Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 211123 geen dekking voor SO dat verzekering voor eigen auto had afgesloten op naam van derde

GHARL 211123 geen dekking voor SO dat verzekering voor eigen auto had afgesloten op naam van derde
- veroordeling tzv deelgeschilbeschikking valt onder 1019bb Rv en blijft derhalve buiten het hoger beroep

in vervolg op:
RBNNE 251121 verzekeringsrechtelijke sancties kunnen niet aan inzittende worden tegengeworpen, 7:941 lid 5 nvt, beroep op 6:2 lid 2 en 21 Rv slaagt niet,
Eigen schuld vanwege meerijden met bestuurder zonder rijbewijs 10%, na billijkheidscorrectie vanwege ernst gevolgen 0%
- begroot en toegewezen, conform verzoek 31 x € 245,- + 21 % = € 9189,95

2De kern van de zaak

2.1

In de door [geïntimeerde4] aanhangig gemaakte deelgeschilprocedure twisten partijen over de vraag of Allianz de door [geïntimeerde4] geleden en nog te lijden schade, voortvloeiend uit het ongeval op 1 januari 2019, moet vergoeden op grond van de wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Partijen verschillen ook van mening over het antwoord op de vraag - indien Allianz schadeplichtig wordt geacht - of rekening moet worden gehouden met eigen schuld van [geïntimeerde4] en of de billijkheidscorrectie moet worden toegepast. Ten slotte twisten partijen over de (hoogte van de) kosten van de deelgeschilprocedure.

2.2

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft in de deelgeschilprocedure een beschikking gewezen op 25 november 2021, waarbij zij heeft bepaald dat Allianz gehouden is tot vergoeding van de door [geïntimeerde4] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval van 1 januari 2019. Tevens heeft zij de kosten van het deelgeschil begroot op € 9.189,95 en Allianz veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde4] van dit bedrag, vermeerderd met het door [geïntimeerde4] betaalde griffierecht.

2.3

Allianz heeft daarop de rechtbank verzocht haar verlof te verlenen voor het instellen van (tussentijds) hoger beroep. In het vonnis van 13 april 2022 heeft de rechtbank dit verzoek van Allianz toegewezen.

2.4

In het hoger beroep heeft Allianz gevorderd dat de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 25 november 2021 wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde4] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde4] tot terugbetaling van al hetgeen zij naar aanleiding van de bestreden beschikking van Allianz betaald heeft gekregen en met veroordeling van [geïntimeerde4] in de proceskosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente.

2.5

Het hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank. De door de rechtbank gewezen beschikking van 25 november 2021 wordt daarom vernietigd. Hierna wordt uitgelegd waarom zo wordt beslist.

3De feiten

3.1

Op 1 januari 2019 is [geïntimeerde4] betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval met een personenauto, een Citroën Xsara Picasso met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). [geïntimeerde4] zat als passagier in de auto, die werd bestuurd door haar jongere zus, mevrouw

H.I. [geïntimeerde4] (hierna: de zus). Andere passagiers in de auto waren de voormalig partner van [geïntimeerde4] , de heer [naam3] (hierna: [naam3] ), hun dochter [naam4] (hierna: de dochter) en de vader van [geïntimeerde4] , de heer O.S. [geïntimeerde4] (hierna: de vader). Het ongeval vond plaats op de A12 op de verbindingsweg tussen Utrecht en Apeldoorn, ter hoogte van de uitrit naar de A50 te Arnhem. De auto is uit de bocht gevlogen en door de vangrail meerdere keren over de kop geslagen, waarna de auto op de tegenovergestelde weghelft is terechtgekomen.

3.2

Door het ongeval is [geïntimeerde4] bekneld geraakt. Zij had direct geen gevoel meer in haar benen. [geïntimeerde4] is door de brandweer uit de auto gehaald en per ambulance overgebracht naar het Radboudumc. Er was sprake van meerdere wervelfracturen van de rug. [geïntimeerde4] is dezelfde dag nog geopereerd en de fracturen zijn met behulp van osteosynthesemateriaal vastgezet. Het gevoel in haar benen is niet meer teruggekomen. Er bleek sprake te zijn van een incomplete dwarslaesie (vanaf niveau Th11; het midden van de rug).

3.3

Na een opname van een week in het Radboudumc is [geïntimeerde4] overgebracht naar revalidatie-kliniek Roessingh in Enschede. Na enkele maanden is [geïntimeerde4] overgeplaatst naar revalidatiecentrum Beatrixoord in Haren. Op 4 juni 2019 werd [geïntimeerde4] overgeplaatst naar een aangepaste woning met 24-uurs zorg. Ten tijde van het ongeval was [geïntimeerde4] 50 jaar oud.

3.4

[geïntimeerde4] staat onder beschermingsbewind. [geïntimeerden1 t/m 3] is benoemd tot bewindvoerder, maar is per 16 januari 2023 vervangen door [naam1] .

3.5

De auto was ten tijde van het ongeval op naam gesteld van de heer [naam6] (hierna: [naam6] ). Op naam van de toenmalige partner van [naam6] , mevrouw [naam7] (hierna: [naam7] ) is een WA beperkt casco verzekering afgesloten bij Allsecur (een voormalige handelsnaam van Allianz) met als ingangsdatum 20 juli 2018. Vanaf 20 juli 2018 tot 6 december 2018 stond de auto op naam van [naam7] en daarna op naam van [naam6] . De polis van de auto is op 18 december 2018 geschorst wegens een betalingsachterstand, waarna de polis op 2 januari 2019 is geroyeerd.

3.6

In een brief van 13 juni 2019 heeft de belangenbehartiger van [geïntimeerde4] , de heer [naam8] (hierna: [naam8] ), NIVRE Register-Expert Personenschade bij Kracht! Letselschade, Allianz als WAM-verzekeraar van de auto aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Op 10 december 2019 heeft Allianz aansprakelijkheid van de hand gewezen omdat op basis van de destijds beschikbare informatie [geïntimeerde4] de bestuurster van de auto was ten tijde van het ongeval. Nadien heeft [naam8] foto's aan Allianz gestuurd en drie handgeschreven verklaringen van [naam3] , de dochter en de vader van [geïntimeerde4] , waarin zij verklaren dat de zus van [geïntimeerde4] ten tijde van het ongeval de auto bestuurde.

3.7

Op 10 februari 2020 heeft Allianz Dekra Experts (hierna: Dekra) opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar de omstandigheden rondom het ongeval. In dat kader heeft toedrachtonderzoeker de heer [naam9] (hierna: [naam9] ) interviews afgenomen met [geïntimeerde4] , [naam3] en de zus van [geïntimeerde4] .

3.8

Op 11 februari 2020 heeft Allianz [naam8] laten weten dat zij vanwege de ernst van het letsel van [geïntimeerde4] bereid is [geïntimeerde4] een voorschot te betalen van € 2.000,00. Allianz heeft daarbij opgemerkt dat de betaling van het voorschot niet kan worden gezien als een erkenning van aansprakelijkheid.

3.9

Op 13 maart 2020 heeft Allianz aan [naam8] geschreven dat zij de rapportage van Dekra heeft ontvangen en dat Allianz de letselschade van [geïntimeerde4] als schuldloze inzittende als gevolg van het ongeval op 1 januari 2019 in behandeling neemt op grond van de WAM. Op 17 maart 2020 heeft [naam8] aan Allianz geschreven dat hij er nota van heeft genomen dat Allianz met haar bericht aansprakelijkheid op grond van de WAM erkent. In reactie daarop heeft Allianz op 28 april 2020 geschreven, onder verwijzing naar de eerdere voorschotbetaling waarbij geen aansprakelijkheid werd erkend (zie 3.8), dat de zaak binnen Allianz intern is overgedragen en dat Allianz geen aansprakelijkheid erkent. Ook heeft Allianz aangegeven dat er geen duidelijkheid is over onder meer de dekking en de aansprakelijkheid, waarbij Allianz heeft aangegeven dat het onderzoek daarnaar nog niet is afgerond en dat wellicht een uitbreiding/aanvulling van het onderzoek nodig is.

3.10

In het eerste rapport van Dekra van 3 april 2020 staat onder meer vermeld dat de zus van [geïntimeerde4] heeft verklaard dat zij als bestuurster kan worden aangemerkt ten tijde van het ongeval en dat zij na het ongeval het rijbewijs van [geïntimeerde4] heeft getoond. Daarnaast heeft de zus van [geïntimeerde4] verklaard dat zij niet in het bezit is van een geldig rijbewijs voor het besturen van een auto en dat de auto in eigendom zou toebehoren aan [geïntimeerde4] . In het rapport staat voorts vermeld dat [geïntimeerde4] heeft verklaard dat zij de auto heeft geleend van [naam6] , een kennis van haar. Vervolgens heeft Allianz op 23 april 2020 aan Dekra opdracht verstrekt tot het verrichten van vervolgonderzoek. [naam9] heeft in dat kader op 9 juli 2020 interviews afgenomen met de vader van [geïntimeerde4] , [naam7] en [naam6] .

3.11

In het tweede rapport van Dekra van 16 juli 2020 staat onder andere vermeld dat de auto in eigendom toebehoort aan [geïntimeerde4] . Dit is gebaseerd op de verklaringen van de zus van [geïntimeerde4] , de vader van [geïntimeerde4] , [naam7] en [naam6] . Voorts staat in het rapport vermeld dat [naam7] de auto op 20 juli 2018 op verzoek van [geïntimeerde4] op haar naam heeft laten zetten (volgens de verklaringen van [naam7] en [naam6] omdat [geïntimeerde4] in de schuldsanering terecht was gekomen), waarna [naam6] (nadat [naam7] in de schuldsanering terecht was gekomen) de auto op 6 december 2018 op verzoek van [geïntimeerde4] op zijn naam heeft laten zetten. Volgens het rapport volgt uit het vorenstaande dat [geïntimeerde4] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven omtrent de eigendom van de auto. Daarnaast staat in het rapport vermeld dat [geïntimeerde4] in het verleden zelf een verzekeringsaanvraag had ingediend voor de auto en dat die aanvraag is geweigerd blijkens stukken van Allsecur. Vervolgens heeft [geïntimeerde4] op 20 juli 2018, met toestemming van [naam7] , online een verzekeringsaanvraag ingediend bij Allsecur op naam van [naam7] . Volgens het rapport heeft [geïntimeerde4] daarbij de slotvragen onjuist beantwoord. In het rapport is opgemerkt dat [naam7] niet in het bezit is van een geldig rijbewijs, terwijl de hierop betrekking hebbende vraag wel met ‘ja’ is beantwoord. Uit het rapport blijkt voorts dat [geïntimeerde4] onjuiste informatie heeft verstrekt over de verzekeringsaanvraag bij Allsecur. Ook staat in het rapport vermeld dat [geïntimeerde4] zich in telefoongesprekken met Allianz heeft voorgedaan als [naam7] (of als familie van [naam7] ), dat [geïntimeerde4] de door [naam7] betaalde premie aan [naam7] terugbetaalde en dat [geïntimeerde4] op de hoogte was van het feit dat haar zus niet in het bezit was van een geldig rijbewijs.

3.12

Naar aanleiding van voornoemd rapport is [geïntimeerde4] nogmaals geïnterviewd door [naam9] . In het daarvan opgemaakte derde rapport van Dekra van 11 september 2020 staat onder meer vermeld dat de auto volgens [geïntimeerde4] eigendom is van de heer [naam10] , dat laatstgenoemde de auto wilde schorsen en dat [geïntimeerde4] de auto wilde blijven gebruiken en heeft aangeboden de auto te verzekeren en op naam te zetten. Vervolgens heeft [geïntimeerde4] volgens het rapport met toestemming van [naam7] de auto op naam gesteld van [naam7] en een WAM-verzekering afgesloten, nadat [geïntimeerde4] werd geweigerd door de verzekeraar. In december 2018 is de auto volgens de verklaring van [geïntimeerde4] op naam gesteld van [naam6] . [geïntimeerde4] heeft voorts verklaard dat zij en enkele anderen de gebruiker zijn geweest van de auto.
3.13 Op 6 oktober 2020 heeft de advocaat van Allianz aan [naam8] geschreven dat sprake is van verval van recht op uitkering onder de WAM-verzekering, omdat [geïntimeerde4] zich schuldig zou hebben gemaakt aan bedrog, opzettelijke misleiding en schending van de waarheidsplicht. In reactie daarop heeft [naam8] op 1 november 2020 aan Allianz geschreven dat Allianz geen verzekeringsrechtelijke sanctie aan [geïntimeerde4] kan tegenwerpen, omdat [geïntimeerde4] geen partij is bij de verzekeringsovereenkomst. Op 14 december 2020 heeft de advocaat van Allianz een beroep gedaan op een schending van de waarheidsplicht (artikel 21 Rv) en op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 2 BW). In de brief staat vermeld dat [geïntimeerde4] op die gronden haar recht op schadevergoeding volledig heeft verspeeld.

3.14

[geïntimeerde4] is door het ongeval rolstoelafhankelijk geworden en zij verplaatst zichzelf door middel van een elektrische rolstoel. Voor veel handelingen heeft [geïntimeerde4] hulp van derden nodig. Er is sprake van een 24-uur zorgindicatie. Allianz heeft [geïntimeerde4] tot op heden € 7.000,00 betaald als voorschot.

4
4. Het oordeel van het hof
Inleiding

4.1

Allianz heeft vier grieven gericht tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 25 november 2021, waarmee zij beoogt de zaak in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen.
Een hoger beroep dat op voet van artikel 1019cc lid 3 Rv, aanhef en onderdeel a, is ingesteld heeft te gelden als een tussentijds beroep in de procedure ten principale. Deze uitspraak in het hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking van de rechtbank is daarmee een tussenuitspraak.

4.2

Allianz stelt dat [geïntimeerde4] haar opzettelijk heeft misleid met als doel WAM-dekking te construeren voor de auto waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden. Wanneer deze opzettelijke misleiding achterwege was gebleven, zou deze WAM-dekking er niet zijn geweest ten aanzien van het voertuig. Om die reden acht Allianz zich niet gehouden tot het doen van enige schade-uitkering aan [geïntimeerde4] . [geïntimeerde4] heeft zich schuldig gemaakt aan bedrog, opzettelijke misleiding en schending van de waarheidsplicht, waardoor zij haar recht op WAM-dekking heeft verspeeld (verwerkt) door haar eigen onoorbare gedrag. [geïntimeerde4] valt niet aan te merken als contractuele of onbekende derde, nu zij zelf de bewuste verzekering bij Allianz heeft afgesloten.

[geïntimeerde4] is geen verzekeringnemer, wel ‘bekende derde’
4.3 Vaststaat dat [geïntimeerde4] de verzekeringsaanvraag namens [naam7] heeft gedaan, omdat zij wist dat Allianz haar een verzekering zou weigeren aangezien zij in de schuldsanering zat en Allianz al eerder had geweigerd een WAM-verzekering met haar af te sluiten voor de auto vanwege betalingsproblemen. Allianz heeft – onweersproken – gesteld dat voor haar op geen enkele wijze kenbaar is geweest dat [geïntimeerde4] optrad als vertegenwoordiger van [naam7] en dat Allianz ervan uit is gegaan dat [naam7] op eigen naam een verzekering sloot ten behoeve van haar eigen voertuig.

4.4

Hoewel het hof van oordeel is dat dit nog niet betekent dat [geïntimeerde4] door deze handelwijze ook daadwerkelijk verzekeringnemer is geworden, omdat uit de rapporten van Dekra blijkt dat de auto met toestemming van [naam7] op haar naam is verzekerd bij Allianz, merkt het hof [geïntimeerde4] wel aan als ‘bekende derde’, als bedoeld in artikel 7:928 lid 2 BW, wier belang bij het sluiten van de verzekering is gedekt. Dit laatste gelet op de omstandigheden dat [geïntimeerde4] online een verzekeringsaanvraag heeft ingediend bij Allsecur (de rechtsvoorganger van Allianz) op naam van [naam7] , feitelijk eigenaar, althans bestuurder van de auto was en (via [naam7] ) de verzekeringspremies heeft voldaan en aldus direct belanghebbende bij de WAM-verzekering was, die zij zelf niet kon afsluiten.

4.5

Uit artikel 7:928 lid 1 BW volgt dat de verzekeringnemer verplicht is vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Lid 2 van genoemd artikel bepaalt dat indien de belangen van een bij het aangaan van de verzekering bekende derde worden gedekt, de in lid 1 bedoelde verplichting mede omvat de hem betreffende feiten die de verzekeringnemer kent of behoort te kennen, en waarvan naar deze weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar afhangt of kan afhangen. De mededelingsplicht van de verzekeringnemer omvat aldus ook hetgeen een hem bekende derde wiens belang bij het sluiten van de verzekering gedekt is, had moeten mededelen indien hij zelf verzekeringnemer was geweest. Blijkens de wetsgeschiedenis1 wordt de mededelingsplicht van de verzekeringnemer uitgebreid in die zin dat, ongeacht zijn eigen wetenschap, de geobjectiveerde wetenschap van de derde aan hem wordt toegerekend.

4.6

Het hof stelt vast dat [geïntimeerde4] de aanvraag voor de WAM-verzekering voor de auto niet alleen op naam van [naam7] heeft gedaan, maar ook namens haar de vragenlijst onjuist heeft ingevuld. De vraag ‘Heeft een verzekeraar u of uw medebestuurder ooit een verzekering geweigerd of opgezegd? Of bijzondere eisen gesteld?’ is immers ten onrechte met ‘nee’ beantwoord, terwijl vaststaat dat [geïntimeerde4] de bestuurder van de auto was en wilde blijven en Allsecur [geïntimeerde4] heeft geweigerd als verzekeringnemer voor een WAM-verzekering met betrekking tot de auto. Tevens is de vraag ‘Heeft u en uw medebestuurder een rijbewijs dat in Nederland geldig is’ met ‘ja’ beantwoord, waar vaststaat dat [naam7] niet beschikt over een rijbewijs en overigens niet in staat is de handgeschakelde auto te besturen, omdat zij maar één been heeft.

4.7

Allianz heeft - onweersproken - gesteld dat zij de betreffende WAM-verzekering niet zou hebben gesloten als zij van de ware feiten, hieruit bestaande dat niet [naam7] maar [geïntimeerde4] de feitelijke verzekeringnemer was, zou hebben geweten. Immers, al eerder heeft zij [geïntimeerde4] als verzekeringnemer van een WAM-verzekering voor de auto geweigerd.

4.8

Uit artikel 7:930 lid 1 BW volgt dan dat indien aan de in artikel 928 omschreven mededelingsplicht niet is voldaan, alleen recht op uitkering bestaat overeenkomstig de leden 2 en 3. Lid 4 van genoemd artikel bepaalt dat in afwijking van de leden 2 en 3 geen uitkering is verschuldigd indien de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten, terwijl uit lid 5 volgt dat geen uitkering is verschuldigd aan de verzekeringnemer of de derde, bedoeld in artikel 7:928 lid 2 BW, die heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Evenmin is een uitkering verschuldigd aan de derde indien de verzekeringnemer, met het opzet de verzekeraar te misleiden, niet heeft voldaan aan de mededelingsplicht betreffende de derde.

4.9

Onder opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:930 lid 5 BW dient te worden verstaan dat de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl de verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen de overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.2
De zware sanctie van verval van het recht op uitkering geldt tegenover de derde alleen indien deze zelf dan wel de verzekeringnemer met betrekking tot het risico of het belang van de derde heeft gehandeld met het opzet tot misleiden.

4.10

Naar het oordeel van het hof is hiervan sprake geweest, waar [geïntimeerde4] na de aanvankelijke weigering aan haar van een WAM-verzekering voor de auto, deze alsnog tot stand heeft willen brengen en heeft gebracht op naam van een ander, waarbij de mededelingsplicht is geschonden.

Artikel 11 WAM

4.11

Gelet op het voorgaande volgt het hof Allianz in haar stelling dat artikel 11 WAM niet in de weg staat aan het inroepen van de verzekeringsrechtelijke sancties door Allianz jegens [geïntimeerde4] (schending van de precontractuele mededelingsplicht ex artikel 7:928 BW en verval van het recht op uitkering wegens opzettelijke misleiding), omdat [geïntimeerde4] niet als een derde-benadeelde (derde-claimant onder de WAM, die niets van doen heeft met de verzekeringsrechtelijke verhouding tussen de verzekerde/verzekeraar) kan worden aangemerkt.

4.12

Van toepasselijkheid van het Bijrijdersarrest van 6 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1103) is geen sprake omdat - zoals [geïntimeerde4] zelf ook in de memorie van antwoord heeft geconstateerd - in deze zaak immers wel sprake is van een derde-benadeelde/inzittende die zelf ook een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de WAM-verzekering. Zonder de fraude van [geïntimeerde4] zou geen sprake zijn geweest van een WAM-verzekering en dus ook geen dekking voor schade als gevolg van het ongeval. Het hof volgt [geïntimeerde4] daarmee niet in haar stelling dat de fraude in deze zaak minder ernstig is dan de fraude die centraal stond in het Bijrijdersarrest.


Artikel 6:2 lid 2 BW

4.13

Voor zover [geïntimeerde4] niet zou hebben te gelden als ‘bekende derde’ als bedoeld in artikel 7:928 lid 2 BW, slaagt ook het beroep van Allianz op artikel 6:2 lid 2 BW. Het bedrog van [geïntimeerde4] brengt met zich mee dat zij haar recht op vergoeding ex artikel 6 WAM (voor zover haar daarop al een beroep zou toekomen) door haar eigen onoorbare gedrag heeft verspeeld. De handelwijze van [geïntimeerde4] , bestaande uit het opzettelijk misleiden van Allianz, had als doel een WAM-dekking te construeren voor de auto waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden. Deze dekking zou zij niet hebben verkregen indien zij de vragenlijst naar waarheid zou hebben ingevuld en naar waarheid zou hebben verklaard. Daarmee zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om op grond van artikel 6 WAM tot schade-uitkering aan [geïntimeerde4] over te gaan, omdat dat zou betekenen dat [geïntimeerde4] zou kunnen profiteren van haar op juist dat profijt gerichte bedrieglijke constructie. Dit geldt temeer nu [geïntimeerde4] ook na het ongeval diverse onjuiste en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd om de door haar gepleegde fraude te verhullen, waarbij zij zich in ieder geval tijdens drie telefoongesprekken met Allianz heeft voorgedaan als [naam7] . Dit is niet alleen maatschappelijk onwenselijk, maar leidt ook tot verval van het recht op uitkering wegens opzettelijke misleiding ex artikel 7:941 lid 5 BW in samenhang met artikel 7:941 lid 2 BW.


Conclusie

4.14

De grieven van Allianz tegen het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsrechtelijke verweren niet aan [geïntimeerde4] kunnen worden tegengeworpen (grief 1) en dat Allianz geen beroep toekomt op artikel 6:2 lid 2 BW (grief 2) slagen. Daarmee behoeft grief 3 geen verdere bespreking.

Geen erkenning van aansprakelijkheid
4.15 In het kader van de devolutieve werking van het appel dient het hof wel de stelling van [geïntimeerde4] te beoordelen dat het Allianz niet vrijstaat om terug te komen op de erkenning van aansprakelijkheid in haar e-mail van 13 maart 2020.
4.16 Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is daarover van de zijde van Allianz gesteld dat zij het schaderegelingstraject te goeder trouw is ingegaan, maar dat gaandeweg bleek dat Allianz geen verzekering zou hebben afgesloten als zij van de juiste feiten op de hoogte zou zijn gesteld. De schadebehandelaar van Allianz, mevrouw Swaneveld, heeft gesteld dat in verband met het aanvullende onderzoek naar de eigendom van de auto en de verzekeringsfraude door haar is bericht dat het nog niet duidelijk was of er wel sprake is van een schuldloze derde.

4.17

Uit de hiervoor onder 3.6 en verder opgenomen feiten volgt dat allereerst onduidelijkheid bestond over de bestuurderskwestie, waarbij Allianz op 10 december 2019 aansprakelijkheid van de hand heeft gewezen omdat op basis van de destijds beschikbare informatie [geïntimeerde4] de bestuurster van de auto was ten tijde van het ongeval. Nadien heeft de belangenbehartiger van [geïntimeerde4] ( [naam8] ) foto's aan Allianz gestuurd en drie handgeschreven verklaringen van [naam3] , de dochter en de vader van [geïntimeerde4] , waarin zij verklaren dat de zus van [geïntimeerde4] ten tijde van het ongeval de auto bestuurde.

4.18

Vervolgens heeft Allianz op 10 februari 2020 Dekra opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar de omstandigheden rondom het ongeval en heeft zij op 11 februari 2020 bericht dat zij vanwege de ernst van het letsel van [geïntimeerde4] bereid is tot bevoorschotting van een bedrag van € 2.000,-, zonder erkenning van aansprakelijkheid.

4.19

Op 13 maart 2020 heeft Allianz vervolgens aan [naam8] bericht dat zij de letselschade van [geïntimeerde4] als schuldloze inzittende als gevolg van het ongeval op 1 januari 2019 in behandeling neemt op grond van de WAM, waarna [naam8] op 17 maart 2020 aan Allianz schrijft dat hij er nota van heeft genomen dat Allianz met haar bericht aansprakelijkheid heeft erkend. In reactie daarop heeft Allianz op 28 april 2020 geschreven dat de zaak binnen Allianz intern is overgedragen en dat Allianz geen aansprakelijkheid erkent. Ook heeft Allianz aangegeven dat er geen duidelijkheid is over onder meer de dekking en de aansprakelijkheid, waarbij Allianz heeft aangegeven dat het onderzoek daarnaar nog niet is afgerond en dat wellicht een uitbreiding/aanvulling van het onderzoek nodig is.

4.20

Nadat Allianz uit het vervolgonderzoek naar onder meer de eigendom van de auto is gebleken van de verzekeringsfraude door [geïntimeerde4] , heeft zij in een brief van haar advocaat van 6 oktober 2020 aan [naam8] bericht dat sprake is van verval van recht op uitkering onder de WAM-verzekering, omdat [geïntimeerde4] zich schuldig zou hebben gemaakt aan bedrog, opzettelijke misleiding en schending van de waarheidsplicht.

4.21

Gelet op deze gang van zaken is het hof van oordeel dat Allianz niet kan worden verweten dat zij op 13 maart 2020 meedeelde dat zij de letselschade van [geïntimeerde4] als schuldloze inzittende als gevolg van het ongeval op 1 januari 2019 in behandeling zou nemen op grond van de WAM, zonder dat zij daarbij nogmaals het voorbehoud heeft gemaakt dat dit geen erkenning van aansprakelijkheid inhoudt. Op 11 februari 2020 heeft zij dat voorbehoud immers wel gemaakt, terwijl zij op 28 april 2020 ook ontkennend heeft gereageerd op de mededeling van [naam8] van 17 maart 2020 dat sprake was van erkenning van aansprakelijkheid waarbij zij ook heeft verwezen naar het voorbehoud dat op 11 februari 2020 was gemaakt.

4.22

Overigens geldt ook hier dat als gevolg van de in 4.13 omschreven handelwijze van [geïntimeerde4] het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om Allianz aan een aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid te houden, zo daarvan al sprake zou zijn.

Proceskosten deelgeschil

4.23

De vierde grief van Allianz richt zich tegen de door de rechtbank begrote kosten van het deelgeschil, gebaseerd op een tijdsbesteding van 31 uur tegen een uurtarief van € 245,- vermeerderd met 21% btw.

4.24

De rechtbank heeft de kosten in het deelgeschil begroot op de wijze van artikel 1019aa Rv en heeft Allianz veroordeeld tot betaling daarvan aan [geïntimeerde4] , vermeerderd met het door [geïntimeerde4] betaalde griffierecht. In de deelgeschilprocedure worden ingevolge artikel 1019aa Rv de proceskosten van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, begroot op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW. In de memorie van toelichting wordt hierover opgemerkt dat de deelgeschilprocedure zozeer is verbonden met een afwikkeling buiten rechte dat de daarvoor gemaakte kosten ook mogen worden beschouwd als kosten van buitengerechtelijke afwikkeling.
4.25 Een veroordeling in een deelgeschilbeschikking valt onder 1019bb Rv en niet onder 1019cc lid 1 Rv en blijft derhalve buiten het hoger beroep.3
Het hof wijst partijen erop dat uit artikel 1019cc lid 2 Rv volgt dat aan een veroordeling van een van partijen in een deelgeschilbeschikking in de procedure ten principale geen verdergaande betekenis toekomt dan wanneer zij zou zijn opgenomen in een tussen partijen gewezen vonnis in kort geding. Dit brengt mee dat de rechter in de door Allianz aanhangig gemaakte bodemprocedure niet aan zodanige veroordeling gebonden is en dat die veroordeling haar werking verliest indien in de bodemprocedure in het dictum een andere beslissing wordt gegeven over de desbetreffende vordering.

4.26

Hoewel tegen de veroordeling in een deelgeschilbeschikking geen hoger beroep openstaat, berust die veroordeling op een materiële eindbeslissing die wel voor appel vatbaar is. Deze situatie is voorzien in de parlementaire geschiedenis.4 Daarbij is volgens de Hoge Raad van belang dat deze kosten in de procedure ten principale niet van kleur verschieten als bedoeld in artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding met artikel 241 Rv. In hoger beroep op de voet van artikel 1019cc lid 3 Rv kunnen dus grieven tegen een dergelijk oordeel worden gericht.5

4.27

Het hof stelt vast dat Allianz enkel heeft gesteld dat het redelijk is om het aantal uren te matigen tot 20 in totaal en dat van een in letselschade gespecialiseerde advocaat (LSA-advocaat) mag worden verwacht dat hij aan dit aantal uren voldoende heeft voor de behandeling van dit deelgeschil. [geïntimeerde4] heeft daartegenover gemotiveerd – onder overlegging van een urenspecificatie van haar advocaat – gesteld dat 41,8 uur aan de zaak is besteed en dat de advocaat, indachtig de dubbele redelijkheidstoets, zijn uren al gematigd heeft tot 31 uur. Daarbij komt dat [geïntimeerde4] – onweersproken – heeft gesteld dat Allianz zich tijdens de mondelinge behandeling van het deelgeschil op 28 oktober 2021 heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door [geïntimeerde4] gevorderde kosten van het deelgeschil.

Gelet hierop kan de vierde grief van Allianz naar het oordeel van het hof niet slagen.

4.28

Gelet op het voorgaande geeft het hof Allianz in overweging om hiervoor een praktische oplossing met [geïntimeerde4] te treffen, opdat de bodemprocedure mogelijk kan worden doorgehaald. ECLI:NL:GHARL:2023:10091