Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 010921 geen dekking na weigering bloedonderzoek, echter geen opzet tot misleiding: boete onversch. bet. en verwijdering registraties

RBGEL 010921 geen dekking na weigering bloedonderzoek, echter geen opzet tot misleiding: boete onversch. bet. en verwijdering registraties

2
De feiten

2.1.
[eisende partij 2] is eigenaar van een Audi A5 met kenteken [kenteken] (hierna: de Audi). [eisende partij 1] is zijn zoon. Op 12 september 2016 heeft [eisende partij 2] bij Achmea een autoverzekering afgesloten met de modules ‘Aanrijding en Vandalisme’ en ‘Ongevallenverzekering motorrijtuigen / Schade inzittenden’.

2.2.
In de polisvoorwaarden van de module ‘Aanrijding en Vandalisme’ is in artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

6.
Voor welke schade betalen wij niet?

In onze Algemene Voorwaarden leest u voor welke schade we niet betalen. Wij betalen ook niet voor de schade in de gevallen hieronder.

( ... )

e. Als de bestuurder alcohol, medicijnen of drugs heeft gebruikt

- Schade die werd veroorzaakt terwijl de bestuurder van de auto meer alcohol in het bloed of in de adem heeft dan mag volgens de wet.

- Als de bestuurder van de auto weigert mee te werken aan een blaastest of een ander onderzoek om de hoeveelheid alcohol, medicijnen of drugs in zijn lichaam te meten.

( ... )

2.3.
In de polisvoorwaarden van de module ‘Ongevallenverzekering motorrijtuigen / Schade inzittenden’ is in artikel 12, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

12.
Wanneer is de schade niet verzekerd?

( ... )

De bestuurder heeft alcohol of drugs gebruikt

- Hij heeft meer alcohol in het bloed of de adem dan wettelijk mag.

- Hij werkt niet mee aan een blaastest of bloedtest.

( ... )

2.4.
In de nacht van 28 op 29 oktober 2016 is [eisende partij 1] met de Audi, waarin hij reed met toestemming van zijn vader, een eenzijdig ongeval overkomen. Omstreeks 05:30 uur is hij op de A7 ter hoogte van [plaats] de macht over het stuur verloren en is hij van de rijbaan gegleden. Hierbij is [eisende partij 1] gewond geraakt. Ook de Audi is beschadigd.

2.5.
[eisende partij 1] is na het ongeval per ambulance vervoerd naar het Zaans Medisch Centrum. In de ambulance is [eisende partij 1] onderworpen aan een voorlopig onderzoek van de uitgeademde lucht conform artikel 160 lid 5 onder b Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: het voorlopig ademonderzoek of de blaastest). De uitkomst van deze blaastest was P/A (‘Pass/Alert’).

2.6.
In het ziekenhuis heeft een opsporingsambtenaar van politie naar aanleiding van de P/A-uitkomst van de blaastest bloed van [eisende partij 1] proberen te laten afnemen. In het ter zake opgemaakte proces-verbaal van bevindingen staat, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

Op zaterdag 29 oktober 2016, omstreeks 7.45 uur, kwam de GGD arts ter plaatse in het ziekenhuis. Ik ben samen met de arts naar [eisende partij 1] gelopen. ( ... ) Toen wij naast hem stonden heeft de arts zich voorgesteld en [eisende partij 1] uitgelegd wat hij kwam doen. Nadat hij dat gedaan had wilde [eisende partij 1] zijn rechten en plichten weten. Ik verbalisant heb [eisende partij 1] toen uitgelegd dat hij bloed moest afgeven. Dit omdat er op straat een indicatie van alcohol is gemeten op het test apparaat en hij niet op het politiebureau kon blazen vanwege zijn toestand. [eisende partij 1] zei toen dat hij geen bloed wilde geven maar urine. Ik vertelde hem dat hij geen urine kon afgeven maar alleen bloed. Hier was [eisende partij 1] het niet mee eens en vertelde dat ik niet moest liegen en de waarheid moest vertellen. Hij gaf aan dat hij wel urine kon afgeven. Ook omdat er al bloed was afgenomen door het ziekenhuis wilde hij niet bloed afstaan. ( ... )

[eisende partij 1] ook verteld dat als hij zou weigeren meteen de hoogste straf zou krijgen. Nadat ik hem dit medegedeeld had gaf [eisende partij 1] aan dat hij zijn advocaat wilde bellen voor advies en dat hij vijf minuten bedenktijd wilde hebben. Ik heb hem vervolgens aangegeven dat hij zijn advocaat kon bellen na het geven van bloed en dat de bedenktijd van vijf minuten er niet in zat. Hij kon aangeven wat hij wilde en zijn advocaat later bellen. Hierop antwoordde [eisende partij 1] weer dat hij bedenktijd wilde. Hierop heb ik [eisende partij 1] verteld dat ik het hem nog een keer zou vragen en als hij hierna niet aan zou geven dat er bloed afgenomen mocht worden ik dat zou zien als weigering en ik weer zou vertrekken samen met de arts.

Hierop hoorde ik [eisende partij 1] zeggen dat hij bedenktijd wilde hebben en dat het anders zou gaan als hij blank was geweest. ( ... )

Ergens in het gesprek heb ik [eisende partij 1] nog horen zeggen tegen mij dat hij maar een whiskey had gedronken. ( ... )

Nadat de arts weg was en ik ook zou vertrekken ben ik nogmaals langs [eisende partij 1] geweest om te vragen waar zijn rijbewijs was. Dit was ongeveer 15 minuten nadat ik voor het laatst met hem gesproken had. Dit omdat het rijbewijs ingevorderd moest worden. (...) Hij gaf ook aan dat hij het niet had mogen zeggen dat als hij blank was het anders was gelopen. Ook wilde hij nu wel bloed af laten nemen. Ik heb hem toen gezegd dat het bloed afnemen niet meer kon. ( ... )

2.7.
[eisende partij 2] heeft de schade gemeld bij Achmea en daartoe op het aanrijdingsformulier, onder meer, op de vraag “Was er sprake van drankgebruik of andere middelen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden?” in hoofdletters met ‘NEE’ geantwoord.

2.8.
Op 24 januari 2017 heeft de toedracht onderzoeker van Achmea een bezoek gebracht aan [eisende partijen] In het van dat gesprek opgemaakte verslag staat, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

V: Had u, [eisende partij 1] , op het moment van het ontstaan van de aanrijding, alcohol of drugs gebruikt?

A: Nee, ik had toen geen alcohol of drugs gebruikt. Rond 12 uur, dus 5,5 uur eerder, heb ik 1 glaasje whisky gedronken. ( ... )

V: Bent u. [eisende partij 1] , na het ontstaan van de aanrijding getest op het gebruik van alcohol of drugs?

A: Ik moest blazen en daaruit kwam naar voren dat ik had gedronken. Wat ik blies weet ik niet meer. In het ziekenhuis werd mij gevraagd bloed te geven voor een test op gebruik van alcohol of drugs. Ik heb bedenktijd gevraagd en was bang om geprikt te worden. Ik wilde daarom urine geven en bedenktijd krijgen. Ik kreeg ongeveer 2 minuten en toen moest ik beslissen. Ik wilde langer bedenktijd maar deze kreeg ik niet. Vervolgens heb ik de agent gezegd dat hij mij bedenktijd zou geven als ik blank was geweest. Toen liep de agent weg. Ik weet niet of hij mij nog iets gezegd heeft. Ik belde hierna 2x de politie. De eerder aanwezige agent kwam terug met een glimlach en vertelde mij dat de arts weg was en er dus geen bloed meer kon worden afgenomen.

V: Zijn er door justitie sancties opgelegd na het ontstaan van de aanrijding?

A: Ja, mijn rijbewijs is ingenomen geweest maar deze heb ik 2 of 3 weken later terug ontvangen. Ik moest nog wel voorkomen voor overtreding van artikel 5 en artikel 7.

( ... )

Confrontatie:

V: Uit onderzoek blijkt dat u, [eisende partij 1] , na het ontstaan van de aanrijding getest bent op alcoholgebruik. U blies toen een P/A. Wat is hierop uw reactie?

A: Dat weet ik niet. Ik heb slechts 1 whisky gedronken. Dat was minimaal vijf en een half uur voor het ontstaan van de aanrijding.

V: Waarom heeft u, [eisende partij 1] , op het schadeformulier en tijdens dit gesprek verklaard dat u tijdens het ontstaan van de aanrijding geen sprake van alcohol of drugs was, terwijl blijkt dat u als beginnend bestuurder een P/A blies? Wat is hierop uw reactie?

A: Ik [eisende partij 2] , heb het schadeformulier samen met een vriend van mij ingevuld maar wist toen nog niet dat er sprake was van alcohol gebruik bij mijn zoon. ( ... )

2.9.
Achmea heeft op 30 januari 2017 per brief aan [eisende partij 2] bericht de schade niet te zullen vergoeden en de persoonsgegevens van [eisende partijen] op te nemen in haar interne register en het Externe Verwijzingsregister; [eisende partij 2] voor de duur van 3 jaar, [eisende partij 1] voor de duur van 5 jaar. Reden hiervoor is “dat er een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven ten aanzien van alcoholgebruik van uw zoon ten tijde van de aanrijding. Ook is er onvoldoende medewerking verleend tijdens de afhandeling van de schade.”

Voorts is in deze brief opgenomen dat [eisende partijen] “bij een bewezen fraude” een boetebedrag van € 532,00 moet betalen.

2.10.
In een op 28 maart 2017 door het Openbaar Ministerie aan [eisende partij 1] verstuurde sepotbrief staat dat hij niet verder zal worden vervolgd ter zake van weigering bloedonderzoek gepleegd op 29 oktober 2016 te Zaandam. Als reden hiervoor vermeldt de officier van justitie dat er onvoldoende bewijs is.

2.11.
Op 25 april 2017 heeft [eisende partijen] aan Achmea het in 2.9 genoemde boetebedrag van € 532,00 betaald.

2.12.
[eisende partijen] heeft zich bij brief van 26 juli 2017 verweerd en Achmea daarbij verzocht om zijn gegevens uit de genoemde registers te verwijderen, de schade te vergoeden en de onderzoekskosten terug te betalen.

3
De vordering

3.1.
[eisende partijen] vordert, na verandering van eis, dat [de rechtbank] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
A. Achmea zal veroordelen om
- de persoonsgegevens van [eisende partijen] te (laten) verwijderen uit het interne Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister,
- aan [eisende partijen] te betalen een bedrag van € 18.013,00 ter vergoeding van de schade aan de Audi, vermeerderd met de wettelijke rente,
- aan [eisende partijen] te betalen een bedrag van € 532,00 uit hoofde van onverschuldigde betaling, vermeerderd met de wettelijke rente,

voor recht zal verklaren dat Achmea op grond van de verzekeringsovereenkomst tussen Achmea en [eisende partij 2] gehouden is om aan [eisende partij 1] te vergoeden alle door [eisende partij 1] geleden schade door verwonding (zowel lichamelijk als geestelijk) als gevolg van het verkeersongeval met de Audi A5 op 29 oktober 2016, vermeerderd met de wettelijke rente,

Achmea zal veroordelen in de proceskosten.

3.2.
[eisende partijen] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [eisende partijen] vordert dat Achmea overgaat tot dekking onder de verzekeringspolis en aldus de schade (minus eigen risico) aan de Audi ad € 18.013,00 vergoedt. Voorts vordert [eisende partijen] een verklaring voor recht dat Achmea ook ten aanzien van de letselschade van [eisende partij 1] tot dekking gehouden is. Er is geen sprake van een incident of gedraging als bedoeld in artikel 2 en/of 5.2 van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen, zodat er geen grondslag is voor opname van de gegevens van [eisende partijen] in de registers. Nu geen sprake is van misleiding dient Achmea de betaalde onderzoekskosten ad € 532,00 als onverschuldigd terug te betalen.

4
Het verweer

4.1.
Achmea concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partijen] met veroordeling van [eisende partijen] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, in de proceskosten.

4.2.
Op het verweer van Achmea zal in het navolgende, voor zover relevant, nader worden ingegaan.

5
De beoordeling

5.1.
De vraag die de rechtbank als eerste dient te beantwoorden, is of Achmea ten onrechte - zoals [eisende partijen] stelt en Achmea heeft betwist - geen dekking heeft verleend voor de schade aan de Audi en de letselschade van [eisende partij 1] .

5.2.
Achmea heeft aan [eisende partijen] de uitsluitingsclausules tegengeworpen, zoals hiervoor opgenomen onder 2.2 en 2.3, onder andere met betrekking tot de weigering mee te werken aan een blaastest of (kort gezegd) bloedonderzoek.

5.3.
Vast staat dat [eisende partijen] bij het voorlopig ademonderzoek de uitkomst ‘P/A’ heeft geblazen, hetgeen duidt op een alcoholconcentratie hoger dan 170 µg/l maar lager dan 300 µg/l. [eisende partij 1] was ten tijde van het ongeval beginnend bestuurder in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Voor een beginnend bestuurder is de alcohollimiet 88 µg/l.

5.4.
Anders dan Achmea, is de rechtbank van oordeel dat de uitslag van het voorlopig ademonderzoek op zichzelf onvoldoende is om vast te stellen dat de schade werd veroorzaakt terwijl [eisende partijen] meer alcohol in het bloed of in de adem had dan mag volgens de wet. De ‘P/A-uitslag’ vormt daarvoor weliswaar een indicatie (en levert in strafrechtelijke zin een verdenking op dat onder invloed van alcohol is gereden), maar als bewijs is het - net als in het strafrecht - onvoldoende. Die uitslag vormt slechts aanleiding voor nader onderzoek, in de vorm van een ademanalyse of bloedonderzoek.

5.5.
Dat - in dit geval - bloedonderzoek heeft echter niet plaatsgevonden. De vraag is nu of, zoals Achmea heeft gesteld maar [eisende partijen] heeft betwist, kan worden vastgesteld dat [eisende partij 1] heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan dat bloedonderzoek.

5.6.
Ter onderbouwing van die stelling heeft Achmea gewezen op het in 2.6 weergegeven proces-verbaal van bevindingen.

Volgens [eisende partijen] volgt daaruit níet dat [eisende partij 1] geweigerd heeft zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek, nu - zie ook de verklaring ten tijde van het huisbezoek in 2.8 - [eisende partij 1] (1) meende dat er al bloed van hem was afgenomen dat zou kunnen worden gebruikt voor het bloedonderzoek, (2) heeft voorgesteld in plaats van bloed urine af te staan en (3) uiteindelijk wél heeft ingestemd met bloedafname, maar toen was de arts niet meer aanwezig zodat geen alcoholonderzoek heeft plaatsgevonden.

5.7.
De rechtbank is van oordeel dat met het aangehaalde proces-verbaal van bevindingen wel degelijk is komen vast te staan dat [eisende partij 1] heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Daarmee is voldaan aan de uitsluitingsclausules zoals opgenomen onder 2.2 en 2.3 met betrekking tot de weigering mee te werken aan een bloedonderzoek. Daarvoor zijn de volgende overwegingen redengevend.

5.8.
Op grond van artikel 163 lid 4 WVW 1994 is - anders dan bij de ademanalyse - voor een bloedonderzoek eerst toestemming van de verdachte vereist. Het bloedonderzoek begint met het vragen van diens toestemming daarvoor door een opsporingsambtenaar. De toestemming is niet aan vormvereisten gebonden en het ontbreken daarvan wordt niet snel aangenomen. Bovendien kan de verdachte die zijn toestemming weigert, door daartoe bevoegd verklaarde opsporingsambtenaren op grond van artikel 163 lid 5 WVW 1994 worden bevolen mee te werken aan een bloedonderzoek.

5.9.
[eisende partij 1] heeft tot vijf maal toe de door de opsporingsambtenaar gevraagde toestemming voor het bloedonderzoek geweigerd. Ten eerste door te verklaren geen bloed maar urine te willen geven. Ten tweede, na een toelichting door de opsporingsambtenaar dat zulks niet kon, door opnieuw aan te geven dat hij wel urine kon afgeven en dat hij geen bloed wilde afstaan omdat er door het ziekenhuis al bloed was afgenomen. Ten derde, na een toelichting van de opsporingsambtenaar op de consequenties van de weigering, door erop te staan zijn advocaat te willen bellen en bedenktijd te willen. Ten vierde, na een toelichting door de opsporingsambtenaar dat zowel overleg met zijn advocaat als bedenktijd voorafgaand aan het bloedonderzoek er niet in zaten, door opnieuw aan toestemming de voorwaarde van bedenktijd te verbinden. Nadat de opsporingsambtenaar daarop heeft toegelicht nog één keer om toestemming te zullen vragen waarna hij met de arts zou vertrekken, heeft [eisende partij 1] ten vijfde, opnieuw bedenktijd als voorwaarde aan de toestemming verbonden en daaraan toegevoegd “dat het anders zou gaan als hij blank was geweest.

Eerst nadat zowel de arts al de opsporingsambtenaar bij [eisende partij 1] waren vertrokken - en de weigering om toestemming voor het bloedonderzoek te verlenen wat de opsporingsambtenaar betreft reeds was voltooid - is [eisende partij 1] teruggekomen op zijn weigering en wilde hij wel bloed laten afnemen. Dit was, zo volgt eveneens uit het proces-verbaal, vijftien minuten nadat de verbalisant en de arts bij het bed van [eisende partij 1] waren vertrokken.

5.10.
Met de hiervoor beschreven gang van zaken aan het ziekenhuisbed van [eisende partij 1] is komen vast te staan dat [eisende partij 1] heeft geweigerd mee te werken aan “een ander onderzoek om de hoeveelheid alcohol, medicijnen of drugs in zijn lichaam te meten”, namelijk een bloedonderzoek, zoals (in min of meer gelijke bewoordingen) opgenomen in de uitsluitingsclausules op de beide modules (2.2 en 2.3) van de autoverzekering. Hetgeen [eisende partijen] daartegen heeft aangevoerd (zie 5.6), kan hem niet baten, omdat (1) het eerder in het ziekenhuis afgenomen bloed hiervoor niet gebruikt kon worden, (2) urine geen alternatief is en (3) zijn uiteindelijke instemming pas werd gegeven nadat de weigering zijn medewerking te verlenen reeds was voltooid. [eisende partij 1] heeft simpelweg desgevraagd, bij herhaling, zijn toestemming - die is vereist om over te kunnen gaan tot het afnemen van bloed - niet verleend. [eisende partij 1] had evenmin het recht op raadpleging van een advocaat alvorens een beslissing te nemen over het al dan niet verlenen van zijn medewerking aan dit onderzoek. Het bloedonderzoek kan immers niet worden gelijkgesteld met een politieverhoor waarvoor dit recht wel geldt volgens het zogenaamde Salduz-arrest (HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY1220, NJ 2012/697, NJB 2013/21).

5.11.
Dat het Openbaar Ministerie heeft besloten [eisende partij 1] niet verder te vervolgen ter zake van weigering bloedonderzoek (2.10), en zelfs het feit dat in deze sepotbrief als reden is vermeld dat er onvoldoende bewijs is, maakt niet dat in verzekeringsrechtelijke zin eveneens moet worden geconcludeerd dat niet aan de betreffende uitsluitingsclausules is voldaan. Van een weigering tot medewerking aan de bloedonderzoek is wel degelijk sprake. Aan de sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie kunnen andere, de verzekeringsovereenkomst tussen partijen niet regarderende, overwegingen ten grondslag liggen, bijvoorbeeld omdat een bevel zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek (artikel 163 lid 5 WVW 1994) niet, althans niet kenbaar volgend uit het proces-verbaal, heeft plaatsgevonden.

5.12.
Het voorgaande betekent dat Achmea terecht dekking onder de verzekeringsovereenkomst heeft geweigerd. De onder A. gevorderde betaling en de onder B. gevorderde verklaring voor recht zullen dan ook worden afgewezen.

5.13.
Ten aanzien van de onder A. gevorderde terugbetaling van € 532,00 aan door [eisende partijen] betaalde onderzoekskosten overweegt de rechtbank als volgt.

De door Achmea aangevoerde grondslag voor verschuldigdheid van deze kosten is fraude, waarmee zij kennelijk doelt op hetgeen is bepaald in artikel 7:941 lid 5 BW over het opzet de verzekeraar te misleiden. De vraag is echter of dat in rechte kan worden vastgesteld.

5.14.
Achmea heeft te dien aanzien gesteld dat de onjuiste beantwoording van de vraag in het aanrijdingsformulier - opvallend genoeg zeer nadrukkelijk in hoofdletters (zie 2.7) - niet anders kan worden uitgelegd dan dat hiermee een onterechte dekking op de autoverzekering beoogd werd. Daarmee is volgens Achmea sprake van misleiding met het oog op het verkrijgen van een verzekeringsuitkering waar de verzekerde geen recht op zou hebben gehad wanneer de vraag naar waarheid zou zijn beantwoord. [eisende partijen] heeft het alcoholgebruik pas gemeld nadat hij hiermee geconfronteerd werd door Achmea. Achmea acht het niet geloofwaardig dat [eisende partij 2] niet op de hoogte zou zijn van het alcoholgebruik van zijn zoon.

5.15.
[eisende partijen] heeft gemotiveerd betwist dat sprake is geweest van het opzettelijk misleiden van Achmea. [eisende partij 2] heeft bij Achmea de schade gemeld en daarbij op het aanrijdingsformulier ontkennend geantwoord op de vraag of er - bij [eisende partij 1] als bestuurder - sprake was van drankgebruik of andere middelen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. Ter zitting heeft [eisende partij 2] over de feitelijke onjuistheid van die mededeling onder meer verklaard dat hij het formulier thuis met een vriend heeft ingevuld, terwijl zijn zoon nog in het ziekenhuis lag. [eisende partij 2] heeft verklaard dat hij en zijn familie moslim zijn en om die reden geen alcohol gebruiken. Dat [eisende partij 1] naar eigen zeggen één glas whisky zou hebben gedronken, zo’n 5,5 uur voorafgaand aan het ongeval, kwam voor [eisende partij 2] als een verrassing. Hij heeft zijn zoon nooit alcohol zien drinken en ook nooit gehoord dat zijn zoon ten tijde van het ongeval had gedronken. Zijn zoon ging na zijn ontslag uit het ziekenhuis voor verdere zorg naar zijn moeder, van wie [eisende partij 2] is gescheiden. [eisende partij 2] heeft zijn zoon wel bezocht, maar daarbij niet over alcoholgebruik met hem gesproken, enkel over het ongeval en het letsel. Bovendien had Achmea erop aangedrongen dat hij het formulier zo snel mogelijk zou indienen, terwijl zijn zoon nog in het ziekenhuis lag, aldus nog steeds [eisende partij 2] ter zitting.

5.16.
Achmea heeft de stellingen van [eisende partijen] over de onbekendheid van vader met het alcoholgebruik van zijn zoon, mede in het licht van hun islamitische achtergrond, niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. De enkele stelling dat dit relaas ongeloofwaardig is, is in dit verband onvoldoende. De verwijzing van Achmea ter zitting naar het proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 november 2016, waarin [eisende partij 1] - in aanwezigheid van zijn vader - ten overstaan van de politie heeft verklaard “Ik wil en kan ook niet vertellen hoeveel en of ik alcohol heb gedronken.” is evenmin als een gemotiveerde betwisting van de stelling van [eisende partijen] - dat niet met opzet onjuist is geantwoord op het aanrijdingsformulier - aan te merken. Te meer nu Achmea niet heeft gesteld dat het aanrijdingsformulier pas nadien is ingevuld door [eisende partij 2] . Uit die verklaring ten overstaan van de politie volgt niet dat [eisende partij 1] had gedronken voorafgaand aan het ongeval. En die verklaring draagt dan ook niet bij aan door Achmea aan [eisende partij 2] verweten wetenschap van het alcoholgebruik van zijn zoon.

5.17.
De rechtbank is van oordeel dat als niet kan worden vastgesteld dat [eisende partij 2] wist dat zijn zoon voorafgaand aan het ongeval alcohol had genuttigd - of dat nu het door [eisende partij 1] gestelde ene glaasje whisky is geweest of een grotere hoeveelheid alcohol - de opzet tot misleiding van Achmea, eruit bestaande dat op het aanrijdingsformulier in strijd met de waarheid ‘NEE’ is genoteerd, evenmin kan worden vastgesteld.

Die wetenschap bij [eisende partij 2] is niet komen vast te staan, zodat hetzelfde heeft te gelden voor het door Achmea gestelde opzet tot misleiding.

5.18.
Voor zover Achmea ook heeft willen betogen dat de opzet tot misleiding van Achmea volgt uit het eerst na confrontatie tijdens het huisbezoek op 24 januari 2017 melden van alcoholgebruik dan wel van de geblazen ‘P/A’-uitslag in de ambulance, wordt zij daarin door de rechtbank niet gevolgd. Uit het ter zake opgemaakte verslag (2.8) volgt immers dat [eisende partijen] de vragen over het gebruik van alcohol en het daarop getest zijn na het ontstaan van de aanrijding beantwoordt vóórdat de vragen onder het kopje ‘Confrontatie’ aan hem worden gesteld. Achmea betwist weliswaar dat [eisende partij 1] slechts één glas alcoholhoudende drank zou hebben gedronken, maar bij gebreke van een voltooid(e) ademanalyse of bloedonderzoek waarmee dat vermoeden wordt gestaafd, kan ook hetgeen Achmea in dat verband heeft aangevoerd, niet tot de conclusie leiden dat [eisende partijen] met het opzet Achmea te misleiden de op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

5.19.
Dat sprake is geweest van opzet tot misleiding van Achmea is dus niet komen vast te staan. Dat betekent dat de grondslag voor voldoening van het boetebedrag van€ 532,00 niet langer aanwezig is, en Achmea dus zal worden veroordeeld dat bedrag, als onverschuldigd door [eisende partijen] betaald, aan hem terug te betalen.

5.20.
De over dat bedrag gevorderde wettelijke rente zal, bij gebreke van enige stelling over het verzuim van Achmea met betrekking tot de verbintenis tot terugbetaling, worden afgewezen.

5.21.
Met het hiervoor gegeven oordeel dat van opzet tot misleiding geen sprake is geweest, vervalt ook de grondslag voor de registratie van [eisende partijen] in het interne Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister. De onder A. gevorderde veroordeling de persoonsgegevens van [eisende partijen] te (laten) verwijderen uit deze registers, zal dan ook worden toegewezen.

5.22.
De slotsom is dat Achmea terecht dekking onder de autoverzekering heeft geweigerd. Daar staat tegenover dat de vorderingen van [eisende partijen] tot terugbetaling van het boetebedrag en de verwijdering van de persoonsgegevens uit de registers wel worden toegewezen. Aangezien elk van partijen dus als op een of meerdere punten in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. ECLI:NL:RBGEL:2021:4688