeweging - onder de gegeven omstandigheden (rov. 4.4.) geen rekening mee kon of hoefde te houden. Nu [eisende partij] om een botsing te voorkomen dusdanig krachtig in zijn remmen heeft moeten knijpen waardoor hij over de kop sloeg, heeft hij kennelijk onvoldoende snelheid teruggenomen en/of afstand gehouden. Van een onrechtmatig handelen zijdens [gedaagde partij] is dan ook geen sprake.

4.6.
Het feit dat de slingerbeweging van [gedaagde partij] een reactie was op een naar linkstrekkende beweging van zijn dochter omdat zij nog leerde fietsen op haar nieuwe fiets op de Groene Loper, maakt dit niet anders. [eisende partij] heeft onvoldoende gemotiveerd uiteengezet waarom het leren fietsen op een nieuwe fiets op de Groene Loper in de gegeven situatie onrechtmatig jegens [eisende partij] was.

4.7.
De kantonrechter wijst de vorderingen af. ECLI:NL:RBLIM:2022:1036