Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 240620 16-jarige fietser door rood, auto door groen, 25% schuldaansprakelijkheid voor auto, geen billijkheidscorrectie boven 50%

RBOVE 240620 16-jarige fietser door rood, auto door groen, 25% schuldaansprakelijkheid voor auto, geen billijkheidscorrectie boven 50%
- schade kan niet in deze procedure begroot worden; doorverwijzing naar stt-procedure, ook voor bgk

locatie ongeval Google Maps
2
De feiten

2.1.
Op 13 april 2015 heeft [eiseres] op het kruispunt van de Industriestraat en de Lansinkesweg in Hengelo (O) een aanrijding gehad met een auto (hierna: het ongeval). [eiseres] reed met de fiets vanaf station Hengelo in de richting van het ROC. De auto kwam vanaf de Industriestraat en ging in de richting Marskant. De auto werd bestuurd door [X] .

2.2.
De door [X] bestuurde auto was destijds voor de wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Achmea.

2.3.
[eiseres] heeft Achmea aansprakelijk gesteld.

2.4.
Achmea doet geen beroep op overmacht en heeft een schadevergoedingsplicht van 50% erkend.

2.5.
De politie Eenheid Oost-Nederland heeft een proces-verbaal opgemaakt naar aanleiding van het ongeval. Hierin is onder andere het volgende vermeld:

Vermoedelijke toedracht

BE [X] stond voor de verkeerslichten, komende vanaf de Industriestraat gaande in de richting Marskant. BE [eiseres] kwam vanaf de zijde station en wilde in de richting ROC.

BE [X] verklaarde dat voor haar nog een auto stond en bij groen optrok. Links en rechts stond het vol met leerlingen van het ROC.

Met dat de voorganger de oversteek heeft overgestoken en zij opreed kwam [eiseres] tussen beide voertuigen door.

Getuigen en [X] verklaren dat het meisje door rood is gefietst, mogelijk dacht ze dat ze er tussen door kon.

In dit proces-verbaal zijn tevens getuigenverklaringen opgenomen van [eiseres] en [X] en de getuigen mevrouw [A] en [B] . In deze getuigenverklaringen is onder andere het volgende vermeld.

[eiseres] : (verklaring van 3 juli 2015)

Bij de kruising met de Industriestraat hoorde ik het geluid van het verkeerslicht. Ik hoorde het snelle ‘tikken’ van het licht dat ik kan interpreteren als groen. Ik zag op het moment dat ik de kruising opreed dat ik een auto zag van links en gegil hoorde. Ik heb vervolgens heel hard geremd en voelde dat ik op mijn stuur terecht kwam. Hierna kan ik mij pas weer wat herinneren toen ik op de grond lag. (…)

Ik ben vervolgens met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en ben daar onderzocht. Hieruit kwam naar voren dat ik 2/3 ribben had gekneusd. Verder heb ik op dit moment nog last van mijn nek en knie.

( ... )

Getuigen verklaren dat u het rode verkeerslicht heeft genegeerd, klopt dit volgens u?

Nee, het was zonnig weer. Ik weet daarnaast zeker dat ik het ‘tikken’ hoorde van het verkeerslicht.

Dus volgens u heeft de automobilist het verkeerslicht rood uitstralend genegeerd.

Ja, daar ben ik van overtuigd.

Heeft u verder nog wat te verklaren over de aanrijding?

Ja, het is mij opgevallen dat als iemand rood krijgt een ander meteen groen heeft. Mogelijk is hier wat fout gegaan.

Ik heb mijn toetsweek voor mijn opleiding niet kunnen maken, ( ... ). Omdat ik veel pijn heb in mijn nek en andere klachten (concentratie) mis ik veel lessen waardoor ik nu gewongen moest stoppen met de opleiding. Ik moet nu opnieuw beginnen op niveau 3, terwijl ik met 4 bezig was. Daarnaast 2 maanden niet kunnen werken.

[X] : (verklaring van 3 juli 2015)

( ... ) Voor mij stonden ongeveer 3-4 personenauto’s eveneens te wachten voor het verkeerslicht.

Ik zag dat rechts van mij op de stoep en behoorlijke groep scholieren stonden. Deze namen mijn zicht volledig weg op het fietspad.

De wegconstructie is daar vreemd, de fietser en voetgangers hebben nooit tegelijk groen.

Ik zag vervolgens dat het verkeerslicht voor ons op groen ging, de voertuigen voor mij reden op en ik trok vervolgens ook op.

Met dat mijn voorganger het kruisende fietspad is overgestoken en ik het fietspad op rij, hoor ik een klap aan de rechterzijde van mijn voertuig. Ik rem en stap uit en zie een fietser liggen op straat. (…) Ik hoorde van omstanders dat het meisje het rode verkeerslicht van haar zijde negeerde.

( ... )

Ik weet zeker dat ik groen had en de kruising al reeds gepasseerd was.

( ... )

Op het moment van de aanrijding was het helder weer en kon in de weg goed overzien, behalve dan de rechterzijde omdat daar een grote groep scholieren stond die mijn zicht wegnamen.

[A] : (verklaring 11 juni 2015)

( ... ) Aangekomen bij de kruising Industriestraat/Lansinkesweg zag ik dat het verkeerslicht voor de voetgangers en de fietser op rood stond. Ik zag dat er meerdere mede scholieren en fietsers stonden te wachten om over te kunnen steken. Ik zag vervolgens dat de auto komende vanaf de industriestraat gingen rijden en zag dat het licht op groen stond.

Opeens zag ik een meisje op een fiets vanaf achter mij langs mijn rechterzijde rijden. Zij ging behoorlijk hard en had kennelijk haast.

Zij reed vervolgens door en negeerde het rode verkeerslicht.

Op genoemde kruising kwam zij in aanraking met een auto die wel door het groene verkeerslicht reed. Ik zag dat het meisje op de fiets op de rechtervoorzijde van de auto terecht kwam en vervolgens op de straat viel.

Ik zelf stond ongeveer 5 meter van de genoemde kruising en kon dus goed alles overzien.

[B] : (verklaring 11 juni 2015)

( ... ) Op genoemde dat liep ik samen met mijn vriendin vanaf het Station NS richting onze school, te weten Roc van Twente. Om daar te komen moet je een kruising oversteken. ( ... ). Hier moest ik samen met meerdere mede scholieren wachten voor het rood uitstralend verkeerslicht voor de voetgangers. Ik zag dat naast het voetgangerslicht een verkeerslicht stond voor de fietsers. Ik zag dat deze ook rood uitstraalde en dat voor dit verkeerslicht een aantal fietsers stonden te wachten.

Ik zag dat het verkeerslicht voor de auto’s op groen ging en dat deze gingen rijden. Ik zag vervolgens dat het later aangereden meisje langs mij heen kwam fietsen met een hoge snelheid en vol door het rode verkeerslicht fietste. Op de kruising kwam zij dus in aanraking in de rechter/voorzijde met een auto die wel door het groene verkeerslicht reed.

Ik stond ongeveer 5 meter van de genoemde kruising en kon derhalve de aanrijding goed waarnemen.

2.6.
Het Medisch Spectrum Twente heeft aan de huisarts van [eiseres] op 14 april 2015 een brief geschreven, waarin onder andere het volgende is vermeld:
Op 13-04-2015 zagen wij bovengenoemde patiënt op de afdeling spoedeisende hulp.

( ... )

Speciële anamnese:

M: Ongeval fiets vs auto. Lage snelheid. Auto stond bijna stil. Op linkerzijde gevallen. Niet op hoofd gevallen of buiten bewustzijn geweest.

I: Pijnlijke li thorax en TWK.

S: ACBD stabiel

T: geimmobiliseerd dmv head blocks en plank, iv toegang, fentanyl iv

Anamnese: Reed op de fiets. Was onderweg naar tentamen. Zag mede scholieren lopen. Lette hierdoor niet op bij de kruising en is zomaar overgestoken. Hierdoor met ong 15-20 km/uur tegen auto aangereden die net wilde optrekken bij stoplicht. Nu pijnlijke thorax links, bovenzijde rug en sleutelbeen.

( ... )

Lich. Onderzoek:

( ... )

E: ( ... ). Kleine schaafwond linker knie.

Secondary survey:

( ... )

- Extremiteiten: ( ... ) Excoriatie linkerknie. Knie R: minimale zwelling ( ... ).

2.7.
Achmea heeft [eiseres] op 23 november 2015 per brief aansprakelijk gesteld voor de aanrijding. In deze brief is onder andere het volgende vermeld:
Op 13 april 2015 hadden u en de personenauto van onze verzekerde een aanrijding.

( ... )

U bent aansprakelijk omdat u het rode verkeerslicht negeerde en hierdoor tegen de auto van onze verzekerde bent gereden die een groen licht had.

( ... )

De schade is € 2.743,68

[eiseres] heeft de afwikkeling van deze aansprakelijkheidstelling overgedragen aan haar aansprakelijkheidsverzekeraar die vertegenwoordigd is door [C] Verzekeringen. De vordering van Achmea is vervolgens voor een bedrag van € 2.057,76 (75%) voldaan.

2.8.
Achmea heeft een voorschot op de schade van [eiseres] aan haar betaald ter grootte van € 4.417,76.

3.
Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na vermindering van eis samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht Achmea aansprakelijk te houden op grond van artikel 185 WVW voor de gevolgen van de aanrijding die op 13 april 2015 heeft plaatsgevonden;
II. Achmea te veroordelen om aan [eiseres] tegen finale kwijting te betalen alle geleden en te lijden schade die in causaal verband staat met de aanrijding van 13 april 2015; de schade voor zover mogelijk bij begroting vast te stellen dan wel nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet ex artikel 612 Rv e.v.;
III. te bepalen dat over de gehele uitgekeerde schade een belastinggarantie door Achmea wordt verstrekt;
IV. Achmea te veroordelen (eventueel bij tussenvonnis) tot betaling van een voorschot op de schade ad € 10.000,--;
V. Achmea te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over alle schadeposten vanaf datum aanrijding;
VI. Achmea te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 10.074,60 (excl. 21% BTW en 6% kantoorkosten);
VII. Achmea te veroordelen in de proceskosten.

Op de roldatum 13 mei 2020 heeft [eiseres] een B16 formulier ingediend, waarin zij heeft verzocht om vonnis en bepaling dat a) “haar beperkingen door een medisch adviseur worden vastgesteld” en b)”de schadevergoeding door een onafhankelijke wordt vastgesteld”.

Standpunt [eiseres]

3.2.
onderbouwt haar vorderingen - samengevat - als volgt.

3.3.
Zij legt aan haar vorderingen primair artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) en subsidiair artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag.

3.4.
Volgens [eiseres] moest [X] rekening houden met fouten van andere weggebruikers (waaronder [eiseres] ), tenzij die fouten zo onwaarschijnlijk zijn dat zij daarmee in redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Dat laatste kan in casu niet worden aangenomen, zelfs niet als zou worden aangenomen dat [eiseres] door het rode licht zou zijn gereden.

3.5.
[eiseres] betwist dat zij door het rode licht is gereden. Zij is met 10 km per uur overgestoken op het moment dat het verkeerslicht voor haar op groen stond. Zij heeft door haar geringe fietssnelheid de oversteek niet tijdig kunnen voltooien.

3.6.
Voorts is [X] bij het optrekken onvoldoende voorzichtig geweest. [X] was bekend met de situatie ter plaatse en de mogelijkheid dat fietsers van rechts en links komen, zodat zij daarop had moeten anticiperen. [X] was gefixeerd op het verkeerslicht en heeft verzuimd te kijken of de weg voor haar wel vrij was, waardoor zij [eiseres] heeft aangereden. Aangezien het een druk kruispunt bij het station en ROC was, had [X] [eiseres] moeten opmerken.

3.7.
[X] is opgetrokken op een moment dat zij [eiseres] niet kon zien aankomen, omdat het zicht van beide kanten voor haar belemmerd was door het verkeer van de fietsers en voetgangers. De verkeerssituatie was niet overzichtelijk, zodat stapvoets rijden gepast zou zijn geweest. Omdat er sprake was van spitsuur van schoolgaande jeugd, had [X] bij het bepalen van haar verkeersgedrag rekening moeten houden met de mogelijkheid dat [eiseres] vlak voor haar auto alsnog zou oversteken. [X] heeft geen rekening gehouden met (mogelijke) fouten van kwetsbare weggebruikers. Vanuit de verklaring van [X] bekeken had zij vanuit een optrekkende lage snelheid de aanrijding met de fietser tamelijk eenvoudig kunnen voorkomen.

3.8.
Door de inschattingsfouten van [X] dient de schade op grond van artikel 6:101 BW voor 100% aan [X] toegerekend te worden. Van overmacht aan de zijde van [X] kan geen sprake zijn en een eventueel beroep op de billijkheidscorrectie door [X] dient te worden afgewezen. Indien er sprake is van schuld aan de zijde van [eiseres] , dan kan dat haar niet worden toegerekend.

Bij een aanrijding tussen een fietser en een auto dient de bestuurder van de auto ten minste 50% van de schade te vergoeden conform de in de jurisprudentie ontwikkelde 50%-regel.

In deze zaak is - samengevat - aanleiding voor een hoger percentage (minimaal 90%) vanwege de volgende factoren:
- de ernst en verwijtbaarheid van de door [X] gemaakte inschattingsfout;
- [X] verklaart dat de verkeerssituatie niet overzichtelijk was;
- [X] verklaart geen volledig zicht op de verkeersituatie te hebben gehad;
- [X] ging er blijkbaar vanuit dat de fietser zou stoppen;
- de ernst van het opgelopen letsel van [eiseres] , zijnde blijvend knieletsel waardoor zij niet volledig kan werken;
- [eiseres] was tijdens de aanrijding 16 jaar;
- [X] was bekend met de verkeerssituatie (vlakbij een onderwijsinstelling waar veel leerlingen fietsen);
- [X] noemt de verkeerssituatie een vreemde verkeerssituatie;
- [X] verklaart niet tijdig en onvoldoende haar blikveld over de gehele kruising te hebben gehad;
- [X] heeft waargenomen dat de fietser hard en snel kwam aanfietsen terwijl zij begon op te trekken en ging er blijkbaar vanuit dat de fietser zou stoppen.

3.9.
[eiseres] doet een beroep op de billijkheidscorrectie. Ondanks dat door haar geen voorrang is verleend brengt, gezien de ernst van de gevolgen, de billijkheid met zich dat de gehele schade aan [X] dient te worden toegerekend.

3.10.
Als gevolg van het ongeval heeft [eiseres] (ernstig) letsel aan haar knie en hersenletsel opgelopen. Zij is geopereerd en daarna zijn er complicaties opgetreden. Zij is beperkt in HDL/ADL en arbeid en in haar bewegingen (lopen, zitten, staan, traplopen, bukken, statisch en dynamisch handelen). Voorts heeft zij door het ongeval een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) ontwikkeld.3.11. [eiseres] heeft de volgende schade geleden:
- herstelkosten ziek-zijn,
- verlies bijverdiensten bijbaan,
- verlies verdienvermogen als verpleegkundige,
- kosten blijvende invaliditeit,
- rente,
- studievertraging,
- smartengeld,
- medische advieskosten,
- andere kosten, waaronder advocaatkosten.

3.12.
De reden dat [C] Verzekeringen akkoord is gegaan met de verdeling van de schade van de auto van 75%-25% is een praktische kostenoverweging geweest en zegt niets over de causale verdeling van de aansprakelijkheid.

3.13.
[eiseres] vordert de belastinggarantie om te voorkomen dat fiscale risico’s bij haar komen te liggen.

3.14.
Ten aanzien van de gevorderde betaling van de buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 lid 2 BW ad € 10.074,60 is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Zij heeft hiertoe een urenoverzicht van de advocaat overgelegd (productie 33). In totaal is tot aan de dagvaarding 44 uren en 36 minuten besteed.

Het rapport Voorwerk II is in casu niet op de gemaakte kosten van toepassing is, omdat er voor het proces meer werk is verricht dan slechts de voorbereiding van de processtukken. Het voortraject kende een lange onderhandelingstijd, de nodige bewijsstukken over de schade, medische en arbeidsdeskundige en actuariële adviezen werden voor dit proces ingewonnen, maar zijn nog niet compleet.

Zij betwist dat het gehanteerde uurtarief te hoog is. Dat de advocaat niet gespecialiseerd is, is niet de enige maatstaf om het uurtarief te bepalen.

[eiseres] kan zich verenigen met het standpunt van Achmea dat de voorbereiding van de dagvaarding betaald dient te worden vanuit de proceskostenvergoeding en rekent hiervoor 6,5 uren, zijnde € 1.527,50. Zij verzoekt de rechtbank de kosten hiervoor en de kosten van de verdere behandeling van de zaak op basis van artikel 6:96 lid 2 BW zelf te begroten en te vermeerderen met het griffierecht.

[eiseres] betwist dat de aan de correspondentie met [C] bestede uren onnodig zijn geweest. Het gaat om een aansprakelijkheidskwestie en het was in die fase nog onduidelijk hoe de schade ingeschat moest worden. Uit het overzicht volgt dat de bestede tijd slechts 1 uur betreft.

[eiseres] verzoekt bij de kostenbegroting van de procedure het percentage eigen schuld niet door te berekenen. Dit zou in strijd zijn met het doel van deze procedure. Achmea heeft geweigerd om gezamenlijk een deskundige te benoemen en zich op het standpunt gesteld dat het dossier gesloten zou worden.

Standpunt Achmea

3.15.
Achmea Schadeverzekeringen voert - samengevat - het volgende verweer.

3.16.
[X] is, nadat haar verkeerslicht op groen was gegaan, achter haar voorganger aan richting de kruising gereden. Haar voorganger was het fietspad gepasseerd en toen [X] het fietspad wilde passeren reed [eiseres] met haar fiets tegen de zijkant van de auto. [eiseres] kwam voor [X] volledig onverwachts de kruising opgereden. Haar zicht op het fietspad was belemmerd door een groep voetgangers die stonden te wachten voor het rode stoplicht. [eiseres] is door het rode licht gereden. Voorts betwist Achmea dat [eiseres] met een geringe snelheid de kruising is opgereden. Hiertoe verwijst zij naar de getuigenverklaring van [A] .

3.17.
[eiseres] heeft in hoge mate bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, omdat zij met een forse snelheid het rode verkeerslicht heeft genegeerd en geen voorrang heeft verleend aan [X] . [X] is een zeer gering verwijt te maken, omdat zij niet hard reed, groen licht had en daarmee ervan uit mocht gaan dat aan haar vrije doorgang zou worden verleend en zij geen zicht had op het fietspad vanwege de wachtende voetgangers. Op grond hiervan stelt Achmea in het kader van de causale verdeling dat [eiseres] het ongeval voor 75 % heeft veroorzaakt. Deze verdeling sluit ook aan bij het door [C] Verzekeringen ingenomen standpunt over de causale verdeling, omdat zij ondanks de reflexwerking van artikel 185 WVW 75% van het schadebedrag van de auto van [X] heeft betaald.

3.18.
Op grond van de 50%-regel heeft [eiseres] recht op vergoeding van 50% van haar schade. Er zijn geen omstandigheden die op grond van de billijkheid vergoeding van een hoger percentage rechtvaardigen.

3.19.
[eiseres] heeft niet meer schade geleden dan de aan haar door Achmea uitbetaalde schadevergoeding van € 4.417,76, zodat een aanvullend voorschot niet aan de orde is. Voorts betwist zij het causaal verband ten aanzien van de beweerdelijke studievertraging.

3.20.
Ten aanzien van de wettelijke rente stelt Achmea dat per schadepost vastgesteld moet worden wanneer de schade is geleden en Achmea in verzuim was deze schade te vergoeden. Vanaf die datum dient de wettelijke rente pas vergoed te worden.

3.21.
De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure dient afgewezen te worden, omdat de rechter op grond van artikel 612 Rv de schade moet begroten in de hoofdzaak en er inmiddels een medische eindsituatie zou moeten zijn.

3.22.
Achmea is bereid om voor de schadevergoeding een reguliere belastinggarantie (box 1 en niet box 3) te verstrekken.

3.23.
Achmea betwist de omvang van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.

De omvang van deze kosten is niet redelijk. Er wordt een te hoog uurtarief gerekend (€ 235,-- excl. kantoorkosten), omdat de advocaat niet gespecialiseerd is in letselschade. Volgens Achmea zou een uurtarief van € 190,-- (excl. BTW) gehanteerd moeten worden.

Tevens blijkt uit het overzicht dat er tijd is besteed aan correspondentie met [C] Verzekeringen, zijnde de aansprakelijkheidsverzekeraar van [eiseres] , zodat deze tijdsbesteding niet ziet op de vaststelling van de aansprakelijkheid of de omvang van de schade. Daarnaast volgt uit het overzicht dat er tijdsbesteding is opgevoerd voor het opstellen van de dagvaarding, terwijl deze kosten niet vallen onder artikel 6:96 BW maar onder de proceskostenveroordeling ex artikel 241 Rv. De vergoedingsplicht voor buitengerechtelijke kosten gaat voorts niet verder dan 50%. Er is geen sprake van een deelgeschil, zodat begroting van de kosten niet aan de orde is.

3.24.
Achmea is akkoord met een benoeming van een medisch deskundige en is bereid de kosten hiervan te vergoeden.

3.25.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 129 Rv kan een eiser te allen tijde zijn eis verminderen, zodat de rechtbank hierna de verminderde eis van [eiseres] zal beoordelen.

4.2.
Tussen partijen staat vast dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 185 WVW en dat de betrokken auto destijds voor de wettelijke aansprakelijkheid verzekerd was bij Achmea. Dit betekent dat Achmea in beginsel gehouden is de door het ongeval geleden schade van [eiseres] te vergoeden, tenzij het ongeval te wijten is aan overmacht. Achmea heeft geen beroep gedaan op overmacht, zodat in beginsel de hoofdregel van artikel 185 WVW geldt.

4.3.
Achmea heeft een schadevergoedingsplicht van 50% erkend. Partijen zijn verdeeld over de vraag of Achmea gehouden is meer dan 50% van de schade van [eiseres] te vergoeden.

Causaliteitsafweging

4.4.
Hiertoe dient in de eerste plaats te worden beoordeeld in welke mate de aan [eiseres] dan wel aan [X] toe te rekenen omstandigheden aan het ongeval hebben bijgedragen, de wederzijdse causaliteit (artikel 6:101 BW).

Het is hierbij aan Achmea om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat er van de zijde van [eiseres] gedragingen zijn geweest die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade (het ongeval).

Deze causaliteitsafweging draagt een ‘kleurloos’ karakter. De verwijtbaarheid van gedragingen aan weerszijden blijft in dit stadium van de verdeling van de schadelast buiten beschouwing. Zij kan een rol spelen bij de in tweede instantie te beantwoorden vraag of op grond van de ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden het billijk is dat de schade - in afwijking van de verdeling van de schadelast op basis van de causaliteitsafweging - anders wordt verdeeld dan wel dat de vergoedingsplicht geheel vervalt of juist geheel in stand blijft (zie hierna de ‘billijkheidscorrectie’).

4.5.
Achmea stelt in dit kader dat [eiseres] het ongeval voor 75% heeft veroorzaakt, omdat zij met een forse snelheid het rode verkeerslicht heeft genegeerd en geen voorrang heeft verleend aan [X] .

[X] zou daarentegen volgens Achmea een zeer gering verwijt te maken zijn, omdat zij niet hard reed, groen licht had en daarmee ervan uit mocht gaan dat aan haar vrije doorgang zou worden verleend en zij geen zicht had op het fietspad vanwege de wachtende voetgangers.

4.6.
[eiseres] betwist dat zij door het rode licht is gereden en dat zij met een hoge snelheid het kruispunt is opgereden.

De rechtbank begrijpt voorts dat [eiseres] stelt dat [X] het ongeval - vanwege de door [X] gemaakte inschattingsfouten - voor 100% heeft veroorzaakt en dat [eiseres] hieraan de volgende gedragingen/omstandigheden ten grondslag legt:
- de verkeerssituatie was niet overzichtelijk;
- [X] had geen volledig zicht op de verkeersituatie (door de wachtende voetgangers);
- [X] zou hebben waargenomen dat [eiseres] hard en snel kwam aanfietsen terwijl zij begon op te trekken en ging er blijkbaar vanuit dat [eiseres] zou stoppen;
- [X] had rekening moeten houden met (eventuele) fouten van andere weggebruikers (waaronder [eiseres] ) meer specifiek met de mogelijkheid dat er van rechts en links fietsers zouden komen;
- [X] zou gefixeerd geweest zijn op het verkeerslicht en zou hebben nagelaten of de weg voor haar wel vrij was.

4.7.
Nu zowel getuige [B] als getuige [A] (zie 2.5) heeft verklaard dat het verkeerslicht van [X] op groen stond toen de auto’s (waaronder de auto van [X] ) gingen optrekken en dat het (fiets)verkeerslicht van [eiseres] op rood stond op het moment dat [eiseres] dit verkeerslicht passeerde en de kruising op reed, neemt de rechtbank dit als vaststaand aan. [eiseres] is de enige die heeft verklaard dat haar verkeerslicht op groen stond en dit standpunt wordt niet op enige andere wijze ondersteund. Tevens heeft [eiseres] bij de politie hier enkel over verklaard dat zij “het snelle ‘tikken’ van het licht” kan interpreteren als groen. Ter comparitie heeft [eiseres] weliswaar nog verklaard dat zij heeft gezien dat haar verkeerslicht op groen stond, maar zij heeft in antwoord op nadere vragen van de rechtbank hierover ook verklaard dat zij niet met zekerheid kan zeggen dat zij heeft gezien dat het groen was. Voor de stelling dat de getuigen [B] en [A] pas naar het verkeerslicht van [eiseres] zouden hebben gekeken nadat het ongeval had plaatsgevonden, kan de rechtbank geen aanknopingspunt vinden in de getuigenverklaringen van [B] en [A] , zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.

4.8.
Gelet op de inhoud van de verklaringen van de getuigen [B] en [A] , neemt de rechtbank tevens als vaststaand aan dat [eiseres] met een behoorlijke snelheid het kruispunt is opgereden. De getuige [A] heeft hierover verklaard “Zij ging behoorlijk hard en had kennelijk haast” en getuige [B] “Ik zag vervolgens dat het later aangereden meisje langs mij heen kwam fietsen met een hoge snelheid”. [eiseres] heeft haar stelling dat zij slechts 10 km/u zou hebben gereden niet, althans onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. In tegendeel, ter comparitie heeft zij verklaard: “Ik reed op mijn fiets, ineens moest ik heel hard remmen en ben ik tegen een auto gebotst. Ik was de enige fietser, ik kwam met een snelheid”.

4.9.
De stelling van [eiseres] dat “ [X] zou hebben waargenomen dat [eiseres] hard en snel kwam aanfietsen terwijl zij begon op te trekken en er blijkbaar vanuit ging dat [eiseres] zou stoppen” wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Bij de politie heeft [X] verklaard:

Ik zag vervolgens dat het verkeerslicht voor ons op groen ging, de voertuigen voor mij reden op en ik trok vervolgens ook op.

Met dat mijn voorganger het kruisende fietspad is overgestoken en ik het fietspad op rij, hoor ik een klap aan de rechterzijde van mijn voertuig.

Uit deze verklaring volgt niet dat [X] [eiseres] voorafgaand aan de aanrijding heeft gezien. [eiseres] heeft ook nagelaten te onderbouwen waaruit blijkt dat [X] haar wel heeft zien aan komen fietsen.

4.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat [X] in de gegeven omstandigheden te hard heeft gereden. Evenmin heeft de rechtbank aanknopingspunten kunnen vinden voor de stelling dat [X] gefixeerd zou geweest zijn op het verkeerslicht en zou hebben nagelaten te kijken of de weg voor haar wel vrij was. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de getuigen [B] en [A] beiden hebben verklaard dat de botsing van [eiseres] met de auto heeft plaatsgevonden op de “rechter/voorzijde” van de auto.

De rechtbank volgt [eiseres] evenmin in haar stelling dat [X] de aanrijding (vanuit een optrekkende lage snelheid) tamelijk eenvoudig had kunnen voorkomen. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om tot dit oordeel te kunnen komen.

4.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door het rode verkeerslicht fietsen door [eiseres] en dit te doen met een behoorlijke snelheid heeft bijgedragen aan het ontstaan van (het ongeval en) de schade. Indien [eiseres] immers was gestopt voor het rode verkeerslicht en voorrang zou hebben verleend zou (het ongeval en) de schade zich niet hebben voorgedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de fout van [eiseres] voor het grootste deel heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade.

Met Achmea is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet gebleken is dat [X] een hogere bijdrage aan het ontstaan van (het ongeval en) de schade heeft gehad dan 25%.

Billijkheidscorrectie

4.12.
[eiseres] doet een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW. Nu zij stelt dat de billijkheid een afwijking van het resultaat van de vaststelling van de wederzijdse causaliteit rechtvaardigt, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe strekkende omstandigheden op haar.

4.13.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een verkeersongeval waarbij een auto en een fietser betrokken zijn en waarbij de fietser schade oploopt, de zogenaamde 50%-regel. Deze regel houdt kort gezegd in dat de eigenaar van de auto (of diens WAM-verzekeraar) op billijkheidsgronden gehouden is tenminste 50% van de schade te vergoeden, vanwege de verwezenlijking van het aan een auto ten opzichte van kwetsbare verkeersdeelnemers (fietsers) verbonden gevaar (“Betriebsgefahr”). Achmea heeft op basis hiervan al een schadevergoedingsplicht van 50% erkend.

4.14.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres] aan haar stelling dat Achmea gehouden is om op grond van de billijkheidscorrectie meer dan 50% van haar schade te vergoeden - naast de onder r.o. 4.6. vermelde omstandigheden - de volgende omstandigheden ten grondslag legt:
- de ernst van het opgelopen letsel van [eiseres] , zijnde blijvend knieletsel waardoor zij niet volledig kan werken;
- [eiseres] was tijdens de aanrijding 16 jaar;
- [X] was bekend met de verkeerssituatie (druk kruispunt vlakbij een onderwijsinstelling waar veel leerlingen fietsen) en noemt de verkeerssituatie een vreemde verkeerssituatie.

4.15.
Voor een schadevergoeding hoger dan de reeds erkende 50% zou slechts aanleiding bestaan indien de billijkheid dat in dit concrete geval zou vereisen. Gezien de uiteenlopende ernst van de verkeersfout die [eiseres] heeft gemaakt ten opzichte van het rijgedrag van [X] bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor een nadere billijkheidscorrectie. Hierbij is van belang dat door de toepassing van de 50%-regel het algemene Betriebsgefahr van een auto al is verdisconteerd. De schadevergoeding is hierdoor al met 25% verhoogd ten opzichte van de op de wederzijdse causaliteit gebaseerde uitkomst. Voor een aanvullende billijkheidscorrectie op grond van het door [eiseres] (beweerdelijk) opgelopen letsel en haar jeugdige leeftijd ziet de rechtbank in dit geval evenmin aanleiding.

4.16.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schadevergoedingsplicht van Achmea niet verder gaat dan de reeds erkende 50%.

Verklaring voor recht

4.17.
Het voorgaande in aanmerking nemende is de gevorderde verklaring voor recht, niet volledig toewijsbaar. Nu hiervoor echter is overwogen dat op Achmea ten aanzien van het ongeval een schadevergoedingsplicht rust van 50% van de door [eiseres] geleden schade zal hierna (als het mindere) een verklaring van recht worden toegewezen op basis van 50% schadevergoedingsplicht. Zulks met dien verstande dat niet zal worden bepaald dat Achmea aansprakelijk is (dat is zij als verzekeraar niet), maar dat Achmea op grond van artikel 6 WAM gehouden is de door het ongeval geleden en nog te lijden schade van [eiseres] voor 50% te vergoeden. De gevorderde veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal hierna eveneens gedeeltelijk worden toegewezen, zijnde voor 50%.

Schade

4.18.
De rechtbank dient, wanneer zij een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, hetzij de omvang van de schade zelf te begroten, hetzij partijen door te verwijzen naar de schadestaatprocedure (zie HR 20 maart 1998, NJ 1998/548).

Het debat over de schadevergoeding is naar het oordeel van de rechtbank nog onvoldoende uitgekristalliseerd, zodat de schadevergoeding thans niet begroot kan worden. Partijen hebben geen overeenstemming over de medische situatie van [eiseres] en in welke mate haar klachten zijn veroorzaakt door het ongeval en welke gevolgen deze klachten hebben voor de door [eiseres] geleden schade. Evenmin acht de rechtbank zich op dit punt voldoende voorgelicht om hierover een oordeel te kunnen geven. Ten aanzien van de overige schadeposten is niet gesteld, althans onvoldoende onderbouwd wat de omvang hiervan is. Hiertoe zijn onvoldoende concrete gegevens aangeleverd. Het enkel noemen van schadeposten zonder deze nader te onderbouwen en hier geen schadebedragen aan te verbinden is onvoldoende om de (beweerdelijke) schade te kunnen begroten. Gelet hierop zal de rechtbank volstaan met een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat.

Belastinggarantie

4.19.
Achmea heeft zich bereid verklaard om voor de schadevergoeding een reguliere belastinggarantie box 1 (niet box 3) te verstrekken, zodat de rechtbank verstaat dat Achmea deze toezegging zal naleven.

Voorschot, wettelijke rente, BIK

4.20.
De gevorderde betaling van een voorschot, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen en kunnen in de schadestaatprocedure worden meegenomen.

Vast staat dat Achmea een bedrag van € 4.417,76 als voorschot op de door haar te betalen schade aan [eiseres] heeft betaald. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan thans geoordeeld kan worden dat de schadevergoedingsplicht (van 50%) van Achmea een groter bedrag betreft.

De buitengerechtelijke incassokosten zijn onderbouwd met een overzicht waarop (veelal algemeen geformuleerde) activiteit-omschrijvingen met bijbehorende tijdseenheden zijn vermeld. Achmea heeft de omvang van deze kosten gemotiveerd betwist en de rechtbank kan op basis van dit enkele overzicht thans niet beoordelen of deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De omvang van deze schade kan derhalve thans niet beoordeeld worden. Hetzelfde geldt voor de schadepost rente.

Proceskosten

4.21.
Nu de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, maar Achmea voorafgaand aan de procedure al een schadevergoedingsplicht van 50% had erkend en in deze procedure geen hogere schadevergoedingsplicht wordt vastgesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren. ECLI:NL:RBOVE:2020:3637