Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 010524 aanhanger met boot rijdt over fietser die door mul zand viel; 40% ES fietser; na bill. corr. 15%

RBNHO 010524 aanhanger met boot rijdt over fietser die door mul zand viel; 40% ES fietser; na bill. corr. 15%
- toegewezen cf verzoek; 11,7 uur x € 250,00 + 21%, x 85% vanwege ES = € 3.566,18

locatie ongeval: maps.app.goo.gl

De zaak in het kort

[verzoekster] is als fietser betrokken geraakt bij een ongeval met een auto die een aanhanger met daarop een boot trok. Het ongeval vond plaats op een smalle weg op Texel. [verzoekster] is met haar wiel in zand terecht gekomen en door een verkeerde stuurcorrectie gevallen. Zij viel vlak voor het wiel van de aanhanger van de auto die vervolgens over haar heen is gereden. De rechtbank oordeelt dat de verkeersfout van [verzoekster] niet zo onwaarschijnlijk was dat de automobilist daarmee geen rekening had hoeven te houden. De rechtbank stelt vast dat [verzoekster] deels eigen schuld heeft aan de oorzaak van het ongeval. Na beoordeling van alle omstandigheden van het geval oordeelt de rechtbank dat ASR 85% van de schade van [verzoekster] dient te vergoeden en dat [verzoekster] 15% van deze schade zelf moet dragen.

(... red. LSA LM)

2 De feiten

2.1.

[verzoekster] is op 4 juni 2021 rond 13.30 uur als fietsster betrokken geraakt bij een ongeval waarbij het wiel van een aanhanger (boottrailer) achter een Volkswagen Amarok (hierna: de auto) over haar heen is gereden. Het ongeval vond plaats op de weg “De Volharding” op Texel. [verzoekster] naderde de auto van tegenovergestelde richting en kwam vlak voor het wiel van de boottrailer ten val.

2.2.

De automobilist is bij ASR verzekerd.

2.3.

Na het ongeval is [verzoekster] met een traumahelikopter naar het VUmc vervoerd. Zij heeft daar tot en met 6 juli 2021 verbleven, vervolgens is zij naar Heliomare overgebracht waar zij tot 4 augustus 2021 klinisch werd gerevalideerd. In 2023 is [verzoekster] nog onder behandeling geweest voor traumaverwerking.

2.4.

Uit het verslag van medisch adviseur D. Sok, ingeschakeld door [verzoekster] , van 20 november 2023 blijkt dat [verzoekster] bij het ongeval de volgende letsels opliep:

  1. “Ernstig schedel/hersenletsel, met bloedige contusio cerebi (hersenkneuzing) links frontaal en kleine epidurale bloeding links, conservatief behandeld, met langdurige maar kennelijk inmiddels wel verbeterde cognitieve functiestoornissen;

  2. Uitgebreid aangezichtsletsel met fracturen van onder meer jukbeenderen, linkeroogkas, linkervoorhoofdsholte en kaak, operatief behandeld, met een resterende standsafwijking van het linkeroog. Tevens een forse hoofdwond, die met agraves (een soort nietjes) werd gesloten;

  3. Comminutieve fracturen van rechtersleutelbeen met rechterschouderblad met als gevolg een floating schouder rechts, inmiddels geconsolideerd met kennelijk redelijk tot goed functioneel herstel van de schouder en een sensibiliteitsstoornis van de huid in de buurt van de schouder;

  4. Uitgebreid thoraxletsel met multipele ribfracturen en een pneumothorax (klaplong) rechts, conservatief behandeld;

  5. Fractuur van het wervellichaam van de wervel Th3, en toegenomen dekplaatinzakkingen van Th2, Th4, Th11 en L2, alle conservatief behandeld. De formulering doet vermoeden dat er pre-existent al sprake was van wervelinzakkingen, maar dit is niet duidelijk;

  6. Doorgemaakt delier, restloos hersteld, en nadien psychotraumatische klachten van angstige spanning en somberheid, mogelijk PTSS, succesvol behandeld met CGT en EMDR.”

2.5.

Bij brief van 8 juli 2021 heeft [verzoekster] ASR als WAM verzekeraar aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Per e-mail van 23 mei 2023 heeft [verzoekster] ASR opnieuw (volledig) aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. ASR heeft deze aansprakelijkheid afgewezen.

3 Het deelgeschil

3.1.

[verzoekster] verzoekt de rechtbank (samengevat) bij wijze van deelgeschil in de zin van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv):

I. voor recht te verklaren dat ASR jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de ten gevolge van het verkeersongeval van 4 juni 2021 door [verzoekster] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade,

II. als I. niet kan worden toegewezen, voor recht te verklaren voor welk percentage ASR jegens [verzoekster] aansprakelijk is,

III. de buitengerechtelijke kosten te begroten op € 3.893,- inclusief BTW en ASR te veroordelen tot betaling van dit bedrag,

IV. als III. niet kan worden toegewezen de buitengerechtelijke kosten vast te stellen en ASR te veroordelen tot betaling van dit bedrag,

V. de urenbesteding met betrekking tot de mondelinge behandeling van het verzoekschrift te begroten en ASR te veroordelen tot betaling van dit bedrag, en

VI. de dag te bepalen waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.

3.2.

Aan dit verzoek legt [verzoekster] het volgende ten grondslag.

[verzoekster] houdt ASR aansprakelijk voor het ongeval. Zij is van mening dat er geen sprake is van overmacht omdat de automobilist met een te hoge snelheid heeft gereden gezien de plaatselijke omstandigheden. [verzoekster] betwist dat haar een verwijt kan worden gemaakt wat betreft haar verkeersgedrag. Als haar al een verwijt kan worden gemaakt dan valt dat in het niet bij het verwijt dat aan de automobilist kan worden gemaakt. ASR dient daarom volledig aansprakelijk te worden gehouden voor het ongeval en de gevolgen daarvan. Toepassing van de billijkheidscorrectie leidt naar mening van [verzoekster] er toe dat ASR alsnog 100% aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. Naar mening van [verzoekster] heeft de stellingname van ASR kostenverhogend gewerkt en dienen de buitengerechtelijke kosten niet met een billijkheidspercentage te worden verminderd.

3.3.

ASR stelt dat zij niet aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval omdat er sprake is van overmacht aan de zijde van de automobilist. Aan de automobilist kan rechtens geen enkel verwijt worden gemaakt van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. Het ongeval is ontstaan doordat [verzoekster] zelf uit balans en met haar wiel van de weg is geraakt. Er is sprake van een (zeer) ongelukkige samenloop van omstandigheden. Als de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van overmacht dan stelt ASR zich op het standpunt dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoekster] in die mate dat ASR niet kan worden gehouden om meer dan 50% van de schade van [verzoekster] te vergoeden. De gedragingen/ omstandigheden aan de zijde van [verzoekster] hebben in overwegende mate bijgedragen aan het ontstaan en de gevolgen van het ongeval. De billijkheidscorrectie kan er ook niet toe leiden dat ASR een schadevergoedingsplicht heeft voor meer dan 50%. ASR stelt dat de buitengerechtelijke kosten aan de zijde van [verzoekster] wat betreft het uurtarief voor de administratieve werkzaamheden moet worden gematigd naar € 50,- en de tijdsbesteding moet worden bijgesteld naar 10 uur. ASR verzoekt daarnaast de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten te verminderen met het aangenomen percentage eigen schuld.

3.4.

Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Behandeling in deelgeschil

4.1.

De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. In verband hiermee moet de rechtbank eerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.2.

In dit geval verschillen partijen – kort gezegd – van mening over de vraag of ASR aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [verzoekster] is overkomen. Met een oordeel over deze vraag kunnen partijen in onderhandelingen bekijken of zij kunnen komen tot een vaststellingsovereenkomst. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek inhoudelijk zal bespreken.

De beslissing in het kort

4.3.

De rechtbank is van oordeel dat ASR 85% van de schade van [verzoekster] als gevolg van het ongeval dient te vergoeden en dat 15% van de schade van [verzoekster] door [verzoekster] zelf moet worden betaald. Hoe de rechtbank tot dit oordeel komt, legt de rechtbank in de volgende overwegingen uit.

Aansprakelijkheid artikel 185 WVW en overmacht

4.4.

De vraag of ASR aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] door het ongeval moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Dit artikel bepaalt dat als – zoals in deze zaak – een automobilist betrokken is bij een verkeersongeval waarbij schade wordt toegebracht aan een fietser, de automobilist verplicht is om de schade te vergoeden. Dit is alleen anders als aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. ASR beroept zich op overmacht.

4.5.

Het beroep van ASR op overmacht kan alleen slagen als ASR aannemelijk maakt dat aan de automobilist over de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Verkeersfouten van [verzoekster] zijn alleen van belang, indien deze verkeersfouten voor de automobilist zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijke verkeersfouten naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden.1 In deze zaak bestond de verkeersfout van [verzoekster] daarin dat zij met haar (voor)wiel in mul zand terecht is gekomen en daardoor is gevallen.

4.6.

Bij het beoordelen van de vraag of het beroep van ASR op overmacht kan slagen, gaat de rechtbank uit van de volgende omstandigheden.

Het ongeval heeft plaatsgevonden op een dag waarop het weer goed was, het regende niet. De weg waarop het ongeval heeft plaatsgevonden is een eenrichtingsweg voor gemotoriseerd verkeer in het duingebied van Texel, fietsers mogen aan beide kanten op de weg rijden. Gemotoriseerd verkeer mag op deze weg maximaal 60 km/u rijden. De automobilist is ter plaatse bekend. De automobilist heeft op verzoek van ASR de weg op de plek van het ongeval gemeten en daaruit bleek dat de weg ter plaatse van het ongeval 3,20 meter breed is. De auto van de automobilist was 1,95 meter breed. Achter de auto hing een bootttrailer, met daarop een vissersboot waar tenminste 5 mensen (de inzittenden van de auto) in konden zitten. De boottrailer was ongeveer 1,75 meter breed. De auto reed zoveel mogelijk rechts en deels in de berm van de weg, tegen houten palen aan. Aan de zijde waar de auto reed was de berm van de weg verhoogd. De auto reed ten tijde van het ongeval zo’n 10 tot 15 km/u. [verzoekster] reed op een elektrische fiets met een gewone snelheid.

4.7.

Op de dag van het ongeval, nadat de hulpdiensten waren gearriveerd, zijn foto’s gemaakt van de weg. Deze foto’s zijn overgelegd in productie 2 bij het verweerschrift. De rijrichting van de automobilist was gelijk aan de rijrichting van de ambulances op de tweede foto. [verzoekster] kwam de automobilist tegemoet ( [verzoekster] kwam dus vanaf het gebouw fietsen).

 4.8.

Uit de foto’s blijkt dat de weg overzichtelijk is in die zin dat partijen elkaar ruim van tevoren hebben kunnen zien naderen. Uit de foto’s blijkt ook dat er ten tijde van het ongeval aan beide zijden van de weg, tegen de berm aan, zand op de weg ligt. Dat is niet ongebruikelijk in het duingebied.

4.9.

[verzoekster] verwijt de automobilist dat hij zijn auto niet tot stilstand heeft gebracht toen zij hem passeerde. [verzoekster] stelt ook dat de automobilist verder rechts had moeten houden. Aan deze laatste stelling gaat de rechtbank voorbij omdat ASR onbetwist heeft gesteld dat de automobilist niet verder naar rechts kon rijden vanwege palen aan de zijkant van de weg. ASR verwijt [verzoekster] dat zij niet is afgestapt dan wel dat zij een stuurfout heeft gemaakt waardoor zij is komen te vallen. Voor zover ASR [verzoekster] verwijt dat zij haar snelheid of haar rijgedrag niet heeft aangepast, gaat de rechtbank aan die stelling voorbij omdat niet is gebleken dat de oorzaak van het ongeval was gelegen in de snelheid waarmee of de wijze waarop [verzoekster] fietste.

4.10.

De verkeersfouten die partijen elkaar verwijten tonen aan dat beide verkeersdeelnemers maar weinig verweten kan worden, dat maakt de afweging tussen de standpunten van partijen ingewikkeld. De rechtbank vindt bij het vormen van het oordeel de staat waarin de weg zich verkeerde van zwaarwegend belang. De weg is immers smal, aan beide zijden van de weg lag zand op de weg en uit de eerste onder 4.7 gevoegde foto blijkt dat het asfalt aan de zijde waar [verzoekster] fietste geen strakke lijn vormt omdat het asfalt is afgebrokkeld. Naast deze omstandigheden weegt voor de rechtbank zwaar mee de grootte van de auto en de daaraan gekoppelde boottrailer. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat [verzoekster] met haar voorwiel in het zand terecht is gekomen en daardoor is gevallen, omdat zij als zwakke verkeersdeelnemer erop gefocust moet zijn geweest om bij het passeren contact met de auto te vermijden waardoor haar aandacht minder uitging naar de staat van de weg. Deze verkeersfout van [verzoekster] was naar het oordeel van de rechtbank niet zo onwaarschijnlijk voor de automobilist dat de automobilist bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijke verkeersfout naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden. Ook een automobilist weet dat er op wegen in een duingebied rekening moet worden gehouden met zand op de weg en dat fietsers, als zij van de verharde weg in het zand rijden, gemakkelijk ten val kunnen komen. Dit zand was hier ook zichtbaar, net als de afgebrokkelde rand van het asfalt.

4.11.

Door ASR is naar voren gebracht dat de verkeersfout van [verzoekster] voor de automobilist onwaarschijnlijk was omdat er:

  • voldoende ruimte was voor [verzoekster] om de auto en de boottrailer te passeren, en

  • al drie fietsers zonder problemen de auto en boottrailer hadden gepasseerd.

ASR stelt daarnaast dat van de automobilist niet verwacht of gevergd mocht worden dat hij zijn voertuig tot stilstand brengt iedere keer dat een fietser uit de tegengestelde richting passeert.

4.12.

Hoewel ASR stelt dat er voor [verzoekster] voldoende ruimte was om de auto en de boottrailer te passeren, is zij bij de onderbouwing van die stelling niet ingegaan op het zand op de weg en de staat van het asfalt. Dat had van ASR wel mogen worden verwacht, alleen al omdat door het zand op de weg de weg smaller lijkt dan het in werkelijkheid was. Het feit dat drie fietsers de auto en boottrailer al probleemloos waren gepasseerd, maakt niet dat de verkeersfout van [verzoekster] daardoor zo onwaarschijnlijk was dat de automobilist daarmee bij het bepalen van zijn verkeersgedrag naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden. Het passeren van deze andere fietsers doet namelijk niet af aan de omstandigheden genoemd onder 4.6 tot en met 4.8. Het argument van ASR dat van een automobilist niet kan worden gevergd dat hij stopt iedere keer dat een fietser uit tegengestelde richting passeert, slaagt naar het oordeel van de rechtbank ook niet. De omstandigheden in de uitspraken waarnaar ASR verwijst ter onderbouwing van dit standpunt, zijn niet vergelijkbaar met de omstandigheden waarin het ongeval in deze zaak heeft plaatsgevonden. In deze zaken was bijvoorbeeld geen sprake van een smalle weg2 in combinatie met een auto en boottrailer. Daarbij speelde in die zaken ook niet dat zand in de berm en aan de zijkant van de weg lag.

4.13.

Het beroep van ASR op artikel 185 WVW slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De aansprakelijkheid van ASR voor de gevolgen van het ongeval staan daardoor vast. Omdat ASR geen beroep heeft gedaan op opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid dient ASR in ieder geval 50% van de schade van [verzoekster] als gevolg van het ongeval te vergoeden. 3

Eigen schuld?

4.14.

ASR stelt dat er sprake is van eigen schuld van [verzoekster] in de zin van artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)4 en dat de gedragingen van [verzoekster] (in overwegende mate) hebben bijgedragen aan het ontstaan en de gevolgen van het ongeval. ASR stelt in dat verband dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden om meer dan 50% van de schade van [verzoekster] te dragen.

4.15.

De in artikel 6:101 lid 1 BW gegeven regel houdt – toegepast op deze situatie – in dat de (overige) 50% van de schade van [verzoekster] wordt verdeeld over [verzoekster] en ASR in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (causaliteitsafweging). Deze verdeling kan vervolgens worden gecorrigeerd als de billijkheid dit eist wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval (de billijkheidscorrectie). De aard en de ernst van het letsel, met name blijvend letsel, is een van de zwaarst meewegende omstandigheden bij de toepassing van een billijkheidscorrectie.5 Aan de stelling van [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling dat de massa en snelheid van de auto ook bij de billijkheidscorrectie moeten worden meegewogen gaat de rechtbank voorbij. Deze omstandigheden zijn al verdisconteerd in de rechtspraak regel dat ten minste 50% van de schade van de niet gemotoriseerde verkeersdeelnemer ten laste van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer wordt gebracht. De rechtbank moet dus beoordelen in welke mate de aan ASR en [verzoekster] toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Vervolgens zal de rechtbank moeten beoordelen of er aanleiding is om deze verdeling nog verder aan te passen (en dus de billijkheidscorrectie moeten toepassen).

Causaliteitsafweging

4.16.

Over de toedracht van het ongeval zijn partijen het in hoofdlijnen eens. Geen van partijen heeft aangegeven nog nader bewijs ter zake van de toedracht te willen leveren. Daarom dient te worden beslist op grond van de op dit moment beschikbare feiten over de toedracht van het ongeval.

4.17.

Partijen gaan er beiden vanuit dat het ongeval is veroorzaakt doordat [verzoekster] met haar (voor)wiel in zand terecht is gekomen, een stuurcorrectie heeft uitgevoerd en ten val is gekomen, vlak voor het achterwiel van de boottrailer. ASR stelt in het verweerschrift weliswaar dat [verzoekster] met haar wiel in de berm terecht is gekomen. Tussen partijen staat echter vast dat deze berm bestaat uit mul duinzand zodat de rechtbank er vanuit gaat dat het feit dat [verzoekster] met haar wiel in zand terecht is gekomen, heeft geleid tot het ongeval.

4.18.

Voorafgaand aan het ongeval heeft geen partijen een verkeersregel overtreden. Partijen kan beiden alleen worden verweten dat zij onvoldoende hebben geanticipeerd op de situatie zoals die zich voordeed.

Aan de automobilist kan worden verweten dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de impact die zijn auto met boottrailer op [verzoekster] zal hebben gehad in combinatie met de smalle weg en het zand op de weg. Dat had voor hem aanleiding moeten zijn om te stoppen op het moment dat [verzoekster] hem passeerde. Daar staat tegenover dat de automobilist 10-15 km/uur reed op een weg waar hij 60 km/uur mocht rijden, uiterst rechts in de berm heeft gereden en de val van [verzoekster] niet heeft veroorzaakt.

Aan [verzoekster] kan worden verweten dat zij niet is afgestapt voordat de auto met de boottrailer haar passeerde. Zij kon de auto met de boottrailer tijdig zien aankomen en moet ook de staat van de weg hebben opgemerkt; zij had dus voldoende tijd om zich te realiseren dat zij beter kon afstappen. [verzoekster] heeft dat echter niet gedaan en heeft, al dan niet als gevolg van een schrikreactie, een stuurfout gemaakt en is daardoor ten val gekomen. [verzoekster] is voorafgaande aan de val niet door de auto (of de boottrailer) geraakt.

4.19.

De omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] enige mate van eigen schuld heeft aan veroorzaking van het ongeval. [verzoekster] heeft namelijk zelf besloten niet af te stappen voordat de auto met boottrailer haar passeerde terwijl zij zelf de impact ervaarde van de auto met de bootttrailer op de smalle weg. De rechtbank weegt daarbij zwaar mee dat de automobilist geen verkeersregel heeft overtreden en zijn auto noch de boottrailer [verzoekster] heeft geraakt voorafgaand aan het ongeval.

4.20.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat 60% van de schade van [verzoekster] voor rekening van ASR moet komen en 40% van de schade voor rekening van [verzoekster] zelf.

Billijkheidscorrectie

4.21.

Bij de vraag of de billijkheidscorrectie leidt tot een andere verdeling van de schade dient de rechtbank de ernst van de gemaakte fouten en de overige omstandigheden van het geval te betrekken. Zoals uit het voorgaande al blijkt is de rechtbank van oordeel dat geen van partijen een verkeersnorm heeft geschonden of een verkeersfout heeft begaan. Op die grond is er dan ook geen reden om te komen tot een andere verdeling van de schade. Die aanleiding kan wel gevonden worden in de ernstige gevolgen van het ongeval. Die ernstige gevolgen zijn door ASR niet betwist. Er was, zo is namens [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht, sprake van een zeer ernstig en levensbedreigend ongeval met ernstig schedel/ hersenletsel en uitgebreid orthopedisch letsel. Er zijn nog steeds lichamelijke en psychische klachten. Het ongeval en de gevolgen daarvan hebben het leven van [verzoekster] blijkend veranderd en hebben geleid tot een aanzienlijke en blijvende aantasting van de kwaliteit van haar leven. Dit is door ASR niet betwist.

4.22.

Dit leidt ertoe dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist en wel in die zin dat ASR 85% van de schade van [verzoekster] moet dragen en dat [verzoekster] 15% van de schade zelf moet dragen.

Kosten deelgeschil

4.23.

De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten.

4.24.

Buitengerechtelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking als is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW: (i) het maken van kosten dient in de gegeven omstandigheden redelijk te zijn en (ii) de omvang van de verrichte werkzaamheden zal redelijkerwijs noodzakelijk moeten zijn om vergoeding van de schade te verkrijgen.

4.25.

[verzoekster] heeft de kosten van deze deelgeschilprocedure begroot op een bedrag van € 3.893,- (inclusief BTW en inclusief € 384,- van door haar betaalde verschotten (griffierecht)). Daarbij is [verzoekster] uitgegaan van een tijdsbesteding van 11,42 uur tegen een uurtarief van € 250,00 vermeerderd met BTW. Daarnaast verzoekt [verzoekster] de urenbesteding met betrekking tot de mondelinge behandeling van het verzoekschrift te begroten.

4.26.

ASR verzoekt de rechtbank over te gaan tot matiging van de begrote kosten, omdat deze volgens haar te hoog zijn. ASR verzoekt het uurtarief wat betreft de administratieve werkzaamheden te matigen naar € 50,- en de tijdsbesteding bij te stellen naar 10 uur.

4.27.

De hoogte van het uurtarief van € 250,-van mr. Dorenbosch sluit aan bij de bedragen die in de rechtspraak van de laatste jaren als redelijk worden beschouwd. De rechtbank acht daarnaast de totale urenbesteding (tot aan de mondelinge behandeling) gelet op vergelijkbare zaken niet onredelijk. De rechtbank zal het verzoek de buitengerechtelijke kosten te begroten op € 3.893,- (inclusief BTW en verschotten) dan ook toewijzen. Voor de urenbesteding met betrekking tot de mondelinge behandeling houdt de rechtbank rekening met één uur, tegen het uurtarief van € 250,- te vermeerderen met 21% btw, zodat de rechtbank in totaal een bedrag aan buitengerechtelijke kosten zal toewijzen van € 4.195,50.

4.28.

ASR verzoekt de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten te verminderen met het aangenomen percentage eigen schuld. [verzoekster] voert daartegen verweer.

4.29.

Omdat de vergoedingsplicht van ASR op 85% is gesteld, is een correctie wegens eigen schuld aan de orde. De rechtbank ziet in wat [verzoekster] heeft aangevoerd geen reden om hiervan af te wijken. De rechtbank sluit aan bij het merendeel van de uitspraken waarin het percentage eigen schuld doorwerkt naar de kosten ex artikel 1019aa Rv. ASR zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van (85% van € 4.195,50 =) € 3.566,18,- aan [verzoekster]. ECLI:NL:RBNHO:2024:5311

1HR 22 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0616 en HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2155, NJ 1997, 147

2De wegen in de uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHLEE:2006:AV4134) en rechtbank Limburg 23 november 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:9422) waren blijkens deze uitspraken minstens 4 meter breed.

3Hoge Raad 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526

4Artikel 6:101 lid 1 BW luidt als volgt: “Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.”

5ECLI:NL:PHR:2021:610.