Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 060324 geen letsel; KG; vordering 3 ton advocaatkosten afgewezen; nietige, niet afdwingbare, ncnp afspraak en geen inschatting kosten

RBAMS 060324 geen letsel; KG; vordering 3 ton advocaatkosten afgewezen; nietige, niet afdwingbare, ncnp afspraak en geen inschatting kosten

4De beoordeling

4.1.

De gevorderde voorzieningen onder (a) en (b) strekken tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang daarvan voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Aan die criteria wordt niet voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.2.

WLP vordert ruim drie ton van [gedaagden] voor verleende rechtsbijstand in de zaak [bedrijf 2] , die zij heeft overgenomen van de vorige advocaat en die uiteindelijk heeft geresulteerd in een schikking waarbij [gedaagden] een bedrag van € 495.500,00 heeft ontvangen. Dit bedrag stond al in depot voordat de rechtsbijstand van WLP een aanvang nam.

4.3.

WLP baseerde haar aanspraken aanvankelijk op de ‘no cure no pay’ afspraak op grond waarvan zij recht zou hebben op 50% van de opbrengst. Partijen zijn het er in de eerste plaats al niet over eens wat die afspraak precies inhield, bijvoorbeeld welke kosten in mindering moesten worden gebracht voordat over ‘opbrengsten’ kon worden gesproken. Bovendien is volgens [gedaagden] later afgesproken dat 50% 10% zou worden, wat WLP op haar beurt betwist. Wat precies is afgesproken, valt in dit kort geding niet vast te stellen, maar eenduidig waren de afspraken in elk geval niet. Na het tekenen van de opdrachtbevestigingen heeft WLP immers aangedrongen op een minimumbedrag, waarmee [gedaagden] niet heeft ingestemd. [gedaagde 2] opperde op 28 juli 2022 ook nog om de zaak dan maar bij zijn oude advocaat te laten en noemde in dat verband een bedrag van “Max 20k”. Verder heeft [gedaagde 2] in augustus 2022 nog aan Mouthaan gevraagd waar het “voorstel bodem bedrag en een andere percentage” bleef, waarop WLP geen antwoord heeft gegeven.

4.4.

Wat er van dit alles ook zij, een ‘no cure no pay’ afspraak door een advocaat is een nietige afspraak, waarvan in rechte geen nakoming kan worden gevorderd. Dit heeft WLP ook erkend en had de voorzieningenrechter ook al overwogen in de beschikking op het beslagrekest. Deze beschikking heeft WLP (anders dan [gedaagden] ) niet ingebracht in dit kort geding, wat in het licht van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (waarin staat dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren) minst genomen wel op haar weg had gelegen.

4.5.

Volgens WLP moet de nietige ‘no cure no pay’ afspraak worden geconverteerd in een geldige afspraak op grond waarvan WLP in ieder geval aanspraak kan maken op een redelijk loon in de zin van artikel 7:405 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens WLP komt dat overeen met het aantal door WLP aan de zaak bestede uren, vermenigvuldigd met het aan [gedaagden] bekende uurtarief. Zoals de voorzieningenrechter ook al in de beschikking op beslag overwoog, valt niet uit te sluiten dat WLP op basis daarvan aanspraak zou kunnen maken op een vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. De visie van [gedaagden] dat ook dat niet opgaat omdat [gedaagden] gelijk moet worden gesteld aan een consument, waardoor omzetting (conversie) van een nietige afspraak niet mogelijk is, wordt voorshands niet gedeeld. Weliswaar behoorde het geschil met [bedrijf 2] niet tot de gebruikelijke werkzaamheden van [gedaagde 2] als huisarts, maar het betrof de verkoop van aandelen in de onderneming, met de holdingvennootschap [gedaagde 1] als eisende partij. [gedaagden] heeft zijn onderneming zelf – aangenomen mag worden met een commerciële achtergrond – in deze vorm gegoten. Tegen die achtergrond kan [gedaagden] voorshands niet gelijk gesteld worden aan een klein bedrijfje (eenmanszaak) dat in het kader van de beschermende wetgeving, aan een consument gelijk moet worden gesteld.

4.6.

Ook als ervan wordt uitgegaan dat omzetting in een rechtsgeldige afspraak mogelijk is, kan de vordering echter niet worden toegewezen. WLP wist dat de ‘no cure no pay’ afspraak niet was toegestaan en niet afdwingbaar was. Het lijkt er nu op dat zij meende dat, wanneer deze afspraak niet tot betaling zou leiden, zij (ongelimiteerd) haar uren kon declareren op basis van haar (hoge) uurtarieven. Zij heeft echter tevoren geen inschatting van de mogelijke kosten rechtsbijstand gemaakt, noch lopende de advisering en zij heeft tussentijds geen facturen gestuurd. WLP heeft pas na afronding van de opdracht, althans nadat de vaststellings-overeenkomst was ondertekend, een rekening naar [gedaagden] gestuurd en een overzicht van het aantal volgens WLP bestede uren. WLP beroept zich er nu op dat zij vooraf wel haar uurtarieven heeft meegedeeld aan [gedaagde 2] , maar dat zegt natuurlijk weinig als er geen inschatting van het aantal te besteden uren plaatsvindt. [gedaagden] heeft – zeker gelet op de hoogte van de factuur – terecht aangevoerd dat deze gang van zaken op gespannen voet staat met de Gedragsregels voor advocaten, met name artikel 17, de leden 1 en 2.1

4.7.

Ook overigens is er op dit moment – in kort geding – geen enkele aanleiding om [gedaagden] te veroordelen om welk bedrag dan ook te betalen aan WLP voor de geleverde diensten. Gelet op het verweer van [gedaagden] valt namelijk niet bij benadering vast te stellen wat in dit geval als een ‘redelijk loon’ zou kunnen worden bestempeld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat WLP in elk geval de nodige steken heeft laten vallen. Zo heeft zij niet betwist dat zij schikkingscorrespondentie niet met [gedaagden] heeft gedeeld en komt uit de stukken naar voren dat zij zonder overleg heeft ingestemd met een lager schikkingsbedrag dan [gedaagden] wenselijk vond. Ook is ter zitting ter sprake gekomen dat WLP (Mouthaan) beschikte over belangrijke stukken zonder die tijdig aan [gedaagden] door te sturen. De stelling dat door toedoen van Mouthaan een schadeclaim tegen [gedaagden] is ingetrokken, heeft WLP niet onderbouwd. Daarnaast heeft Mouthaan (WLP) bij aanvang van haar werkzaamheden (op 3 augustus 2022, zie onder 2.9) [gedaagden] nog geadviseerd een substantieel deel van de rechtsbijstand door de vorige advocaat te laten verrichten. Ook is onvoldoende gebleken dat WLP de inhoud van haar werkzaamheden en de daaraan door haar bestede tijd aan [gedaagden] heeft verantwoord. De – kennelijk achteraf opgemaakte – urenverantwoording is daarvoor volstrekt ontoereikend. Dat WLP [gedaagde 2] zoveel mogelijk wilde ‘ontzorgen’, omdat dat zijn wens zou zijn, staat haaks op zijn eigen meermaals geuite wens om goed op de hoogte te worden gehouden en zijn verzoek om geen voorstellen te doen zonder zijn toestemming. Bovendien betekent ‘ontzorgen’ niet dat de klant onwetend kan worden gehouden over de advocatenkosten om vervolgens een hoge rekening gepresenteerd te krijgen. [gedaagde 2] heeft in zijn brief van 28 juli 2022 (zie onder 2.8), meteen in het beginstadium dus, zelf ook aangegeven dat hij de handelwijze van Mouthaan met betrekking tot de honorariumafspraken niet als ontzorgen ervaarde. Verder past de werkwijze van WLP ter incassering van haar vorderingen, zoals de beslaglegging, slecht in het door Mouthaan geschetste beeld dat zijn insteek vooral was: het ontzorgen van zijn buurtgenoot [gedaagde 2] en handelen in diens belang.

4.8.

Daar komt bij dat de hoogte van het gevorderde bedrag en het aantal bestede uren in deze zaak op het eerste gezicht buitensporig voorkomt De door [gedaagden] genoemde voorbeelden – meer dan 24 uur declareren op één dag, in augustus 2022 zonder overleg 167,8 uur declareren voor een bedrag van € 95.935,45, terwijl naar eigen zeggen van WLP de zaak in de zomermaanden vrijwel stil lag; voor een beknopte e-mail twee uur à € 450,00 declareren, om er een paar te noemen – zijn in dit verband veelzeggend. Bovendien is de voorzieningenrechter met [gedaagden] van oordeel dat het bedrag dat uit de urenspecificatie rolt iets te toevallig vrijwel overeenkomt met het bedrag dat [gedaagden] zou zijn verschuldigd op basis van de volgens WLP gemaakte ‘no cure no pay’ afspraak.

4.9.

Kortom, er zitten zoveel haken en ogen aan de vraag of WLP aanspraak zou kunnen maken op enige vergoeding en zo ja, welke, dat voor toewijzing van enig bedrag in kort geding onvoldoende grond bestaat. Dit nog los van de omstandigheid dat [gedaagden] mogelijk een tegenvordering heeft op WLP en dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het spoedeisend belang van WLP. Voor zover WLP haar vorderingen meent te kunnen handhaven, zal zij een bodemprocedure tegen [gedaagden] aanhangig moeten maken.

4.10.

Ook voor een veroordeling van [gedaagden] tot het stellen van een bankgarantie bestaat gezien het voorgaande geen grond.

4.11.

De slotsom is dat de vorderingen van WLP worden afgewezen, met veroordeling van WLP, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.ECLI:NL:RBAMS:2024:1934

1Regel 17 Honorarium 1. Bij het vaststellen van zijn declaratie behoort de advocaat een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening te brengen. 2. De advocaat draagt er zorg voor dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, en de wijze van declareren.