Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 150824 fiets verleent auto geen voorrang op oversteekplaats; 75% ES fietser, na bill. corr. 65%; 50%-regel prevaleert

RBZWB 150824 fiets verleent auto geen voorrang op oversteekplaats; 75% ES fietser, na bill. corr. 65%; 50%-regel prevaleert
- verzocht 13 uur x € 235,00 + 21%; toegewezen 12 uur x € 235,00 + 21% =  € 3.412,20; geen vermindering vanwege ES

1 De zaak in het kort

1.1.

[verzoeker] is op zijn fiets aangereden door de auto van [verweerder] . De verzekeraar van [verweerder] heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend, maar vindt dat zij niet meer dan 50% van de schade van [verzoeker] hoeft te vergoeden. [verzoeker] is het daar niet mee eens. In deze deelgeschilprocedure vraagt [verzoeker] een verklaring voor recht dat [verweerder] voor meer dan 50% aansprakelijk is voor het ongeval. Ook wil [verzoeker] volledige vergoeding van de kosten van de deelgeschilprocedure. [verweerder] vindt dat zij maar 50% van deze kosten hoeft te betalen.

1.2.

De rechtbank komt tot het oordeel dat [verweerder] niet voor meer dan 50% aansprakelijk is voor het ongeval. De verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen. [verweerder] wordt veroordeeld in de volledige kosten van de deelgeschilprocedure.

1.3.

Dit oordeel wordt hierna onder ‘De beoordeling’ toegelicht. Eerst worden het verloop van de procedure, de feiten en het verzoek en het verweer daartegen geschetst. Tot slot volgt de beslissing.

(... red. LSA LM)

3 De feiten

In dit deelgeschil zijn de volgende feiten van belang.

3.1.

Op 17 november 2020 is [verzoeker] rond 12.30 uur in [plaats] een ongeval overkomen. [verzoeker] is op die dag rijdend op zijn fiets aangereden door een auto die werd bestuurd door [verweerder] . De auto van [verweerder] was op dat moment verzekerd bij ZLM. ZLM heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, maar stelt zich op het standpunt dat zij maar 50% van de schade aan [verzoeker] hoeft te vergoeden.

3.2.

Meer in detail heeft het ongeval als volgt plaatsgevonden. [verzoeker] fietste vanuit de [straat 1] richting de [straat 2] , met de bedoeling om over te steken naar de [straat 3] . Om vanuit de [straat 1] de [straat 2] over te kunnen steken, moest [verzoeker] eerst rechtsaf slaan en het fietspad volgen dat evenwijdig aan de [straat 2] loopt. Aan het einde van dat fietspad is een oversteekplaats voor fietsers. Op dat punt is [verzoeker] de [straat 2] over gestoken, waar hij werd geschept door de auto van [verweerder] . [verzoeker] is op de motorkap van de auto terecht gekomen en enkele meters verderop op het wegdek terecht gekomen.

3.3.

Overstekende fietsers moeten het verkeer op de [straat 2] voorrang verlenen. De voorrangssituatie ter plaatse wordt aangegeven door haaientanden en een voorrangsbord aan het einde van het fietspad. [verweerder] had dus voorrang ten opzichte van [verzoeker] .

3.4.

Op de volgende afbeelding is de situatie ter plaatse te zien:

[afbeelding van [straat 2] geanonimiseerd] (niet op rechtspraak.nl, red. LSA LM)
 

3.5.

[verzoeker] is na het ongeval per ambulance vervoerd naar het ziekenhuis. Daar werd geconstateerd dat [verzoeker] een breuk in de schedel en in de zesde nekwervel, een hersenschudding en uitgebreide bloeduitstortingen en kneuzingen in het gezicht had opgelopen.

3.6.

[verzoeker] is verstandelijk beperkt. Hij lijdt aan de chronische psychische aandoening schizofrenie en aan stemmingsstoornissen. Vóór het ongeval woonde [verzoeker] begeleid en verrichte hij schoonmaakwerkzaamheden als dagbesteding. Na het ongeval heeft [verzoeker] enkele maanden bij zijn ouders gewoond, om vervolgens weer met begeleiding op zichzelf te gaan wonen. [verzoeker] heeft sinds het ongeval pijnklachten die hem beperken in zijn functioneren.

3.7.

[verzoeker] is onderzocht door neuroloog dr. [naam] . [naam] concludeert in zijn expertiserapport van 7 december 2023 dat er sprake is van een medische eindsituatie, maar dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst een versnelde slijtage van de nekwervel op kan treden. [naam] komt tot een percentage blijvend functieverlies van 2%. [verzoeker] is volgens hem licht beperkt in het gebruik van de nek, in reiken en in het werken met de handen boven schouderhoogte.

4 Het verzoek en het verweer daartegen

4.1.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank – samengevat – om bij beschikking, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat [verweerder] voor meer dan 50% aansprakelijk is voor het ongeval dat [verzoeker] op 17 november 2020 is overkomen en dat [verweerder] de daardoor ontstane schade moet vergoeden;

II. de kosten van het deelgeschil te begroten op € 4.635,60 en [verweerder] te veroordelen tot betaling daarvan binnen 14 dagen na datum van de beschikking, en te bepalen dat de wettelijke rente verschuldigd wordt indien niet tijdig wordt betaald.

4.2.

[verzoeker] vindt dat (de verzekeraar van) [verweerder] minimaal 65% van zijn schade als gevolg van het ongeval moet vergoeden. Hij voert in dat kader aan dat zijn eigen schuld maximaal 35% is. Subsidiair doet [verzoeker] een beroep op de billijkheidscorrectie. Hij wijst in dat kader op de ernst van het letsel, de grote gevolgen die het ongeval voor hem heeft en het feit dat hij niet verzekerd is voor zijn schade.

4.3.

[verweerder] voert verweer. Volgens haar bestaat er geen aanleiding om te bepalen dat haar schadevergoedingsplicht verder gaat dan de al erkende 50%. Er is sprake van eigen schuld van [verzoeker] . Hij heeft geen voorrang verleend en heeft onvoldoende opgelet bij het oversteken. De kosten van het deelgeschil dienen te worden gematigd voor wat betreft het aantal uren. Bovendien dient de schulddelingsfactor (50%) ook op de kostenveroordeling te worden toegepast.

4.4.

De rechtbank gaat hierna bij ‘De beoordeling’ in op de relevante stellingen die partijen in het kader van het verzoek en het verweer daartegen hebben aangevoerd.

5 De beoordeling

Toetsingskader

5.1.

In deze zaak is sprake van een aanrijding tussen een fietser en een auto. Voor zo’n situatie bepaalt de wet dat de schade van de fietser door de eigenaar van de auto vergoed moet worden, tenzij het ongeval is ontstaan door overmacht.1 De automobilist is vergoedingsplichtig. Dit is de hoofdregel. Andere wettelijke bepalingen kunnen een uitzondering geven op deze hoofdregel.

5.2.

Van zo’n uitzondering is bijvoorbeeld sprake indien de fietser zogeheten eigen schuld heeft aan het ongeval (en daarmee aan het ontstaan van de schade).2 De wet bepaalt dat als de schade ook het gevolg is van een omstandigheid die voor rekening van het slachtoffer komt, de vergoedingsplichtige niet de volledige schade hoeft te betalen. De vergoedingsplicht voor in dit geval [verweerder] zou in geval van eigen schuld van [verzoeker] beperkt worden tot het deel van de schade dat is ontstaan door omstandigheden die aan [verweerder] zijn toe te rekenen. Het deel van de schade dat toe te rekenen is aan handelen van [verzoeker] blijft dan voor zijn eigen rekening. Dit is de causaliteitsverdeling.

5.3.

In dezelfde wettelijke bepaling wordt daar weer een uitzondering op gemaakt. Ook als de benadeelde eigen schuld aan het ontstaan van de schade heeft, kan de billijkheid eisen dat het slachtoffer toch een groter deel of zelfs zijn volledige schade vergoed krijgt. Dit is de billijkheidscorrectie.

5.4.

Dat wat de billijkheid eist, is in de rechtspraak voor sommige situaties al ingevuld. In vaste rechtspraak van de Hoge Raad3 is bepaald dat de billijkheid eist dat een fietser die wordt aangereden door een auto ongeacht de mate van eigen schuld tenminste 50% van de schade vergoed moet krijgen, tenzij (1) er sprake is van overmacht bij de automobilist, (2) de fietser jonger is dan 14 jaar of (3) er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de fietser. Als deze drie omstandigheden niet van toepassing zijn, heeft de fietser dus altijd aanspraak op vergoeding van 50% van de schade (ook als het ongeval voor meer dan 50% zijn eigen schuld is). Dit is de zogenaamde 50%- regel.

Toetsingskader toegepast op deze zaak

5.5.

Partijen zijn het erover eens dat er geen sprake is van overmacht aan de kant van [verweerder] . Dat betekent dat de hoofdregel van toepassing is (zie 5.1), tenzij er een uitzondering geldt. Het geschil tussen partijen gaat over de uitzonderingen eigen schuld (zie 5.2) en de billijkheidscorrectie (zie 5.3). Partijen zijn het er wel over eens dat [verweerder] in ieder geval 50% van de schade van [verzoeker] moet vergoeden, omdat de 50%- regel van toepassing is (zie 5.4).

5.6.

[verweerder] moet volgens het toetsingskader méér dan 50% van de schade van [verzoeker] vergoeden, indien (1) zij voor meer dan 50% schuld heeft aan het ontstaan van de schade (en de eigen schuld van [verzoeker] aan het ontstaan van de schade dus minder is dan 50%) of (2) ongeacht de causaliteitsverdeling, de billijkheid eist dat [verweerder] meer dan 50% van de schade moet vergoeden.

5.7.

De rechtbank gaat hierna in op beide punten.

1) Verdeling van causaliteit: (eigen) schuld

Wat vinden partijen?

5.8.

[verzoeker] vindt dat hij voor maximaal 35% eigen schuld heeft aan het ongeval doordat hij geen voorrang heeft verleend aan [verweerder] . Het ongeval is voor minimaal 65% toe te rekenen aan [verweerder] , aldus [verzoeker] . Hij voert in dat kader aan dat [verweerder] harder reed dan de toegestane snelheid van 50 kilometer per uur. [verzoeker] baseert zijn standpunt dat [verweerder] harder reed dan 50 kilometer per uur op de harde klap die getuigen hebben gehoord toen hij op de motorkap belandde. Ook uit de ernst van zijn letsel, de schade aan de auto van [verweerder] (de voorruit is helemaal ingedeukt) en het feit dat de auto [verweerder] pas verderop tot stilstand is gekomen leidt [verzoeker] af dat [verweerder] harder moet hebben gereden dan 50 kilometer per uur.

Ook heeft [verweerder] ten onrechte geen vaart geminderd toen zij de oversteekplaats naderde. [verweerder] kon [verzoeker] zien op het fietspad, zij had er rekening mee moeten houden dat [verzoeker] zou oversteken. De plaats van de aanrijding is een verhoogde oversteekplaats voor fietsers en voetgangers binnen de bebouwde kom. Een snelheid van 50 kilometer per uur is te hard gelet op deze verkeerssituatie. Daarbij speelt ook mee dat [verweerder] rekening had moeten houden met de verstandelijke beperking van [verzoeker] . Deze is zichtbaar als je naar hem kijkt (zijn oogopslag, zijn mimiek en manier van bewegen). Als [verweerder] minder hard zou hebben gereden, zou het ongeval mogelijk niet gebeurd zijn, of zouden de gevolgen voor [verzoeker] minder groot zijn.

5.9.

[verweerder] vindt dat zij slechts voor 25% aandeel heeft in het ontstaan van het ongeval. Zij wijst er in dat kader op dat zij 50 kilometer per uur reed, en niet harder. Het kan haar hoogstens worden verweten dat ze onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat [verzoeker] zou oversteken. Volgens haar treft [verzoeker] 75% eigen schuld. Hij had haar voorrang moeten verlenen, en heeft dat niet gedaan. Ook heeft [verzoeker] onvoldoende opgelet. Hij is de [straat 2] op gefietst zonder goed uit te kijken of er een auto aan kwam. Als hij wel goed uit had gekeken, had [verzoeker] haar zien rijden en was hij niet overgestoken. Het ongeval zou niet zijn gebeurd als [verzoeker] voorrang had verleend en beter had uitgekeken.

Hoe oordeelt de rechtbank?

5.10.

De rechtbank beoordeelt ieders aandeel in het ontstaan van het ongeval als volgt.

5.11.

Aan de ene kant het handelen van [verzoeker] . De botsing tussen [verzoeker] en de auto van [verweerder] heeft kunnen gebeuren doordat [verzoeker] bij de oversteekplaats voor fietsers de [straat 2] op is gefietst zonder voorrang te verlenen aan [verweerder] . Als [verzoeker] wel voorrang zou hebben verleend aan [verweerder] , zou het ongeval niet zijn gebeurd. [verweerder] had voorrang op de weg waarop zij reed. [verzoeker] heeft dan ook een verkeersfout gemaakt door [verweerder] geen voorrang te verlenen.

5.12.

Dan het handelen van [verweerder] . De rechtbank gaat ervan uit dat [verweerder] maximaal 50 kilometer per uur reed op de [straat 2] . Dat heeft zij na het ongeval ingevuld op het aanrijdingsformulier voor de verzekering. Op de zitting heeft [verweerder] herhaald dat zij 50 kilometer per uur reed. Zij heeft daaraan toegevoegd dat het voor haar een bekende verkeerssituatie is en zij zich daar altijd houdt aan de maximale snelheid van 50 kilometer per uur. De rechtbank heeft geen reden om hier aan te twijfelen. Er is na het ongeval door de politie geen onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee [verweerder] heeft gereden. Nu, bijna 4 jaar na het ongeval, is niet meer vast te stellen hoe hard [verweerder] reed. De omstandigheden die [verzoeker] noemt betekenen niet automatisch dat [verweerder] wel harder dan 50 kilometer per uur moet hebben gereden. Ook bij een snelheid van 50 kilometer per uur kan bij zo’n ongeval een harde klap te horen zijn en kunnen dezelfde gevolgen optreden. Dit betekent dat [verweerder] niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij zich niet aan de toegestane maximale snelheid heeft gehouden.

5.13.

Wel had [verweerder] naar het oordeel van de rechtbank bij het naderen van de oversteekplaats vaart moeten minderen. Dat heeft zij volgens haar eigen verklaring niet gedaan. Het wegdek is over de hele kruising verhoogd en heeft een andere kleur. Naast de oversteekplaats voor fietsers is een zebrapad. [verweerder] heeft op de zitting aangegeven bekend te zijn met de situatie ter plaatse, omdat zij al haar hele leven in [plaats] woont. De manier waarop de kruising is ingericht, wijst automobilisten erop dat er rekening mee moet worden gehouden dat daar kwetsbare verkeersdeelnemers over kunnen steken. Naar het oordeel van de rechtbank moet een automobilist in zo’n situatie anticiperen op de situatie en vaart minderen.

5.14.

Hoewel [verweerder] zich niet kan herinneren dat zij [verzoeker] heeft zien fietsen, moet dit naar het oordeel van de rechtbank wel het geval zijn geweest. De kruising was volgens [verweerder] overzichtelijk. Feit is dat [verzoeker] op het naast de [straat 2] gelegen fietspad fietste. Gelet op het overzicht dat [verweerder] naar eigen zeggen had over de situatie ter plaatse, had zij [verzoeker] wel kunnen zien. Het feit dat een fietser op het fietspad fietst in de richting van een oversteekplaats, had voor [verweerder] extra reden moeten zijn om vaart te minderen en zo rekening te houden met de mogelijkheid dat [verzoeker] zou (willen) oversteken.

5.15.

De verstandelijke beperking van [verzoeker] is geen omstandigheid die meeweegt voor de rechtbank. [verweerder] moet [verzoeker] hebben gezien in de rug. [verzoeker] reed niet op een aangepaste fiets. Voor zover de rechtbank weet, is vanaf de achterkant niet aan [verzoeker] te zien dat hij verstandelijk beperkt is. [verweerder] kon dit dan ook niet weten, zodat dit voor haar geen aanleiding hoefde te zijn om extra oplettend te zijn.

5.16.

Beide partijen hebben dan ook een aandeel in het ontstaan van het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank is het aandeel van [verzoeker] echter groter dan het aandeel van [verweerder] . Als [verzoeker] de verkeersfout niet had gemaakt, en [verweerder] voorrang zou hebben verleend, zou het ongeval niet zijn gebeurd. Als [verweerder] vaart zou hebben geminderd, is het goed mogelijk dat het ongeval nog steeds zou zijn gebeurd en [verzoeker] daar nog steeds (ernstig) letsel aan zou hebben overgehouden.

5.17.

De rechtbank bepaalt de eigen schuld van [verzoeker] op een percentage van 75%. Het ongeval is voor 25% aan [verweerder] toe te rekenen.

2) Billijkheidscorrectie

Wat vinden partijen?

5.18.

[verzoeker] vindt dat een billijkheidscorrectie van 10% moet worden toegepast. Als onderbouwing voert hij aan dat hij ernstig letsel heeft overgehouden aan het ongeval. [verzoeker] houdt blijvende gevolgen aan het ongeval over. Vanwege zijn psychische problematiek zijn deze gevolgen groot. Ook geldt dat [verweerder] verzekerd is tegen aansprakelijkheid, en [verzoeker] niet. De schade die niet wordt vergoed door de verzekeraar van [verweerder] blijft voor zijn eigen rekening.

5.19.

[verweerder] vindt dat er geen billijkheidscorrectie moet worden toegepast. De fout die [verzoeker] heeft gemaakt is veel groter dan de fout die haar verweten kan worden. Zonder het letsel van [verzoeker] te willen bagatelliseren, wijst [verweerder] erop dat [naam] het percentage blijvende invaliditeit heeft bepaald op slechts 2%. De vastgestelde beperkingen zijn ook te overzien. [verzoeker] is enkel licht beperkt ten aanzien van het gebruik van de nek, reiken en met handen boven schouderhoogte werken.

Hoe oordeelt de rechtbank?

5.20.

De rechtbank ziet reden om een billijkheidscorrectie van 10% toe te passen vanwege het volgende.

5.21.

Ondanks dat [naam] een beperkt blijvend invaliditeitspercentage en beperkte beperkingen heeft vastgesteld, zijn de gevolgen van het ongeval groot voor [verzoeker] . En niet alleen voor [verzoeker] zelf, maar ook voor zijn naaste familieleden. De zus van [verzoeker] heeft dit goed verwoord op de zitting. Zij heeft verteld dat zij voorafgaand aan het ongeval samen met haar ouders hard heeft gewerkt om [verzoeker] zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren. Ze hebben bijvoorbeeld geoefend met fietsen en met zelf boodschappen doen. De inspanningen van de familie van [verzoeker] hadden succes. Tot de dag van het ongeluk kon [verzoeker] zelfstandig (met begeleiding) wonen en deed hij mee aan dagbesteding. Jaren van hard werken werden door het ongeluk in één klap teniet gedaan. [verzoeker] moest weer bij zijn ouders gaan wonen, alles moest weer voor hem gedaan worden. Het bouwen aan de zelfstandigheid van [verzoeker] moest weer opnieuw beginnen. [verzoeker] kan pas sinds kort weer (met begeleiding) zelfstandig wonen. Hun ouders zijn nog steeds fulltime bezig met hun zoon, aldus de zus van [verzoeker] .

5.22.

[verzoeker] kampte al met beperkingen, maar is nog verder beperkt door het ongeval. Deze ingrijpende gevolgen voor niet alleen [verzoeker] zelf maar ook voor zijn familie, samen met het feit dat [verweerder] verzekerd is (en [verzoeker] niet), rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een billijkheidscorrectie van 10%.

Conclusie

5.23.

[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om voor recht te verklaren dat [verweerder] voor meer dan 50% aansprakelijk is voor het ongeval en gehouden is om de daardoor ontstane schade te vergoeden.

5.24.

Hiervoor is in 5.6 aangegeven onder welke voorwaarden dit verzoek toegewezen kan worden. Daar wordt niet aan voldaan. [verweerder] heeft niet voor meer dan 50% schuld aan het ongeval (maar voor 25%). De billijkheid eist ook niet dat [verweerder] meer dan 50% van de schade van [verzoeker] moet vergoeden (maar 10% bovenop het percentage van schuld). Zonder de 50%-regel zou [verweerder] voor in totaal 35% aansprakelijk zijn voor de schade van [verzoeker] .

5.25.

Dit betekent dat de verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen.

Kosten van het deelgeschil

5.26.

De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen.4 Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets gebruiken.5 Dat betekent dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk moeten zijn. Begroting van de kosten kan alleen achterwege blijven, als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daar is volgens de rechtbank geen sprake van. [verweerder] heeft dat ook niet aangevoerd. De rechtbank zal de kosten die [verzoeker] voor deze procedure heeft gemaakt daarom begroten.

5.27.

[verzoeker] begroot de kosten van dit deelgeschil op een bedrag van 3.055,00 exclusief 21% btw (€ 3.696,55 inclusief btw). Hij gaat daarbij uit van een tijdsbesteding van 13 uur tegen een uurtarief van € 235,00. Daarbij moet nog het betaalde griffierecht van € 86,00 worden opgeteld. De oorspronkelijke kostenbegroting van [verzoeker] kwam uit op 16 uur, maar daarin waren uren voor bestudering van het verweerschrift opgenomen. [verweerder] heeft echter geen verweerschrift ingediend. [verzoeker] heeft de kostenbegroting daarom op de zitting bijgesteld. Volgens [verzoeker] moeten de deelgeschilkosten voor 100% vergoed worden.

5.28.

[verweerder] vindt de bestede uren aan de ruime kant, gelet op de omvang en de aard van de zaak. Volgens haar moet worden uitgegaan van een besteding van maximaal 11 uur. De toe te passen schulddelingsfactor (50%) is ook van toepassing op de kosten van het deelgeschil.

5.29.

De rechtbank begroot de redelijke kosten voor de behandeling van de zaak op 12 uur. Dat is gerechtvaardigd gelet op de beperkte omvang van de zaak en het feit dat de zaak juridisch gezien niet heel ingewikkeld is. Inclusief btw en griffierecht levert dat een bedrag van € 3.498,20 op.

5.30.

Als uitgangspunt geldt dat het percentage eigen schuld ook wordt toegepast op de kosten van het deelgeschil. In dit geval ziet de rechtbank echter aanleiding om daarvan af te wijken omdat het percentage eigen schuld nu juist de inzet van deze procedure is. De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval billijk is om af te wijken van de schulddelingsfactor en te bepalen dat de kosten van het deelgeschil voor 100 % door [verweerder] vergoed moeten worden.

5.31.

Nu de aansprakelijkheid van [verweerder] vast staat, zal [verweerder] worden veroordeeld tot betaling van de deelgeschilkosten. De verzochte wettelijke rente over deze kosten wordt ook toegewezen.

Uitvoerbaar bij voorraad verklaring

5.32.

De verzochte uitvoerbaar bij voorraad verklaring wordt afgewezen. Tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure staat geen hoger beroep open.ECLI:NL:RBZWB:2024:5729

1Artikel 185 lid 1 Wegenverkeerswet.

2Artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW).

3Voor het eerst in HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526 (IZA/Vrerink).

4Artikel 1019aa lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

5Artikel 6:96 lid 2 BW.

6Artikel 1019bb Rv.

7Artikel 6:119 BW.