Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof A.dam 221209 toevoeging; invloed gedragsregels, waarschuwingsplicht bij afzien van toevoeging

Hof A.dam 221209 toevoeging; invloed gedragsregels, waarschuwingsplicht bij afzien van toevoeging
3.4 [A] voert het volgende aan. Kantoor [advocatenkantoor] heeft [A] bij aanvang van de werkzaamheden op geen enkele wijze geattendeerd op de mogelijkheid van de door de overheid gefinancierde rechtshulp. Dit is volgens [A] in strijd met artikel 24 van de gedragsregels voor advocaten (hierna: de gedragsregels), waarin het volgende is bepaald:
1. Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.
2. De advocaat zal voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdrage en verschotten volgens de daarvoor geldende regels.
3. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen.

3.5 Kantoor [advocatenkantoor] heeft zich op het volgende standpunt gesteld. [Vennoot i] heeft [A] destijds uitdrukkelijk erop gewezen dat hij in aanmerking kwam voor een toevoeging, maar dat [vennoot i] de zaak enkel op betalende basis in behandeling zou nemen. [A] heeft daarin uitdrukkelijk toegestemd en partijen zijn toen overeengekomen dat de rechtsbijstand zou worden verleend tegen het toen geldende uurtarief van [vennoot i]. [A] heeft te kennen gegeven dat zijn voormalige levenspartner, mevrouw [M], door middel van haar commanditaire vennootschap [CV C.V.] voor de betaling van de declaraties zou zorg dragen. Toen [vennoot ii] – in verband met de vakantie van [vennoot i] – de zaak overnam heeft [A] [vennoot ii] op de hoogte gesteld van hetgeen hij met [vennoot i] had besproken, en dus ook dat het afgesproken uurtarief aan [CV C.V.] kon worden gedeclareerd. Begin oktober 2003 heeft [A] verzocht of de declaratieafspraak zou kunnen worden gewijzigd; [A] wilde op basis van een toevoeging gebruik gaan maken van de diensten van Kantoor [advocatenkantoor]. [vennoot ii] heeft daarin toegestemd, met dien verstande dat de oude afspraak in stand zou blijven tot het moment waarop de toevoeging zou worden verleend. [A] heeft daarmee ingestemd, aldus Kantoor [advocatenkantoor].

3.6 De kantonrechter heeft Kantoor [advocatenkantoor] toegelaten tot het bewijs van de door haar gestelde inhoud van de gesprekken. Hierop heeft Kantoor [advocatenkantoor] als getuigen laten horen: [vennoot i] en [vennoot ii]. In de contra-enquête is [A] als getuige gehoord.

3.7 Daarop heeft de kantonrechter geoordeeld dat Kantoor [advocatenkantoor] was geslaagd in het bewijs dat bij de aanvaarding van [A]’s opdracht met hem is gesproken over de mogelijkheid van een toevoeging, maar dat [A] er toen niettemin voor heeft geopteerd zijn zaak tegen betaling te laten behandelen. Dit betekent, aldus de kantonrechter, dat de vordering van [A] niet voor toewijzing in aanmerking komt; deze vordering heeft de kantonrechter dan ook afgewezen. Ten aanzien van de vordering van Kantoor [advocatenkantoor] is de kantonrechter van oordeel dat deze slechts gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt: omdat aan te nemen valt dat [A] zijn verzoek om een toevoeging op 9 oktober 2003 heeft gedaan acht de kantonrechter het redelijk dat alle na 9 oktober 2003 verrichte werkzaamheden onder de toevoeging vallen. Dat brengt mee dat [A] op de declaratie van 4 november 2003 nog een bedrag van € 240,05 heeft te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente. De door Kantoor [advocatenkantoor] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toegewezen.

3.8 De grieven I en III in het principaal appel – in gezamenlijk verband gelezen - strekken ten betoge dat de kantonrechter – mede gelet op de voor Kantoor [advocatenkantoor] geldende gedragsregels – niet tot de conclusie had kunnen komen dat het kantoor was geslaagd in het haar opgedragen bewijs. [A] wijst onder meer erop dat Kantoor [advocatenkantoor] in strijd heeft gehandeld met artikel 24 lid 3 van de gedragsregels door de afspraak die zij stelt in juli 2003 met [A] te hebben gemaakt niet schriftelijk vast te leggen.

3.9 Het hof overweegt hierover als volgt. Geconstateerd kan worden dat de door [A] bedoelde gedragsregels dienen ter bescherming van de belangen van cliënten, in die zin dat er voor gewaakt dient te worden dat zij te gemakkelijk afstand doen van het aan hen mogelijk toekomende recht op gefinancierde rechtsbijstand. Er bestaat voor een advocaat dan ook een zorgplicht die inhoudt dat deze zijn cliënt indringend behoort te wijzen op de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen en op de (financiële) gevolgen die zijn verbonden aan de beslissing om af te zien van een dergelijke aanvraag.

3.10 Het hof is (nog) niet ervan overtuigd dat Kantoor [advocatenkantoor] (door middel van getuigenbewijs) heeft bewezen dat zij [A] – zoals zij stelt – in juli 2003 uitdrukkelijk heeft gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging en dat [A] daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd in de wetenschap wat de (financiële) gevolgen voor hem zouden zijn. De verklaringen van [vennoot i] en [vennoot ii] zijn op dat punt niet voldoende specifiek. In het bijzonder blijkt daaruit niet dat [A] afdoende is gewaarschuwd voor de gevolgen van zijn beslissing om af te zien van een toevoeging.
LJN BL9308