Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 281216 Aanrijding tussen door groen rijdende automobilist en door rood rijdende fietser, afwijzing vergoeding boven 50%

RBMNE 281216 Aanrijding tussen door groen rijdende automobilist en door rood rijdende fietser, afwijzing vergoeding boven 50%
- verzocht 9,5 x € 250,- + 21%, al dan niet te vermeerderen met kantoorkosten, toegewezen x 50% vanwege eigen schuld

2
De feiten

2.1.
Op 25 augustus 2007 heeft een aanrijding plaats gevonden op de kruising tussen de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] te [woonplaats] , waarbij [verzoekster] , op dat moment 37 jaar oud, als fietser en een verzekerde van ASR als automobilist van een personenauto waren betrokken.

2.2.
Er is door een aantal getuigen een verklaring afgelegd. De verzekerde van ASR, mevrouw [A] heeft onder meer het volgende verklaard:
De weg is op dit punt goed verlicht. Het fietspad is echter slecht verlicht. Het is moeilijk fietsers te zien die aan komen fietsen of staan te wachten voor het verkeerslicht. De fietsers daarentegen hebben goed zicht op de weg en het aankomend verkeerd. Verder had ik uiteraard de lampen van mijn auto aan. De fietser voerde geen licht, had geen reflectoren en was donker gekleed. Ze was dan ook zeer slecht zichtbaar.

Een getuige, mevrouw [B] heeft onder meer het volgende verklaard:
Wij (auto’s) hadden groen licht. De mevrouw op de fiets reed door rood. Mevr [A] had geen kans om te stoppen en schepte de fietser.

2.3.
ASR heeft aangekondigd dat zij - op basis van de zogenaamde 50% regel -50% van de schade zal vergoeden.

2.4.
Door orthopedisch chirurg, de heer [C] is een rapport opgemaakt over het letsel, waarbij onder meer het volgende is overwogen:
Gecombineerd is er sprake van 46% blijvende functionele invaliditeit van de voet, hetgeen overeenkomt met 32% van de onderste extremiteit en volgens tabel 17-3, pagina 527, met 13% van de gehele persoon.”

3
Het deelgeschil

3.1.
[verzoekster] verzoek de rechtbank voor recht te verklaren dat ASR gehouden is haar schade voor 75% te vergoeden. Tevens verzoekt zij om een kostenbegroting op basis van artikel 1019aa lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) en ASR tot betaling van deze kosten te veroordelen.

3.2.
[verzoekster] legt het volgende aan het verzoek ten grondslag. Met de erkenning van 50% aansprakelijkheid voor de schade van [verzoekster] is de discussie beslist over de vraag wat de causale bijdrage van partijen aan het ontstaan van het ongeval was. Daarna dient nog te worden vastgesteld of de omstandigheden van het ongeval, zoals de ernst van het letsel, de mate van invaliditeit en de beperkingen van het slachtoffer, de leeftijd van het slachtoffer en de vraag of de schade was verzekerd tot een billijkheidscorrectie moeten leiden. Ruim negen jaar na het ongeval is het letsel nog steeds ernstig met levenslange gevolgen. Ten tijde van het ongeval was [verzoekster] pas 36 jaar. Deze omstandigheden voldoen aan de criteria die de Hoge Raad stelt aan toepassing van de billlijkheidscorrectie.

3.3.
ASR heeft verweer gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat er geen grond is voor toepassing van een nadere billijkheidscorrectie en dat zij dientengevolge niet gehouden is meer dan 50% van de schade van [verzoekster] te vergoeden. De regel dat de automobilist 50% van de schade vergoedt is al een onderdeel van de billijkheidscorrectie. Een verdere aanpassing van het vergoedingspercentage dient alleen plaats te vinden indien de billijkheid dit eist. De ernst en de verwijtbaarheid van de gemaakte fouten geeft in dit geval geen aanleiding om een extra billijkheidscorrectie in het nadeel van ASR toe te passen. ASR is van mening dat de door [verzoekster] genoemde omstandigheden niet leiden tot een extra billijkheidscorrectie. Het letsel is volgens haar niet voldoende ernstig.

3.4.
De rechtbank zal hierna, indien en voor zover nodig, ingaan op de standpunten van partijen.

4
De beoordeling

4.1.
Aan de rechtbank is in het kader van dit deelgeschil de vraag voorgelegd of ASR meer dan 50% van de schade aan [verzoekster] dient te vergoeden in het kader van de billijkheidscorrectie.

4.2.
De rechtbank stelt voorop dat bij een aanrijding als de onderhavige tussen een fietser en een motorrijtuig op de openbare weg, waarbij geen sprake is van overmacht aan de zijde van het bestuurder van het motorrijtuig, noch van opzet of daaraan grenzende roekeloosheid aan de zijde van de fietser, de billijkheid eist dat de eigenaar van het motorvoertuig tenminste 50% van de schade vergoedt, een en ander overeenkomstig de in de rechtspraak ontwikkelde 50%-regel. Ingevolge die regel bedraagt de aansprakelijkheid van ASR in ieder geval 50%. In zoverre berust de stelling van [verzoekster] dat met de erkenning van 50% aansprakelijkheid voor de schade van [verzoekster] de discussie is beslist over de vraag wat de causale bijdrage van partijen aan het ontstaan van het ongeval was op een onjuiste grondslag.

4.3.
Voor een schadevergoedingsverplichting hoger dan 50% is alleen aanleiding als – kort gezegd – de gedragingen van [A] in verhouding tot die van [verzoekster] voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen (de zogeheten causaliteitsmaatstaf) of als de billijkheid dat in het licht van de relevante feiten van dit geval dat vereist (de nadere billijkheidscorrectie). In het kader van die nadere billijkheidscorrectie wordt rekening gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met de andere omstandigheden van het geval, zoals de ernst van het letsel.

4.4.
Partijen zijn het er over eens dat de gedragingen van [verzoekster] voor meer dan 50% hebben bijgedragen tot de schade. De rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te denken. Vaststaat dat [verzoekster] met een fiets een kruising is overgestoken en daarbij door rood reed, terwijl zij geen verlichting voerde. Hier tegenover staat dat de automobilist de ter plaatse geldende maximaal toegestane snelheid van 70 km/uur reed en door groen licht reed. De enige relevante gedraging van de automobilist die als oorzaak is te beschouwen, is dat zij in een auto reed. In die zin is er geen aanleiding om in de gedragingen van de automobilist een reden te zien voor bijstelling van het percentage.

4.5.
Dan komt de vraag aan de orde of er specifieke, individuele factoren zijn (zoals de ernst van het letsel, de mate van invaliditeit en de leeftijd van [verzoekster] ) die aanleiding zijn tot correctie van het percentage. Met ASR is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval de aangevoerde omstandigheden niet zodanig zijn dat deze een correctie van het percentage vereisen. Weliswaar is ernstig letsel ontstaan met een gedeeltelijk blijvende invaliditeit en de rechtbank begrijpt dat dit grote gevolgen heeft voor [verzoekster] , maar het letsel is niet van zodanige aard dat het – mede in het licht van het gegeven dat haar gedragingen voor meer dan 50% hebben bijgedragen tot de schade – niet redelijk is dat zij 50% van de kosten zelf dient te dragen. De leeftijd van [verzoekster] maakt dit niet anders.

4.6.
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen.

4.7.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv. de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

[verzoekster] maakt aanspraak op een bedrag van € 4.056,86, welk bedrag is gebaseerd op een uurtarief van € 250,- en 9,5 uren. ASR voert aan dat het specialisten uurtarief wat gevorderd wordt gerechtvaardigd kan zijn, maar dan wel hoort te betekenen dat er minder uren gemoeid gaan met het opstellen van een verzoekschrift.

4.8.
De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming. Weliswaar is het uurtarief een tarief voor specialisten, daar staat tegenover dat het totaal aantal uren dat aan de zaak is besteed minder is dan gemiddeld. De rechtbank begroot de kosten daarom op het door [verzoekster] verzochte bedrag, met dien verstande dat het griffierecht niet kan worden vermeerderd met kantoorkosten en BTW, zodat dit bedrag zal worden aangepast. Dit komt neer op een bedrag van € 3.975,48.

Op deze kosten dient een correctie wegens de eigen schuld te worden toegepast. Hoe redelijk kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW ook zijn, die redelijkheid kan niet met zich brengen dat de verplichting van de aansprakelijke persoon die kosten te vergoeden verdergaand in stand blijft dan de billijkheid van artikel 6:101 lid 1 BW in de omstandigheden van het geval eist (zie ook Hoge Raad 21 september 2007, ECLI:NL:2007:BA7624). Toegewezen zal worden een bedrag van € 1.987,74 en ASR zal tot betaling daarvan aan [verzoekster] worden veroordeeld. ECLI:NL:RBMNE:2016:7817