Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 130821 procedure ex art. 35 UAVG; Verzoek ongedaanmaking registraties afgewezen, Verzoek tot schadevergoeding niet ontvankelijk

RBDHA 130821 procedure ex art. 35 UAVG; Verzoek ongedaanmaking registraties afgewezen, Verzoek tot schadevergoeding niet ontvankelijk

2
De feiten

2.1.
[verzoeker] woonde in 2018 met zijn gezin in een woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). [verzoeker] had voor de woning een woonhuis- en inboedelverzekering afgesloten bij (de rechtsvoorganger van) Reaal.

2.2.
[verzoeker] is op 10 augustus 2018 met zijn gezin op vakantie gegaan. Een van de kinderen uit de buurt (de toen twaalfjarige [kind] , hierna te noemen: ‘ [kind] ’) bleek over een sleutel van het huis te beschikken. [kind] is tijdens de vakantie van [verzoeker] meermalen in de woning geweest, alleen of samen met andere kinderen. Daarbij zijn vernielingen aangericht. Op 19 augustus 2018 is de politie ter plaatse gekomen, nadat de buren na het horen van twee harde knallen (veroorzaakt doordat een deodorantbusje in een gestookt vuurtje in de achtertuin was gegooid) drie jongetjes uit de tuin van [verzoeker] zagen rennen. Een van de ter plaatse gekomen agenten is vervolgens in de tuin, de schuur en de woning geweest. In zijn proces-verbaal van bevindingen van 19 augustus 2018 heeft deze agent hierover het volgende verklaard:

Ik ( ... ) ben ( ... ) de achtertuin van perceel 103 in gegaan en zag dat de deur van de schuur open stond. Ik zag dat de ruit van de schuur stuk was. Ik zag dat de schuifpui van de woning open stond. Ik ben vervolgens eerst de schuur ingelopen en zag dat er een elektrische boormachine op de grond lag. Ik zag dat de stekker van de boormachine in het stopcontact zat. Ik zag dat er meerdere gaatjes in de vloer van de schuur waren geboord. Ik zag ook een koelkast of vriezer in de schuur staan. Ik zag dat er meerdere gaatjes in de deur van de koelkast of vriezer waren geboord. Ik zag ook een bromfietshelm liggen waar een gaatje in geboord was. ( ... ) Ik ben vervolgens via de openstaande schuifpui de woning ingegaan. Ik zag dat de computer was ingeschakeld en hoorde muziek uit de speakers van de computer komen. Ik ben vervolgens de woning doorgelopen en ( ... ) zag dat er niemand anders in het huis aanwezig was. In het huis zag [ik dat] kastdeuren openstonden. Verder zag ik in de woning geen vernielingen.”

2.3.
De politie is daarna naar het huis van [kind] gegaan. Daar heeft de politie een bos sleutels van de woning van [verzoeker] meegenomen. Ook heeft de politie een elektrische fiets meegenomen, die [kind] in de tuin van [verzoeker] had aangetroffen en meegenomen.

2.4.
[verzoeker] is op 31 augustus 2018 teruggekomen van vakantie. Hij heeft thuis een op 19 augustus 2018 achtergelaten brief van de politie aangetroffen, waarin de politie melding maakt van de aanwezigheid van de kinderen in de woning en van de diefstal van de fiets en vondst van de sleutels. [verzoeker] heeft vervolgens op 6 september 2018 bij de politie aangifte gedaan van diefstal van goederen (waaronder een elektrische fiets, twee kinderfietsen en sieraden van zijn echtgenote) en van vernieling van diverse onderdelen en inboedelstukken van zijn woning. In het proces-verbaal verklaart [verzoeker] onder meer dat zijn computer is vernield en dat er, naast de gaten in de vloer van de schuur, de koelkast en de bromfietshelm, ook gaten zijn geboord in de televisie, de schouw bij de open haard, de vloer van de benedenverdieping, de eettafel en verschillende onderdelen van de keuken (keukenkastjes, muren en het aanrechtblad). Ook hebben de kinderen volgens [verzoeker] de oven vernield door de klep waarmee deze wordt geopend te verwijderen. Verder maakt [verzoeker] melding van breuken in beglazing, waaronder breuken in het glas in de deur naar de woonkamer.

2.5.
Op 7 september 2018 heeft [verzoeker] een schriftelijke schademelding bij Reaal gedaan. In de schademelding heeft [verzoeker] voor een omschrijving van de gestolen goederen en vernielingen verwezen naar het door hem meegestuurde proces-verbaal van aangifte bij de politie.

2.6.
In opdracht van Reaal is een schade-expert van Dekra Experts (hierna: Dekra) bij [verzoeker] langs geweest om nader onderzoek te doen naar de aard en de omvang van de schade. Tijdens de bezichtiging door de expert heeft [verzoeker] , naast alle eerdergenoemde schadeposten, ook melding gemaakt van schade aan een dakraam op de zolderetage. De schade-expert heeft op 3 oktober 2018 een rapport opgemaakt.

2.7.
Naar aanleiding van de bevindingen van de schade-expert heeft Reaal aan Dekra opdracht gegeven om vervolgonderzoek te doen. Een onderzoeker van Dekra heeft in het kader van dit vervolgonderzoek op 12 december 2018 en 10 juli 2019 [verzoeker] geïnterviewd over de toedracht en omvang van de schade. Ook heeft de onderzoeker op 27 december 2018 gesproken met [kind] (in aanwezigheid van diens moeder).

2.8.
Bij brief van 12 december 2019 heeft Reaal aan [verzoeker] bericht dat zij niet tot uitkering zal overgaan, omdat Reaal op basis van de bevindingen van Dekra vermoedt dat [verzoeker] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de omvang van de schade. Ook heeft Reaal aangekondigd dat zij mogelijk zal overgaan tot het beëindigen van de verzekering en het opnemen van de gegevens van [verzoeker] bij Stichting Centraal Informatie Systeem (Stichting CIS). Reaal schrijft ter onderbouwing van haar vermoeden onder meer:

Zoals ( ... ) aangegeven heeft de politie geen vernielingen in de woning aangetroffen. Daarnaast bevreemdt het ons dat er in de hele woning nu schade is, behalve in de ouderslaapkamer.

Met betrekking tot de ovendeur (de isolerende deur) die verdwenen is, geven zowel de expert als de onderzoeker aan dat gezien de roestvorming die aanwezig is de deur al langere tijd weg is. Dit is niet het gevolg van de vernielingen die de kinderen zouden hebben aangebracht in de woning.

Ook voor wat betreft het zolderraam geeft de onderzoeker aan dat, gezien de mosvorming rondom de barsten, dit niet kan zijn veroorzaakt door de kinderen. Nog los van de hoogte waarop het raam aanwezig is.

Daarbij blijft het onduidelijk hoeveel fietsen er gestolen zijn. U geeft in het proces-verbaal één fiets op, dit wordt ook zo verklaard door de dader, maar u claimt uiteindelijk twee elektrische fietsen.

Er zijn zo nog diverse onduidelijkheden over schade aan de zitbank en het boren van de gaatjes in verschillende soorten materiaal (hout, steen, metaal). Hier zouden verschillende boortjes gebruikt moeten worden, immers, een houtboor kan niet gebruikt worden voor steen, tenminste de boor kan dan niet zo lang meegaan.

( ... )

2.9.
Reaal heeft [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om op de door Reaal vastgestelde feiten te reageren. Tussen december 2019 en november 2020 heeft [naam] (een kennis van [verzoeker] ) namens [verzoeker] met Reaal gecorrespondeerd over het door Reaal ingenomen standpunt.

2.10.
Reaal heeft bij brief van 3 november 2020 aan [verzoeker] bericht dat zij niet tot uitkering zal overgaan en de verzekering beëindigt, omdat Reaal op basis van de in de brief van 12 december 2019 omschreven feiten concludeert dat [verzoeker] opzettelijk een onjuiste opgave heeft gedaan om zo een (hogere) uitkering van Reaal te krijgen. Ook deelt Reaal mee dat de persoonsgegevens van [verzoeker] zijn geregistreerd in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR).

2.11.
Bij brief van zijn advocaat van 17 november 2020 heeft [verzoeker] Reaal verzocht de registraties ongedaan te maken en de schadeclaim alsnog toe te wijzen. Reaal heeft bij brief van 22 januari 2021 geantwoord dat zij bij haar standpunt blijft en dat de registraties blijven gehandhaafd, met dien verstande dat de registratie in het EVR op basis van een proportionaliteitstoets vijf jaar zal duren.

3
Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank – kort weergegeven – om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, Reaal te veroordelen om:
de persoonsgegevens van [verzoeker] uit het EVR en het Incidentenregister te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan;

aan [verzoeker] een bedrag van (minimaal) € 20.000 aan materiële schade te betalen conform de dekking van de inboedelverzekering;

aan [verzoeker] een bedrag van € 2.500 te betalen voor de immateriële schade die [verzoeker] heeft geleden door het onrechtmatig handelen van Reaal;

Reaal te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.
Reaal voert verweer tegen de verzoeken. Reaal concludeert onder meer dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de verzoeken onder ii. en iii., omdat daarvoor volgens Reaal geen ruimte is in een verzoekschriftprocedure tot verwijdering van persoonsgegevensregistraties op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat daarvoor wel ruimte is, verzoekt Reaal de rechtbank in (voorwaardelijke) reconventie te veroordelen tot betaling van de door Reaal gemaakte onderzoekskosten ter hoogte van € 6.568,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2021.

3.3.
De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.

4
De beoordeling

niet-ontvankelijkheid verzoeken ii (uitkering schade) en iii (immateriële schadevergoeding)

4.1.
Deze zaak betreft een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG). [verzoeker] verzoekt in deze procedure verwijdering van de registraties van zijn persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR, op basis van artikel 21 van de AVG. Naast deze verwijdering verzoekt [verzoeker] de rechtbank in deze procedure ook om Reaal te veroordelen tot uitkering over te gaan (op grond van de verzekeringsovereenkomst) en een immateriële schadevergoeding te betalen (de verzoeken onder 3.1 ii. en iii).

4.2.
De rechtbank is met Reaal van oordeel dat voor deze laatste twee verzoeken geen plaats is in deze verzoekschriftprocedure. In de eerste plaats zijn deze twee verzoeken eigenlijk vorderingen (respectievelijk tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst en schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek), die met een dagvaarding moeten worden ingeleid. Los daarvan geldt bovendien dat deze verzoekschriftprocedure naar zijn aard begrensd is. De wetgever heeft voor geschillen over (verwijderings-)verzoeken op grond van de artikelen 15 tot en met 22 van de AVG een specifieke procedure uitgewerkt in de UAVG. Die procedure komt erop neer dat een belanghebbende bij de verwerkingsverantwoordelijke een verzoek kan doen op grond van de artikelen 15 tot en met 22 AVG. De verwerkingsverantwoordelijke moet op zo’n verzoek schriftelijk beslissen, binnen de in artikel 12, derde lid van de AVG genoemde termijnen. Voor zover de belanghebbende het niet eens is met die beslissing en de beslissing niet door een bestuursorgaan is genomen, bepaalt artikel 35 lid 1 UAVG dat de belanghebbende zich tot de rechtbank kan wenden met het schriftelijk verzoek om de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 AVG alsnog toe of af te wijzen. Het derde lid van artikel 35 UAVG bepaalt dat de rechtbank het verzoek toewijst, voor zover zij dit gegrond oordeelt. De procedure op basis van artikel 35 UAVG is, gezien de tekst van de wet, dus beperkt tot het toe- of afwijzen van een verzoek op grond van de artikelen 15 tot en met 22 AVG. Ook daaruit volgt dat de artikel 35 UAVG procedure niet kan worden gebruikt om geschillen over de nakoming van een verzekeringsovereenkomst of (immateriële) schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen door de verzekeraar te laten beslechten, ook al hangen de weigering om tot uitkering over te gaan en de registratie van de persoonsgegevens zeer nauw met elkaar samen (aangezien zij voortvloeien uit dezelfde feitelijke gebeurtenis). Voor dergelijke vorderingen is een dagvaardingsprocedure de aangewezen weg. [verzoeker] zal dan ook in de verzoeken onder 3.1 ii en iii niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarmee komt ook het voorwaardelijke tegenverzoek van Reaal (tot betaling van de onderzoekskosten) in dit geding niet aan de orde.

juridisch toetsingskader

4.3.
Het gaat in dit geding dus nog uitsluitend om de vraag of de registraties in het Incidentenregister en het EVR ongedaan moeten worden gemaakt. De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop.

4.4.
Reaal heeft de gegevens van [verzoeker] in het Incidentenregister en in het EVR (voor de duur van vijf jaren) geregistreerd, omdat volgens Reaal in voldoende mate vaststaat dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan verzekeringsfraude door opzettelijk onjuiste informatie te verschaffen in het kader van de schademelding.

4.5.
De registratie en het verzoek tot verwijdering daarvan moeten worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de AVG. In artikel 21 lid 1 AVG is bepaald dat een betrokkene te allen tijde het recht heeft om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder e en f AVG. Op grond van artikel 17 lid 1 aanhef en onder c en d AVG heeft de betrokkene recht op het wissen van hem betreffende persoonsgegevens indien de betrokkene overeenkomstig artikel 21 lid 1 AVG bezwaar maakt tegen de verwerking en er geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking zijn, of wanneer de persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt. Volgens artikel 6 lid 1 aanhef en onder f is de verwerking rechtmatig indien en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is. Daarbij geldt dat moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkenen niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt.

4.6.
Daarbij is het volgende van belang. Een opname in, met name, het EVR kan voor de betrokkene verstrekkende consequenties hebben. Alle deelnemende financiële instellingen kunnen immers door toetsing in het externe verwijzingsregister vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Vervolgens is het mogelijk dat zij om nadere informatie over de opname kunnen vragen. Het gevolg hiervan kan zijn dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Er moeten daarom hoge eisen dienen worden gesteld aan de grond(en) voor opname in bedoelde registers.

4.7.
Dit uitgangspunt is terug te vinden in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (hierna: het Protocol). In dit protocol is nader geconcretiseerd in welke gevallen gegevens mogen worden opgenomen en opgenomen blijven in het Incidentenregister en het EVR. In artikel 5.2.1 van het Protocol met betrekking tot opname in het EVR het volgende bepaald:

De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en onder toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële Instelling, alsmede de (Organisatie van de)
Financiële Instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen.”

4.8.
Artikel 5.2.1 van het Protocol (2021) stelt wat dit betreft geen andere eisen dan artikel 5.2.1 van de vorige versie van het protocol (2013). De rechtbank neemt met partijen tot uitgangspunt dat de registratie in het EVR en in het Incidentenregister in overeenstemming met de bepalingen van het Protocol moet geschieden en dat Reaal de gegevens uit de registers moet verwijderen, indien niet (langer) aan de voorwaarden van het protocol is voldaan.

4.9.
Ten slotte neemt de rechtbank met partijen tot uitgangspunt dat de aan de registratie gestelde eis dat ‘in voldoende mate moet vaststaan’ dat sprake is van verzekeringsfraude, met zich brengt dat sprake moet zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen dragen en dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren (zie Hoge Raad van 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720)

procedure onzorgvuldig?

4.10.
[verzoeker] heeft onder meer betoogd dat de registraties alleen al geen stand kunnen houden omdat deze registraties procedureel onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Dit betoog wordt niet gevolgd. Weliswaar heeft het lang geduurd voordat Reaal een definitieve beslissing heeft genomen, maar vaststaat dat:
- de door Reaal ingeschakelde schade-expert en onderzoeker van Dekra [verzoeker] meerdere malen (in aanwezigheid van een vriend die voor hem tolkte) hebben geïnterviewd;
- de onderzoeker [verzoeker] daarbij heeft geconfronteerd met de door Reaal opgevraagde bevindingen van de politie en de uitkomsten van het interview met [kind] ;
- Reaal vervolgens bij brief van 12 mei 2019 heeft geïnformeerd dat en op basis van welke bevindingen Reaal voorlopig tot conclusie is gekomen dat [verzoeker] Reaal een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven en dat Reaal voornemens was maatregelen te nemen;
- aan [verzoeker] de gelegenheid is geboden om op de voorlopige conclusie van Reaal te reageren.

Daarmee is sprake geweest van voldoende zorgvuldige informatievergaring en van voldoende hoor en wederhoor. Weliswaar heeft Reaal op 27 oktober 2020 abusievelijk een informatiebrief gestuurd over de registratie in het EVR waarin in plaats van een bewaringstermijn stond “<INVULLEN>”, maar Reaal heeft die fout later hersteld en alsnog aan [verzoeker] bericht dat de registratie in het EVR vijf jaar bedraagt. Juist is dat dit niet de schoonheidsprijs verdient, maar niet kan worden geoordeeld dat de beslissing van Reaal procedureel gezien onzorgvuldig tot stand is gekomen.

diefstal elektrische fietsen

4.11.
Met betrekking tot de inhoudelijke afweging tot het doen van de registraties en het verzoek tot verwijdering daarvan, overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat als onbestreden vast dat [verzoeker] in zijn schademelding (met verwijzing naar zijn aangifte bij de politie) en tijdens het gesprek met de schade-expert meerdere schadeposten aan zijn woning en inboedel bij Reaal heeft geclaimd, waaronder de hierna te bespreken schadeposten. Al deze schade is volgens [verzoeker] (door toedoen van [kind] of andere daders) ontstaan in de periode dat [verzoeker] met vakantie was (tussen 10 augustus 2018 en 31 augustus 2018). De rechtbank is met Reaal van oordeel dat er concrete feiten en omstandigheden zijn aan te wijzen die de juistheid van de opgave van [verzoeker] tegenspreken.

4.12.
Ten eerste heeft [verzoeker] tegenover Dekra verklaard dat er twee elektrische fietsen zijn gestolen. Één van hemzelf, en één van zijn vrouw. Ook zijn er volgens [verzoeker] twee kinderfietsen gestolen. De elektrische fiets van [verzoeker] is (beschadigd) bij [kind] teruggevonden. De elektrische fiets van zijn vrouw en de kinderfietsen zijn volgens [verzoeker] nooit teruggevonden.

4.13.
Reaal heeft terecht erop gewezen dat [verzoeker] , afwijkend van wat hij aan Dekra heeft verklaard, in zijn aangifte bij de politie (waarbij volgens [verzoeker] een vriendin van hem via de telefoon heeft vertaald) niet heeft opgegeven dat er twee elektrische fietsen zijn gestolen. In het proces-verbaal van aangifte valt met betrekking tot de diefstal van fietsen het volgende te lezen:

-“elektrische fiets is gestolen. Die heb ik nu terug van de politie, maar de kilometerteller is stuk en kan niet meer worden gebruikt. Hierdoor is de hele fiets onbruikbaar.

- twee kinderfietsen zijn gestolen

- de fietstassen van de fiets van mijn vrouw zijn ook gestolen

In het proces-verbaal van aangifte verklaart [verzoeker] dus alleen over zijn eigen elektrische fiets, die bij [kind] is aangetroffen. Het proces-verbaal maakt geen melding van diefstal van een tweede elektrische fiets. Dat sprake is geweest van miscommunicatie (omdat [verzoeker] de taal niet goed beheerst en een vriendin telefonisch tolkte) vindt de rechtbank, gelet op de specifieke inhoud van de verklaring en de uitgebreide lijst met andere goederen, niet voor de hand liggen. [verzoeker] heeft het bestaan van miscommunicatie ook niet nader onderbouwd. Bovendien staat als onweersproken vast dat [verzoeker] maar van één van de fietsen (een Koga) een nota heeft kunnen overleggen, terwijl ook [kind] alleen over één elektrische fiets verklaart die hij uit de schuur heeft gehaald. [verzoeker] heeft tegenover al deze feiten en omstandigheden, die sterk in de richting wijzen dat er maar één elektrische fiets in de schuur stond, verder geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat hij niet over één, maar over twee elektrische fietsen beschikte, die beide zouden zijn weggenomen.

vernielingen dakraam zolder, lamp en oven

4.14.
Ten tweede heeft [verzoeker] tegenover Dekra verklaard dat de (front)deur van de oven door de kinderen is verwijderd. Daarnaast hebben de kinderen volgens [verzoeker] vernielingen aangebracht in het dakraam op de zolderverdieping, de lamp in de woonkamer, en de ruitjes in de deur van de woonkamer.

4.15.
Ook voor deze geclaimde schadeposten geldt dat er van de kant van Reaal diverse feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die tegenspreken dat deze schade tijdens de afwezigheid van [verzoeker] door de kinderen is veroorzaakt. De ovendeur die volgens [verzoeker] door de kinderen is verwijderd, is nergens teruggevonden. Bovendien duidt de (door de onderzoeker van Dekra waargenomen) roestvorming en vuilaanslag op de (nog wel aanwezige) binnenzijde van de ovendeur er volgens de onderzoeker op dat de deur al geruime tijd weg moet zijn geweest. Verder staat vast dat de kinderen niet bij de als vernield opgegeven lamp kunnen komen, althans niet zonder op een stoel of tafel te gaan staan. Volgens Dekra geldt voor het dakraam hetzelfde, aangezien dit op ruim twee meter hoogte zit. Daarnaast heeft Dekra waargenomen dat er mosvorming tussen en op de scheur in het glas van het dakraam zat. Het is volgens Dekra gelet op deze mosvorming aannemelijk dat het raam al vóór augustus 2018 beschadigd moet zijn geweest. Ook de barsten in de ruitjes in de tussendeur van de woonkamer lijken volgens Dekra al langer aanwezig te zijn. Bij deze constateringen van Dekra komt dat [kind] heeft verklaard dat hij alleen in de schuur vernielingen heeft gepleegd, en niet in de woning, en ook niet op zolder is geweest.

4.16.
[verzoeker] heeft tegenover al deze (door Reaal overgenomen) bevindingen van Dekra niet gemotiveerd waarom de constateringen en conclusies van Dekra onjuist zijn, en waarom het wel plausibel is dat de hiervoor opgesomde schade door de kinderen is veroorzaakt. [verzoeker] heeft volstaan met de (niet nader gemotiveerde) stellingen dat het enkel aannames van Dekra zijn (en geen voldongen feiten), dat het niet uit te sluiten is dat er ook andere (meerderjarige) daders betrokken zijn geweest en dat het ook niet aannemelijk is dat minderjarige daders inbreken, vernielen en een ontploffing veroorzaken, maar dat dit wel is gebeurd. Daarmee heeft [verzoeker] de gegronde twijfel van Reaal aan de juistheid van deze schadeclaims onvoldoende weerlegd.

vernieling computer

4.17.
Ten derde heeft [verzoeker] bij Reaal opgegeven dat zijn computer en monitor door de kinderen zijn vernield. Volgens [verzoeker] is de computer niet meer aan te krijgen.

4.18.
Reaal heeft echter terecht gesteld dat deze opgave niet strookt met de bevindingen van de politie. Uit het door Reaal opgevraagde proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de agent die op 19 augustus 2018 ter plaatse in de woning heeft rondgekeken, heeft vastgesteld dat op dat moment de computer was ingeschakeld en dat er muziek uit de speakers van de computer kwam. Die bevinding sluit aan bij de verklaring van [kind] , die heeft verklaard dat hij op de computer in de woonkamer heeft gezeten. Ook heeft [kind] ontkend dat hij vernielingen in de woning heeft gepleegd. De bevinding van de agent dat de hij nog geluid uit de speakers hoorde komen, past bovendien niet bij de foto’s van de computer (productie G Reaal, foto 7 en 8), waarop behoorlijke beschadigingen zijn te zien, die kennelijk zodanig zijn dat de computer niet meer aangaat. De stelling van [verzoeker] dat de computer het waarschijnlijk aan het begeven was (maar dat er nog wel geluid uit de speakers kwam), komt de rechtbank – te minder in het licht van al het voorgaande – niet plausibel voor. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Reaal met dit één en ander voldoende onderbouwing gegeven aan haar standpunt dat de computer, anders dan [verzoeker] heeft geclaimd, niet door de kinderen is vernield.

boorgaten in de woning zelf

4.19.
Tussen partijen staat onbetwist vast dat de kinderen met een boormachine gaatjes hebben geboord in de vloer van de schuur en in de deur van een koelkast/vriezer en een bromfietshelm die in de schuur stonden. Deze gaatjes zijn op 19 augustus 2018 door de ter plaatse gekomen politieagent gezien (zie 2.3), en [kind] heeft tegenover de onderzoeker van Dekra ook bekend dat hij en de andere kinderen gaatjes in de vloer en de helm hebben geboord.

4.20.
[verzoeker] heeft in zijn schadeclaim opgegeven dat de kinderen niet alleen in de schuur, maar in de gehele woning gaatjes hebben geboord. Door Dekra is ook vastgesteld dat er in de woning met behulp van een boormachine gaten van 6 millimeter doorsnede zijn geboord in onder meer de laminaatvloer van de benedenverdieping, het plateau van de schouw, de woonkamertafel, het keukenblad, de deuren van de keukenkast, de kasten en de vloer van de kinderkamer, de kindertafel, en de afdekkap van de cv-ketel. Volgens Reaal is het niet aannemelijk dat deze gaatjes door de kinderen zijn aangebracht. Reaal voert daartoe onder meer aan dat de gaatjes zijn geboord in verschillende materialen (hout, laminaat, steen en metaal), terwijl het – volgens Reaal – nagenoeg onmogelijk is om met één en dezelfde boor exact dezelfde gaatjes te boren. [verzoeker] heeft die stelling betwist. Volgens hem is het technisch weldegelijk mogelijk om met één boor in verschillende materialen te boren, maar komt dit alleen de levensduur van de boor niet ten goede.

4.21.
De rechtbank laat dit discussiepunt over de technische (on)mogelijkheid van de boorgaten tussen partijen verder onbesproken, aangezien er door Reaal ook andere feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die tegenspreken dat alle opgegeven boorgaatjes door de kinderen zijn veroorzaakt. Allereerst heeft [kind] in zijn verklaring tegenover de onderzoeker van Dekra ontkend dat hij vernielingen in de woning zelf heeft aangebracht. Volgens [kind] heeft hij alleen gaatjes in de vloer van de schuur geboord, en was er ook een gaatje in de brommerhelm geboord. Deze verklaring van [kind] strookt met het proces-verbaal van bevindingen van de agent die op 19 augustus 2018 ter plaatse was. Daarin verklaart de agent dat hij de woning is doorgelopen maar, behalve een paar openstaande kastdeuren, geen vernielingen heeft gezien. [verzoeker] heeft in reactie op deze verklaring aangevoerd dat het zeer goed mogelijk is dat de agent in the heat of the moment de gaatjes zijn ontgaan, omdat hij vluchtig door de woning is gelopen om te controleren of er nog iemand in de woning was, en minder gericht was op het zoeken naar beschadigingen aan het huis en de inrichting. De rechtbank is echter met Reaal van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de agent alle door Dekra geconstateerde gaatjes in de woning heeft gemist, gelet op de hoeveelheid en verspreiding van de gaatjes over de woning, zoals zichtbaar op de door Dekra gemaakte foto’s. De rechtbank acht dit te minder waarschijnlijk, nu de agent de gaatjes in (de spullen in) de schuur wel heeft waargenomen voordat hij het huis doorzocht, en in zoverre op de aanwezigheid van vernielingen met een boormachine bedacht moet zijn geweest toen hij het huis inging. Daar komt bij dat [kind] heeft verklaard dat de vernielingen in de schuur zijn aangebracht met een elektrische boor met een stekkersnoer. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 19 augustus 2018 blijkt dat de agent deze boormachine bij aankomst ter plaatse op de vloer van de schuur heeft zien liggen, met de stekker in het stopcontact. Reaal heeft gesteld – en [verzoeker] heeft dat onvoldoende weersproken – dat er boorgaatjes in de woning zijn geboord op plekken die niet bereikbaar zijn met een elektrische boormachine met een snoer, hetzij omdat het snoer te kort is, hetzij omdat er geen stopcontacten in de buurt zijn. Weliswaar heeft [verzoeker] verklaard dat hij over twee boormachines beschikt (naast de – vernielde – boormachine, beschikt hij ook over een accuboormachine), maar [verzoeker] heeft verder geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die onderbouwen dat de kinderen tussen 10 augustus en 19 augustus 2018 ook die accuboormachine hebben gebruikt om in de woning gaatjes te boren.

4.22.
De rechtbank is met Reaal van oordeel dat het gelet op al het voorgaande onwaarschijnlijk is dat alle boorgaatjes door de kinderen zijn veroorzaakt. Reaal heeft tot de gerechtvaardigde conclusie kunnen komen dat [verzoeker] hierover opzettelijk onjuist heeft verklaard.

conclusie ten aanzien van bevindingen Dekra/Reaal

4.23.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van alle hiervoor onder 4.12 tot en met 4.21 besproken feiten en omstandigheden, samen beschouwd, in voldoende mate vaststaat dat [verzoeker] ten aanzien van meerdere zaken opzettelijk onjuist heeft verklaard over de omvang van de door de kinderen veroorzaakte schade, met het doel Reaal tot een hogere uitkering te bewegen. Reaal stelt tevens terecht dat deze gedragingen tot benadeling en bedreiging van de belangen van de financiële sector kunnen leiden, zodat er aan de kant van Reaal een gerechtvaardigd belang is om de gegevens van [verzoeker] in het Incidentenregister en ook in het EVR op te nemen. Aan de voorwaarden van sub a en b van artikel 5.2.1. van het Protocol is voldaan. De rechtbank is ten slotte met Reaal van oordeel dat de registratie voor de duur van vijf jaren proportioneel is (sub c van artikel 5.2.1). Dat [verzoeker] als gevolg van de registratie voorlopig geen nieuwe hypotheek of een verzekering kan afsluiten, of alleen tegen hogere kosten, is een gevolg dat inherent is aan de registraties en de opzettelijke misleiding die de reden voor die registraties vormt. [verzoeker] heeft verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat in zijn specifieke situatie deze gevolgen en de duur daarvan, afgewogen tegen het gerechtvaardigde belang van Reaal en andere financiële instellingen bij een vijfjarige registratie in het Incidentenregister en het EVR, niet proportioneel is.

4.24.
Het verzoek tot verwijdering van de registraties wordt dan ook afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van Reaal begroot op € 1.753 (€ 667 aan griffierecht en € 1.086 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II € 543).

4.25.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vergelijk Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). De nakosten zullen, zoals gevorderd, worden begroot conform het toepasselijke liquidatietarief. ECLI:NL:RBDHA:2021:9925