RBNHO 201124 vordering t.z.v. ongedaanmaking registraties na dodelijk ongeval o.i.v. alcohol slaagt; geen sprake van fraude
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 201124 dodelijk ongeval o.i.v. alcohol en veel te hoge snelheid, verzekerde aansprakelijk, vordering onvoldoende onderbouwd
- vordering t.z.v. ongedaanmaking registraties na dodelijk ongeval o.i.v. alcohol slaagt; geen sprake van fraude
locatie ongeval GoogleMaps
De zaak in het kort
Op 26 januari 2022 heeft [gedaagde] op de Vondelstraat in Alkmaar een verkeersongeval veroorzaakt. Hij botste met hoge snelheid op een auto met twee inzittenden die uit de Arcadialaan kwam. Als gevolg van het ongeval zijn de twee inzittenden overleden.
[gedaagde] had ongeveer anderhalf keer de toegestane hoeveelheid alcohol gedronken.
De personenauto waarin [gedaagde] reed was door zijn moeder bij Ansvar verzekerd. Ansvar heeft de afwikkeling van de schade van de nabestaanden/naasten van de slachtoffers ter hand genomen. Ansvar wil dat [gedaagde] de aan de nabestaanden/naasten betaalde en nog te betalen schadevergoeding vergoedt aan Ansvar. Volgens Ansvar is zij op grond van diverse polisuitsluitingen (waaronder de alcoholclausule en de clausule over opzet, grove schuld of bewuste roekeloosheid) niet tot dekking gehouden en mocht [gedaagde] niet te goeder trouw aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de overlijdensschade ten gevolge van het verkeersongeval op 26 januari 2022 en dat Ansvar die schade op grond van artikel 15 lid 1 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) mag verhalen op [gedaagde] . Bij gebrek aan een deugdelijke grondslag en onderbouwing zijn de door Ansvar gevorderde schadebedragen niet toewijsbaar, behoudens de door Ansvar gemaakte onderzoekskosten.
Ansvar heeft geen verhaalsrecht voor de door haar uitgekeerde schadevergoeding als gevolg van een verkeersongeval op 30 mei 2020 waarbij [gedaagde] ook betrokken was.
Verder wijst de rechtbank de tegenvordering van [gedaagde] tot het ongedaan maken van de door Ansvar uitgevoerde frauderegistraties toe.
De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
(.... red. LSA LM)
2De feiten
Verkeersongeval van 26 januari 2022
2.1.
Op 26 januari 2022 omstreeks 22:53 uur heeft op de kruising van de Vondelstraat met de Arcadialaan in Alkmaar een ernstig verkeersongeval tussen twee personenauto’s
- een Mercedes AMG C 63 S en een Opel Agila - plaatsgevonden.
2.2.
[gedaagde] was de bestuurder van de Mercedes. Hij reed vanuit het verkeersplein Kooimeer over de Vondelstraat in noordoostelijke richting. Op enig moment besloot de bestuurder van de Opel Agila de Vondelstraat over te steken vanuit de Arcadialaan. Op het kruispunt ontstond een aanrijding als gevolg waarvan de bestuurder van de Opel Agila dezelfde dag is overleden aan haar verwondingen. Haar bijrijder is een dag later overleden.
2.3.
De Mercedes was verzekerd bij Ansvar ingevolge de WAM. De verzekeringspolis was afgesloten door [moeder van gedaagde] (hierna: [moeder van gedaagde] ), de moeder van [gedaagde] . Op het polisblad staat vermeld dat op de autoverzekering onder meer de Voorwaarden Primair Autopolis, model PRR 20181101, en de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering, model AVMR 20181101 (021), van toepassing zijn.
2.4.
In artikel 2.3 ‘Verhaalsrecht op verzekerde of verzekeringnemer’ van de Voorwaarden Primair Autopolis is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Het kan gebeuren dat wij volgens de W.A.M. (..) gehouden zijn om een schadevergoeding te betalen aan benadeelde terwijl er geen polisdekking is (..) Bijvoorbeeld als een uitsluiting van toepassing is. Als het voorgaande het geval is zullen wij de benadeelde schadeloos stellen, maar dan hebben wij het recht om de door ons betaalde uitkering en de gemaakte onkosten op u te verhalen”
In artikel 3.10 ‘Verhaal’ van de Voorwaarden Primair Autopolis is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(..) Wij maken ook gebruik van ons verhaalsrecht op de door u gemachtigde bestuurder en/of passagier als de schade is ontstaan onder omstandigheden die een reden tot uitsluiting tegen een van deze personen opleveren.”
2.5.
In artikel 9.3 ‘Schade-informatieplicht’ van de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“U bent bij (een gebeurtenis die kan leiden tot) schade verplicht om ons binnen een redelijke termijn alle inlichtingen en stukken te verschaffen die van belang zijn om de schadevergoedingsplicht te beoordelen.”
2.6.
In artikel 10 van de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering zijn algemene uitsluitingen en beperkingen opgenomen. In dit artikel is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“U hebt nooit recht op een uitkering als sprake is van één of meer van de hierna vermelde omstandigheden.
10.1
Gebruik van alcohol, drugs en medicijnen
Er is geen dekking voor schade die veroorzaakt is terwijl de bestuurder onder zodanige invloed van
alcohol (..) verkeerde dat hij niet in staat moest worden geacht het motorrijtuig behoorlijk te
besturen.(..)
10.3
Wedstrijden
Schade veroorzaakt tijdens voorbereiding tot - of deelname aan - wedstrijden, snelheidsproeven en
snelheidscursussen. (..)
10.5
Opzet, grove schuld of bewuste roekeloosheid
U heeft geen recht op een uitkering als de schade is veroorzaakt of verergerd doordat u of een andere
bij de uitkering belanghebbende met opzet gehandeld heeft. Ook in geval dat u of een andere bij de
uitkering belanghebbende bewust roekeloos gehandeld heeft of grove schuld toe te rekenen is, heeft u
geen recht op uitkering. (..)
10.10
Schaden van onze belangen
Als u onze belangen schaadt door bijvoorbeeld opzettelijk een onvolledige of onware opgave te doen
over de gebeurtenis die tot een schadevergoedingsverplichting kan leiden heeft u geen recht op een
uitkering. Het recht op uitkering vervalt ook als u de verplichtingen die voortvloeien uit de
verzekeringsvoorwaarden (..) niet bent nagekomen en onze belangen daardoor geschaad zijn.
10.11
Fraude
Wij hanteren een actief beleid ter voorkoming en beheersing van fraude. Door ons
geconstateerde fraude (geheel of gedeeltelijk) heeft tot gevolg dat wij de schade niet
vergoeden of dat reeds gemaakte kosten door u moeten worden terugbetaald. Fraude kan
ook tot gevolg hebben dat:
(..)
- wij een registratie uitvoeren of laten uitvoeren in het tussen verzekeringsmaatschappijen
gangbare waarschuwingssysteem;
- u een eventuele al gedane uitkering (waaronder ook begrepen kosten) moet terugbetalen.”
2.7.
In artikel 16 ‘Begrippen’ van de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Fraude
Het opzettelijk en op oneigenlijke gronden en wijzen (trachten te) verkrijgen van een schadevergoeding (waaronder tevens begrepen kosten), reparatie van schade in natura en uitkering waarop geen recht bestaat of het (trachten te) verkrijgen van een verzekeringsdekking onder valse voorwendselen.
(..)
Verzekerde(n)
a. de verzekeringnemer
(..)
d. de houder
e. de bestuurder
(..)
De verzekerde kan in deze voorwaarden met u of uw worden aangeduid.
Verzekeringnemer
De natuurlijk persoon of rechtspersoon die de verzekering afgesloten heeft. De verzekeringnemer staat vermeld op de polis.”
2.8.
Na het ongeval heeft Ansvar de schaderegeling opgestart met de nabestaanden/naasten van de inzittenden van de Opel Agila.
2.9.
Ansvar heeft Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) ingeschakeld om een snelheidsinschatting te geven op basis van de beschikbare videobeelden van het ongeval en om een onderzoek te doen naar het onderlinge zicht van de bestuurders. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 10 februari 2022.
2.10.
Daarnaast heeft Ansvar Schade- en OnderzoeksBureau Hoofddorp (hierna: SOB) opdracht gegeven om technisch en tactisch onderzoek te doen naar de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 9 november 2022.
2.11.
Verder heeft de Politie eenheid Noord-Holland uitgebreid onderzoek gedaan naar (de toedracht van) het ongeval. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een politierapport dat diverse processen-verbaal van verdachte en getuigen bevat. Er is ook een proces-verbaal verkeersongevallenanalyse en een proces-verbaal analyse airbagmodule van de Mercedes opgesteld.
2.12.
Het strafrechtelijk onderzoek heeft er toe geleid dat de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 27 juni 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:6445, [gedaagde] heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Ook heeft de rechtbank aan [gedaagde] een rijverbod opgelegd voor de duur van drie jaar. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“ 3 Beoordeling van het bewijs
(..)
3.3.
Oordeel van de rechtbank
(..)
3.3.2.
Bewijsmotivering feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
(..)
Op basis van de uitgelezen data van de airbagmodule en de snelheidsanalyse, stelt de rechtbank stelt vast dat de verdachte drie seconden voor het ongeval 100 kilometer per uur reed. Bij een snelheid van 113 kilometer per uur trapte hij het gaspedaal volledig in, waarna hij één seconde voor het ongeval 120 kilometer per uur reed. Hierna zette de verdachte een stevige remming in, waarna hij uiteindelijk met een snelheid van 89 kilometer per uur tegen het voertuig van de slachtoffers botste. De bevindingen van de airbagmodule komen overeen met de door de politie berekende snelheid op basis van natuurkundige wetgeving.
Ten tijde van het ongeval verkeerde de verdachte onder invloed van alcohol. Het resultaat van het bij de verdachte verrichte ademanalyse-onderzoek was 335 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, terwijl maximaal 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht in het verkeer is toegestaan.
(..)
Roekeloosheid
(..)
In het kader van artikel 5a WVW moet de rechtbank beoordelen of de verdachte met het verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. (..)
b) In ernstige mate
(..) In dit verband overweegt de rechtbank dat de verdachte de maximumsnelheid zeer aanzienlijk heeft overschreden door 120 kilometer per uur te rijden op een weg waar 50 kilometer per uur de maximum toegestane snelheid was. De rechtbank acht hierbij van belang dat de verdachte over een relatief korte afstand van 223 meter, vanuit stilstand zijn snelheid naar deze niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid heeft verhoogd. Hij heeft dit gedaan terwijl hij met een flauwe bocht in de weg een woonwijk in reed. Bovendien was het ten tijde van het verkeersongeval donker en het zicht daardoor beperkt, terwijl het zicht mede werd belemmerd door de rechts van de Vondelstraat staande bomen. Het verkeersplein Kooimeer, met een kruisend fietspad, noch de Vondelstraat zijn op een dergelijke acceleratie ingericht. Daarbij bleef de verdachte zijn snelheid verhogen tot kort voor het ongeval, wetende dat hij een kruising zou naderen, waarbij hij twee seconden voor het ongeval het gaspedaal nog volledig heeft ingedrukt.
Bovendien reed de verdachte onder invloed van - grofweg - anderhalf maal de toegestane hoeveelheid alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol een negatieve invloed heeft op het beoordelingsvermogen en de reactiesnelheid.
Dit tezamen genomen rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
(..) De verdachte heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid zeer fors overschreden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarbij betrekt de rechtbank het gegeven dat de verdachte bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en er bewust van was dat hij binnen de bebouwde kom te hard reed. Daarnaast is de verdachte bewust onder invloed van alcohol in de auto gestapt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door veel te hard, onder invloed van alcohol, te rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die zeer gevaarlijke situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven zijn gekomen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die tot het verkeersongeval hebben geleid, kunnen worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, te weten roekeloosheid. (..)
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 26 januari 2022 te Alkmaar als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (..), daarmede rijdende over de weg, de Vondelstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos
- met toenemende snelheid die Vondelstraat in te rijden en de snelheid in korte tijd te verhogen naar een niet toegestane, (zeer onverantwoord) hoge snelheid en
- niet in staat te zijn om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- met grote impact op te botsen tegen een voor hem van rechts, vanuit de Arcadialaan de rijbaan van die Vondelstraat oprijdende personenauto (..), waardoor de bestuurster (..) en een inzittende (..) van die personenauto (..) werden gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2
hij op 26 januari 2022 te Alkmaar, als bestuurder van een motorrijtuig (..), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 335 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. (..)
4Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (335 microgram).”
Tegen dit strafvonnis van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.
Verkeersongeval van 30 mei 2020
2.13.
Op 30 mei 2020 was [gedaagde] als bestuurder van de Mercedes betrokken bij een verkeersongeval op de N245 ter hoogte van de Huiswaarderbrug in Alkmaar. [gedaagde] reed op de linker rijstrook. Op enig moment besloot de bestuurder van een Kia die op de rechter rijstrook reed, naar links te sorteren. Er ontstond een aanrijding tussen de auto’s. [gedaagde] is met de rechter voorkant van de Mercedes tegen de linker achterkant van de Kia gereden.
2.14.
Ansvar is overgegaan tot het verlenen van dekking aan [moeder van gedaagde] voor de kosten van herstel van de Mercedes ten bedrage van € 5.111,84. Dat bedrag heeft Ansvar vervolgens verhaald op de verzekeraar van de Kia.
Correspondentie tussen partijen
2.15.
Bij e-mail van 16 mei 2023 heeft (de advocaat van) Ansvar [gedaagde] bericht dat Ansvar een verhaalsrecht heeft voor de uitgekeerde schadevergoeding en gemaakte kosten inzake de verkeersongevallen van 26 januari 2022 en 30 mei 2020. Ansvar heeft [gedaagde] gesommeerd vóór 30 mei 2023 € 136.150,62 respectievelijk € 5.111,84 te betalen. Daarnaast heeft Ansvar [gedaagde] laten weten dat zij diverse frauderegistraties heeft verricht.
2.16.
[gedaagde] is voor een periode van acht jaar geregistreerd in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister (hierna: het EVR) van Stichting Centraal Informatie Systeem (hierna: het CIS). Ook is [gedaagde] voor een periode van acht jaar geregistreerd in de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (hierna: IVR) van Ansvar. Daarnaast heeft Ansvar melding gemaakt bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna: het CBV).
2.17.
Bij brief van 16 juni 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de maatregelen van Ansvar en aangegeven dat [gedaagde] niet zal voldoen aan de door Ansvar gestelde sommatie.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Ansvar vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het plaatsvinden van het verkeersongeval op 26 januari 2022 en dat hij in dat verband gehouden is om de daaruit voortvloeiende schade - de betaalde en toekomstige uitkeringen - van Ansvar te vergoeden;
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Ansvar van € 133.018,93, te vermeerderen met de wettelijke rente, inzake het verkeersongeval van 26 januari 2022;
3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Ansvar van een totaalbedrag van € 5.580,52 aan onderzoekskosten inzake het verkeersongeval van 26 januari 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2022 over € 4.356,- en vanaf 24 februari 2022 over € 1.224,52, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
4. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Ansvar van € 5.111,84, te vermeerderen met de wettelijke rente, inzake het verkeersongeval van 30 mei 2020;
5. [gedaagde] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van Ansvar van € 1.880,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
6. [gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van dit geding.
3.2.
Ansvar baseert haar vorderingen op artikel 15 lid 1 WAM. Volgens Ansvar kan zij een succesvol beroep doen op de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 15 lid 1, tweede volzin, WAM, zodat zij een verhaalsrecht heeft op [gedaagde] . Daartoe stelt zij, samengevat, het volgende.
3.2.1.
Het onherroepelijke strafvonnis van 27 juni 2024 levert in deze civiele zaak dwingend bewijs op van de alcohol- en snelheidsoverschrijding van [gedaagde] op 26 januari 2022. Er is sprake van een substantiële overschrijding van de toegestane alcohol limiet. Daarnaast heeft [gedaagde] één seconde voor het ongeval ongeveer 120 km/u gereden (waar 50 km/u was toegestaan) waarna hij een stevige remming heeft ingezet en hij met een snelheid van 89 km/u tegen de auto van de slachtoffers is gebotst. Verder blijkt uit videobeelden en een getuigenverklaring dat [gedaagde] deelnam aan een straatrace/snelheidswedstrijd. Door zijn onoplettende en onvoorzichtige verkeersgedraging in combinatie met zijn alcoholgebruik, zijn veel te hoge snelheid en zijn deelname aan een straatrace is sprake van bewuste roekeloosheid, althans grove schuld, althans opzet van [gedaagde] . Verder heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met zijn schade-informatieplicht door na het ongeval onvolledige en onware verklaringen af te leggen over zijn alcoholgebruik, de snelheid waarmee hij reed, de deelname aan een straatrace en het eigenaarschap/bestuurderschap van de auto (niet [moeder van gedaagde] , maar [gedaagde] is de eigenaar/regelmatige bestuurder). Ook is sprake van fraude.
3.2.2.
Ansvar komt, gelet op dit handelen van [gedaagde] , een beroep op meerdere polisuitsluitingen toe (zie 2.6), op grond waarvan schade als gevolg van het ongeval van 26 januari 2022 niet is gedekt onder de door Ansvar geboden WAM-verzekering.
Hoewel polisdekking ontbrak, heeft Ansvar de schade in overeenstemming met de voor haar uit de WAM voortvloeiende verplichtingen jegens de benadeelden - de nabestaanden/naasten van de overleden slachtoffers - vergoed. Ansvar kan deze betaalde schadevergoeding (€ 133.018,93) en nog te betalen schadevergoeding op grond van artikel 15 lid 1 WAM verhalen op [gedaagde] , omdat [gedaagde] niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. Het was ten tijde van het ongeval namelijk een feit van algemene bekendheid dat verzekeraars in WAM-verzekeringen alcoholclausules opnemen, die inhouden dat bij overschrijding van de wettelijke hoeveelheid alcohol de dekking is uitgesloten. [gedaagde] had ook redelijkerwijs moeten begrijpen dat zijn roekeloze rijgedrag niet onder de WAM-verzekering was gedekt. Naast de gevorderde schadebedragen is [gedaagde] gehouden op grond van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een totaalbedrag van € 5.580,52 aan onderzoekskosten van OAN en SOB te betalen.
3.2.3.
Ansvar heeft verder een verhaalsrecht voor de schadevergoeding die is uitgekeerd als gevolg van het verkeersongeval op 30 mei 2020. Ansvar beroept zich op artikel 15 lid 1 WAM, de artikelen 2.3 en 3.10 van de Primair Autopolis Voorwaarden en artikel 7:962 BW. Volgens Ansvar is gebleken dat [gedaagde] onjuist heeft verklaard over zijn snelheid bij de aanrijding. Bij kennis van de ware stand van zaken zou geen dekking zijn verleend en zou de schade van € 5.111,84 niet zijn uitgekeerd en verhaald, aldus Ansvar.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Daartoe voert hij, samengevat, het volgende aan.
3.3.1.
[gedaagde] betwist aansprakelijk te zijn voor de door Ansvar gevorderde schadebedragen naar aanleiding van het verkeersongeval op 26 januari 2022. Er is volgens hem geen grondslag (gesteld) op basis waarvan tot die aansprakelijkheid kan worden geconcludeerd. Verder ontbreekt een onderbouwing van de specifieke gevorderde bedragen, de grondslag op grond waarvan die bedragen voor vergoeding in aanmerking komen en de grondslag op grond waarvan hij de bedragen aan de nabestaanden diende te voldoen. Daarom moeten de gevorderde schadebedragen worden afgewezen. De gevorderde onderzoekskosten van OAN en SOB komen evenmin voor vergoeding in aanmerking, omdat zij de dubbele redelijkheidtoets niet kunnen doorstaan, aldus [gedaagde] .
3.3.2.
Wat betreft het verkeersongeval van 30 mei 2020 is niet [gedaagde] , maar de andere automobilist, die een onverwachte manoeuvre naar de linkerbaan maakte, de aansprakelijke persoon. Daarnaast blijkt niet dat van een uitkering onder de WAM door Ansvar sprake is geweest. Hierom heeft Ansvar op grond van artikel 15 lid 1 WAM geen verhaalsrecht. De andere gestelde grondslagen voor haar vorderingsrecht kunnen ook niet slagen, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de door Ansvar uitgevoerde frauderegistraties onterecht zijn;
II. Ansvar gebiedt, onder afgifte van schriftelijk bewijs, binnen twee dagen na het vonnis alle noodzakelijke maatregelen te treffen tot het ongedaan maken van de frauderegistraties, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per kalenderweek dat Ansvar met de nakoming hiervan in gebreke blijft;
III. Ansvar veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de registraties in het EVR, in het Incidentenregister, in de Gebeurtenissenadministratie en in het IVR, alsook de melding bij het CBV, onterecht zijn en ongedaan moeten worden gemaakt. Volgens [gedaagde] bieden de door Ansvar aangedragen gronden hiervoor geen rechtvaardiging. [gedaagde] heeft zijn verklaringen niet gedaan om daar ten opzichte van Ansvar (of enig andere verzekeraar) enig (financieel) voordeel mee te behalen. Van fraude is geen sprake, aldus [gedaagde] .
3.7.
Ansvar voert verweer. Ansvar betwist dat de beslissing om tot de registraties over te gaan niet op juiste gronden is genomen. Volgens Ansvar was de registratie, gelet op de daarvoor geldende voorwaarden, gerechtvaardigd. Daarbij wijst zij erop dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar verkeersgedrag. Verder heeft [gedaagde] opzettelijk onjuiste verklaringen afgelegd over de snelheid waarmee hij op 30 mei 2020 en 26 januari 2022 reed en over het eigenaarschap/bestuurderschap van de Mercedes.
Indien de rechtbank oordeelt dat de gegevens van [gedaagde] verwijderd moeten worden uit de registers, moet de gevorderde dwangsom worden afgewezen. Er is geen aanleiding te verwachten dat zij niet zou voldoen aan een veroordeling van de rechtbank, aldus Ansvar.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
in conventie
4.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De door Ansvar op 30 mei 2020 en 26 januari 2022 bestuurde Mercedes was door [moeder van gedaagde] conform de verzekeringsplicht uit de WAM bij Ansvar verzekerd. Een benadeelde heeft op grond van artikel 6 WAM een eigen recht op schadevergoeding jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid op grond van de WAM is gedekt. Voor de toepassing van deze wet wordt onder benadeelden verstaan: zij die schade hebben geleden welke grond oplevert voor toepassing van deze wet, alsmede hun rechtverkrijgenden (artikel 1 WAM). De WAM-verzekeraar kan de verweermiddelen die hij heeft jegens de verzekeringnemer/verzekerde niet tegenwerpen aan de benadeelde. Dat betekent dat de verzekeraar, aangesproken op grond van artikel 6 WAM, in de regel zal moeten uitbetalen. Binnen de grenzen van artikel 15 lid 1 WAM kan de verzekeraar mogelijk wel verhaal nemen op de aansprakelijke persoon.
Ansvar grondt haar regresvorderingen op deze bepaling.
4.2.
Artikel 15 lid 1 WAM luidt als volgt:
“De verzekeraar die ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten verzekering was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon. Het bepaalde in de vorige zin geldt niet ten aanzien van de aansprakelijke persoon, die niet is de verzekeringnemer, tenzij hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.”
Verkeersongeval van 26 januari 2022
4.3.
[gedaagde] betwist aansprakelijk te zijn voor de door Ansvar opgevoerde schade voortvloeiende uit het verkeersongeval van 26 januari 2022.
Aansprakelijke persoon
4.4.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of [gedaagde] de aansprakelijke persoon als bedoeld in artikel 15 lid 1, eerste volzin, WAM is.
4.5.
De rechtbank overweegt dat, gelet op artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de strafrechtelijke onherroepelijke veroordeling van [gedaagde] voor overtreding van artikel 6 en artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 in deze civiele procedure dwingend bewijs oplevert van de bewezenverklaarde feiten zoals vermeld onder 4. van het vonnis van 27 juni 2024 (zie 2.12). De strafrechter heeft, kort gezegd, bewezenverklaard dat [gedaagde] roekeloos heeft gereden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij twee personen om het leven zijn gekomen. Tegenbewijs is in deze civiele procedure niet aangeboden noch geleverd door [gedaagde] . Wat [gedaagde] (niet onderbouwd) in de conclusie van antwoord, die vóór het strafvonnis is opgesteld, heeft aangevoerd over de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden vindt de rechtbank onvoldoende om niet van de juistheid van de bewezenverklaarde feiten uit te gaan. [gedaagde] is dan ook op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de uit het ongeval voortvloeiende overlijdensschade en dus de aansprakelijke persoon als bedoeld in artikel 15 lid 1, eerste volzin, WAM.
Voorwaarden voor verhaal van schade
4.6.
Hoofdregel van artikel 15 lid 1, eerste volzin, WAM is dat de verzekeraar die de schade van een benadeelde vergoedt, ofschoon de schade niet door een verzekering was gedekt, die schade kan verhalen op de aansprakelijke persoon ( [gedaagde] ). Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] niet de verzekeringnemer is bij de verzekering die is aangegaan bij Ansvar. Op hem (de derde-verzekerde) kan in beginsel geen verhaal worden genomen. Dat is volgens de tweede volzin van artikel 15 lid 1 WAM alleen anders indien “hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.”.
Een succesvol beroep op deze ‘tenzij-bepaling’ van artikel 15 lid 1, tweede volzin, WAM leidt er dus toe dat Ansvar, in afwijking van het uitgangspunt van die bepaling (“Het bepaalde in de vorige zin geldt niet ten aanzien van de aansprakelijke persoon, die niet is de verzekeringnemer, tenzij (…)”), een verhaalsrecht op grond van artikel 15 lid 1, eerste volzin, WAM heeft op de derde-verzekerde.1
4.7.
Voordat de rechtbank toekomt aan de toepassing van de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 15 lid 1, tweede volzin, WAM moet de rechtbank, gelet op bovengenoemde hoofdregel, eerst beoordelen of voldaan is aan de voorwaarden voor verhaal dat (1) de verzekeraar de schade van de benadeelde op grond van de WAM vergoedt en (2) deze schade niet door een verzekering was gedekt. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het voldoen aan deze twee voorwaarden rusten in dit geval op Ansvar.
Vergoeding van de schade van de benadeelde
4.8.
Op basis van artikel 6:108 BW kunnen bepaalde nabestaanden en naasten die door toedoen van een ander een naaste hebben verloren, schadevergoeding bij overlijden vorderen. Voor een schadevergoeding voor ‘overlijdensschade’ gelden andere regels dan voor een schadevergoeding in het geval van letselschade. Artikel 6:108 BW bevat een limitatieve regeling die erop neerkomt dat alleen de in dit artikel genoemde personen recht hebben op vergoeding van schade, en dan alleen van de schadeposten die in dit artikel worden genoemd.
4.9.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Ansvar dat een aantal nabestaanden/naasten van de overleden slachtoffers zich als benadeelden in de zin van de WAM rechtstreeks tot Ansvar hebben gewend op grond van artikel 6 WAM voor een schadevergoeding bij overlijden, waarna Ansvar de schaderegeling ter hand heeft genomen. Ansvar heeft vervolgens met een aantal nabestaanden/naasten van de bestuurder in mei 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is vermeld dat een totaalbedrag van € 75.000,- wordt uitgekeerd. Deze vaststellingsovereenkomst heeft Ansvar in het geding gebracht. De schaderegeling met een aantal nabestaanden/naasten van de bijrijder is volgens Ansvar nog niet afgerond.
4.10.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat Ansvar ingevolge de WAM ‘de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt’. Aldus is voldaan aan de eerste voorwaarde die artikel 15 WAM stelt voor verhaal van schade op de aansprakelijke persoon.
Verzekeringsdekking
4.11.
Bij de beantwoording van de vraag of de schade onder een verzekering was gedekt is van belang welke polisvoorwaarden van toepassing waren ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Ansvar heeft voldoende onderbouwd dat de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering op de verzekeringsovereenkomst tussen [moeder van gedaagde] en Ansvar van toepassing zijn verklaard. Bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting door [gedaagde] gaat de rechtbank dan ook uit van deze polisvoorwaarden, inclusief de daarin in artikel 10 opgenomen uitsluitingsclausules.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van Ansvar op de uitsluitingsclausules van artikel 10.1 (alcoholgebruik) en artikel 10.5 (opzet, grove schuld of bewuste roekeloosheid). Gelet op de door de strafrechter bewezenverklaarde feitelijke gedragingen van [gedaagde] staat vast dat [gedaagde] de maximumsnelheid zeer fors heeft overschreden terwijl hij gedronken had. Vanaf het verkeersplein Kooimeer heeft [gedaagde] vanuit stilstand binnen enkele seconden de snelheid tot 120 kilometer per uur verhoogd, terwijl 50 km/u de maximumsnelheid was en het zicht beperkt was, omdat het donker was en omdat er bomen langs de kant van de weg stonden. Op het moment van de botsing reed [gedaagde] 89 km/u, en dat alleen omdat hij op het allerlaatste moment hard remde. [gedaagde] was bewust onder invloed van alcohol in de auto gestapt. Hij had ongeveer anderhalf keer de in het verkeer toegestane hoeveelheid alcohol in zich. Daarmee heeft [gedaagde] niet alleen onaanvaardbare risico's voor zichzelf genomen maar ook de verkeersveiligheid van zijn medeweggebruikers ernstig in gevaar gebracht, met fatale gevolgen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het ongeval is veroorzaakt terwijl [gedaagde] onder zodanige invloed van alcohol verkeerde dat hij niet in staat moest worden geacht het motorrijtuig behoorlijk te besturen (artikel 10.1 van de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering). De verkeersfouten van [gedaagde] dragen verder de conclusie dat sprake is geweest van grove schuld of bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 10.5 van de Algemene Voorwaarden Motorrijtuigenverzekering.
4.13.
Dit leidt ertoe dat de schade op grond van de WAM-verzekering van Ansvar van dekking is uitgesloten. Aldus is ook voldaan aan de tweede voorwaarde die artikel 15 WAM stelt voor verhaal van schade op de aansprakelijke persoon.
Toepassing van de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 15 lid 1, tweede volzin, WAM
4.14.
Vervolgens moet worden beoordeeld of [gedaagde] te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt, met andere woorden of de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 15 lid 1, tweede volzin, WAM van toepassing is. Het begrip te goeder trouw is gedefinieerd in artikel 3:11 BW en betekent dat het gaat om de vraag of [gedaagde] wist of behoorde te weten dat in de gegeven omstandigheden aansprakelijkheid niet door een verzekering was gedekt. Van behoren te weten is ook sprake als [gedaagde] goede reden had tot twijfel over de dekking.2
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat in 2022 van algemene bekendheid was dat het gevaarlijk is om in een auto te gaan rijden met te veel alcohol op, dat dit strafrechtelijke risico’s kan hebben - die zich hier hebben verwezenlijkt - , dat naasten die schade lijden als gevolg van een aanrijding door een bestuurder die onder invloed is van alcohol niet met de schade blijven zitten en dat verzekeraars in verzekeringsvoorwaarden uitsluitingen opnemen. Deze omstandigheden en zijn roekeloze rijgedrag in combinatie met zijn bovenmatig alcoholgebruik maken dat [gedaagde] goede reden had te twijfelen over de vraag of zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. De goede trouw ontbreekt dus bij [gedaagde] . Dit betekent dat de uitzondering genoemd in het tweede deel van de tweede volzin (de ‘tenzij-clausule’) van artikel 15 lid 1 WAM geldt ten aanzien van [gedaagde] .
Conclusie verhaalsrecht van Ansvar
4.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat Ansvar op grond van artikel 15 lid 1, eerste volzin, WAM de schade van een benadeelde die Ansvar vergoedt, op [gedaagde] mag verhalen, voor zover voldoende onderbouwd gelet op het hierna onder 4.21. overwogene.
Aan een bespreking van de overige uitsluitingsclausules waarop Ansvar zich beroept, komt de rechtbank niet meer toe.
De gevorderde verklaring voor recht
4.17.
Nu het hier gaat om overlijdensschade ten gevolge van een onrechtmatige daad hebben – zoals hiervoor onder 4.8. overwogen - alleen de in artikel 6:108 BW genoemde nabestaanden en naasten recht op vergoeding van schade, en dan alleen van drie soorten schade (gederfd levensonderhoud, uitvaartkosten, affectieschade). Voor vergoeding van andere schade die nabestaanden en naasten lijden, biedt de wet geen grondslag.
4.18.
Gelet hierop vindt de rechtbank de door Ansvar gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] gehouden is om de uit het ongeval voortvloeiende schade - de betaalde en toekomstige uitkeringen - te vergoeden te vergaand en te onbepaald. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht beperken tot de overlijdensschade ex artikel 6:108 BW ten gevolge van het verkeersongeval op 26 januari 2022 en daaraan toevoegen dat Ansvar die schade op grond van artikel 15 lid 1 WAM mag verhalen op [gedaagde] .
De omvang van de schade
4.19.
Ansvar vordert een bedrag van € 133.018,93, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2022. Het bedrag van € 133.018,93 bestaat uit een totaalbedrag van € 79.081,51 inzake het overlijden van de bestuurder en een voorlopig totaalbedrag van € 53.937,42 inzake het overlijden van de bijrijder.
4.20.
[gedaagde] heeft deze schadevordering gemotiveerd betwist.
4.21.
De rechtbank stelt voorop dat de verzekeraar van de aansprakelijke partij de vrijheid en de verantwoordelijkheid heeft om zelf de schade van de nabestaanden en naasten (buitengerechtelijk) af te wikkelen. Bij een buitengerechtelijke afwikkeling van de schade gaat het om een bedrag ineens en is sprake van een afweging van goede en kwade kansen. Een en ander brengt mee dat geen al te gedetailleerde specificatie van de diverse schadeposten die tot het totaalbedrag hebben geleid, kan worden verlangd.
Echter, om de aansprakelijke partij te kunnen verplichten tot terugbetaling heeft deze wel recht op enige nadere toelichting en onderbouwing van de schadeposten, zeker als het gaat om de toepassing van een limitatieve wettelijke regeling van overlijdensschade die duidelijke grenzen stelt aan de vergoeding daarvan. Het enkele feit dat de verzekeraar heeft uitgekeerd volstaat niet als onderbouwing om de kosten op de aansprakelijke partij te verhalen.
4.22.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Ansvar wat betreft de door haar gevorderde schadebedragen niet aan haar stelplicht voldaan. Dit licht de rechtbank als volgt toe.
4.22.1.
Ansvar verwijst ter staving van de schadevordering inzake het overlijden van de bestuurder naar een overgelegde vaststellingsovereenkomst die de nabestaanden/naasten van de bestuurder met Ansvar in mei 2022 hebben gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst staan de volgende posten vermeld:
- -
€ 17.500,- [naam 1] , affectieschade
- -
€ 17.500,- [naam 2] , affectieschade
- -
€ 17.500,- [naam 3] , affectieschade
- -
€ 7.500,- [naam 4] , affectieschade
- -
€ 1.750,- dagwaarde Opel
- -
€ 2.046,- openstaande schuld
- -
€ 11.204,- diversen (o.a. kosten uitvaart, kosten ontruiming woning).
Daarnaast heeft Ansvar in de dagvaarding de posten ‘expertisekosten vaststelling schade Opel (€ 50,-)’ en ‘buitengerechtelijke kosten (€ 4.031,51)’ opgevoerd.
4.22.2.
Ansvar heeft in de dagvaarding echter niet toegelicht wie de in de vaststellingsovereenkomst genoemde personen zijn en dat zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Ter zitting heeft Ansvar desgevraagd aangegeven dat het gaat om de meerderjarige kinderen en een broer van de bestuurder, maar dat kan door de wederpartij noch de rechtbank worden geverifieerd. Bovendien is uitgangspunt in de wet dat een broer in beginsel geen aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. Ansvar heeft aangevoerd dat de broer van de bestuurder valt onder de hardheidsclausule, opgenomen in sub g van lid 4 van artikel 6:108 BW, maar daarvoor is vereist dat er sprake is van een nauwe, persoonlijke relatie, die zodanig is dat deze als uitzonderlijk kan worden beschouwd, aldus dat deze een normale familieverhouding overstijgt. Gesteld noch gebleken is dat van een dergelijke situatie sprake is.
4.22.3.
Verder worden in de vaststellingsovereenkomst de posten ‘dagwaarde Opel’, ‘openstaande schuld’ en ‘diversen’ genoemd zonder dat deze posten door Ansvar nader zijn toegelicht en/of onderbouwd aan de hand van onderliggende stukken. Dit geldt ook voor de in de dagvaarding toegevoegde post ‘expertisekosten vaststelling schade Opel’.
Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat deze schade valt onder de in artikel 6:108 BW genoemde overlijdensschade en is bovendien onduidelijk hoe Ansvar tot hoogte van de gevorderde bedragen is gekomen. Ook wat betreft de gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten (€ 4.031,51) heeft Ansvar nagelaten te motiveren op basis van welke juridische grondslag deze vermogensschade (kosten van rechtsbijstand) van nabestaanden/naasten voor vergoeding in aanmerking komen. Evenmin heeft zij met overgelegde facturen duidelijk gemaakt dat aan de dubbele redelijkheidstoets is voldaan.
4.22.4.
Wat betreft de schade van de nabestaanden/naasten van de bijrijder heeft Ansvar in de dagvaarding volstaan met de volgende opsomming van schadebedragen:
- -
€ 17.500,- [naam 5] , affectieschade
- -
€ 17.500,- [naam 6] , affectieschade
- -
€ 8.017,24 kosten uitvaart
- -
€ 250,- kosten Plaza Cinco
- -
€ 590,75 notariskosten
- -
€ 2.028,25 vaste lasten
- -
€ 10.061,99 Univé zorg (ziekenhuiskosten bijrijder vóór overlijden)
- -
€ 2.989,19 buitengerechtelijke kosten (voorlopig).
Dit zijn voorlopige bedragen, omdat de schade nog niet is afgewikkeld. Een toelichting hierop ontbreekt, evenals de juridische grondslag voor vergoeding van deze kosten. Ook is door Ansvar geen onderbouwing van de schadeposten gegeven.
4.22.5.
Kortom, het door Ansvar gevorderde totaalbedrag van € 133.018,93 is bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing en grondslag niet toewijsbaar. De rechtbank ziet geen reden om Ansvar alsnog in de gelegenheid te stellen om in een akte nader in te gaan op de verschillende schadeposten en deze te onderbouwen. Ansvar heeft er bewust voor gekozen de dagvaarding al vóór het strafvonnis uit te brengen en naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] , waarin al op de ontbrekende grondslag en onderbouwing is gewezen, geen nadere bewijsstukken in het geding te brengen.
Onderzoekskosten van Ansvar
4.23.
De door Ansvar gevorderde onderzoekskosten ten bedrage van € 5.580,52 (bestaande uit kosten SOB van € 4.356,- en kosten OAN van € 1.224,52) zijn, anders dan [gedaagde] meent, aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW, die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank acht het, gelet op de aard van de schade, redelijk dat Ansvar SOB en OAN heeft ingeschakeld om het ongeval te onderzoeken. De kosten van SOB en OAN, die Ansvar met overgelegde facturen heeft onderbouwd, zijn eveneens redelijk.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over € 5.580,52 met ingang van de dag van de dagvaarding, zijnde 24 oktober 2023, nu voor een eerdere verzuimdatum onvoldoende is gesteld.
Verkeersongeval van 30 mei 2020
4.24.
Ansvar stelt op grond van artikel 15 lid 1 WAM ook een verhaalsrecht te hebben voor de schadevergoeding die is uitgekeerd als gevolg van het verkeersongeval op 30 mei 2020 op de N245. Ansvar stelt dat uit het onderzoek van de airbagmodule van de Mercedes (naar aanleiding van het verkeersongeval van 26 januari 2022) is gebleken dat [gedaagde] veel harder had gereden dan hij destijds heeft verklaard. Bij kennis van de ware stand van zaken zou Ansvar geen dekking hebben verleend op grond van artikel 9.3 (schade-informatieplicht) en artikel 10.5 (opzet, grove schuld of bewuste roekeloosheid) van haar algemene voorwaarden. Ansvar zou de herstelkosten van de Mercedes van € 5.111,84 dan niet hebben uitgekeerd en hebben verhaald op de verzekeraar van de andere automobilist, aldus Ansvar.
4.25.
Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag naar de dekking van de schade als gevolg van het verkeersongeval van 30 mei 2020, moet eerst worden beoordeeld of [gedaagde] aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van dit ongeval. Ansvar veronderstelt dat dit het geval is.
4.26.
[gedaagde] betwist dat hij de aansprakelijke persoon als bedoeld in artikel 15 lid 1, eerste volzin, WAM is. [gedaagde] voert daartoe aan dat uit de door hem destijds afgelegde verklaring en uit de op het aanrijdingsformulier opgenomen en door de andere automobilist geaccordeerde situatie blijkt dat niet de snelheid maar een onverwachte manoeuvre van de andere automobilist (die met 50 km/u van rijbaan wisselde en op de linkerbaan terecht kwam waar [gedaagde] reed) aanleiding was van de botsing die daarop volgde. Na ontvangst van de melding van de assurantietussenpersoon is Ansvar overgegaan tot het verlenen van dekking aan [moeder van gedaagde] . [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar de bij de dagvaarding als productie 12 overgelegde stukken inzake de aanrijding.
4.27.
De rechtbank is van oordeel dat Ansvar tegenover deze gemotiveerde betwisting geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat het verkeersongeval aan [gedaagde] te wijten was en dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor de daaruit voortvloeiende gevolgen. De enkele stelling dat [gedaagde] te hard zou hebben gereden is daartoe onvoldoende. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde] niet de aansprakelijke persoon als bedoeld in artikel 15 lid 1, eerste volzin, WAM is. Al om die reden heeft Ansvar dus niet het recht om op grond van artikel 15 lid 1 WAM betaling te vorderen van [gedaagde] .
4.28.
Een verhaalsrecht kan Ansvar ook niet rechtstreeks ontlenen aan de artikelen 2.3 en 3.10 van de Voorwaarden Primair Autopolis waarop zij zich beroept. Tussen [gedaagde] en Ansvar bestaat immers geen contractuele verhouding.
4.29.
Het beroep van Ansvar op artikel 7:962 BW slaagt evenmin. [gedaagde] is niet de veroorzaker van het ongeval, zodat Ansvar geen vorderingsrecht op hem heeft. Van subrogatie is geen sprake.
4.30.
Dit betekent dat de vordering tot betaling van € 5.111,84 moet worden afgewezen.
Slotsom
4.31.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Ansvar inzake het verhaalsrecht gedeeltelijk zullen worden toegewezen. Wat door Ansvar nog is aangevoerd met betrekking tot de eigendom van de Mercedes, het regelmatig bestuurderschap ten aanzien van de Mercedes en de door Ansvar uitgevoerde frauderegistraties, behoeft in conventie geen bespreking.
Buitengerechtelijke kosten Ansvar
4.32.
Ansvar vordert een bedrag van € 1.880,- aan buitengerechtelijke kosten.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat Ansvar buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is daarom toewijsbaar tot het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Berekend over het toe te wijzen bedrag van € 5.580,52 bedraagt dat tarief € 654,03. Verder is de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten, zoals gevorderd, toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding (24 oktober 2023).
Proceskosten
4.33.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank ziet in de uitkomst van deze procedure, waarin de grootste schadepost van € 133.018,93 wordt afgewezen, wel aanleiding om aan te sluiten bij een lager liquidatietarief (tarief II). De proceskosten van Ansvar worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding |
€ |
129,86 |
|
- griffierecht |
€ |
5.737,00 |
|
- salaris advocaat |
€ |
1.228,00 |
(2 punten × € 614,00) |
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
7.272,86 |
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.34.
[gedaagde] verzoekt de rechtbank de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te wijzen. [gedaagde] stelt daartoe dat de belangen van Ansvar niet worden geraakt wanneer de executie van het vonnis moet wachten. Daarentegen zal hij zich genoodzaakt zien tot een schuldhulpverleningstraject en zeer beperkt worden in zijn toegang tot de rechter, aldus [gedaagde] .
4.35.
De rechtbank ziet na afweging van de betrokken belangen geen reden het verzoek van [gedaagde] in te willigen. [gedaagde] heeft tegenover het belang van Ansvar bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat Ansvar dient te wachten met de executie. Dat [gedaagde] bij executie in de financiële problemen komt, heeft hij niet onderbouwd. Daarbij komt dat in dit vonnis slechts een klein deel van het totaal gevorderde schadebedrag wordt toegewezen.
De rechtbank zal dit vonnis dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
Zijn de frauderegistraties terecht?
4.36.
Partijen zijn verder verdeeld over de vraag of Ansvar [gedaagde] mocht opnemen in externe en interne frauderegisters. Het gaat om registraties voor een periode van acht jaar in het Incidentenregister, in het daaraan gekoppelde EVR, in de Gebeurtenissenadministratie en in het IVR van Ansvar. Daarnaast is door Ansvar melding gemaakt bij het CBV.
4.37.
[gedaagde] vordert dat Ansvar deze frauderegistraties ongedaan worden gemaakt. Volgens hem is er namelijk helemaal geen sprake van fraude. [gedaagde] wijst er daarbij op dat hij geen contractspartij bij de autoverzekering is. Er is volgens hem geen sprake van dat hij opzettelijk en op oneigenlijke gronden verzekeringsdekking heeft trachten te verkrijgen onder valse voorwendselen. Op basis van een enkel vermoeden van fraude mocht Ansvar bovendien niet overgaan tot opname in het EVR en het Incidentenregister. Ansvar heeft niet voldaan aan de hoge eisen die aan de opname in de frauderegistraties worden gesteld en heeft daarnaast het in acht te nemen proportionaliteitsbeginsel geschonden.
4.38.
Ansvar voert aan dat de beslissing om tot deze registraties over te gaan op juiste gronden is genomen. De registraties zijn naar de mening van Ansvar gerechtvaardigd, gelet op de daarvoor geldende voorwaarden. Het is evident dat de gedragingen van [gedaagde] een bedreiging kunnen vormen voor verzekeraars, verzekerden en de continuïteit/integriteit van de verzekeringssector. [gedaagde] heeft zich namelijk schuldig gemaakt aan ernstig verwijtbaar verkeersgedrag en opzettelijk onjuiste verklaringen afgelegd. Hij heeft gelogen tegen de politie en de onderzoeker van SOB (en daarmee indirect tegen Ansvar als opdrachtgeefster) over de omstandigheden waaronder de aanrijding op 26 januari 2022 heeft plaatsgevonden en over het eigenaarschap van de Mercedes. Wat betreft het verkeersongeval van 30 mei 2020 geldt dat de onjuiste verklaringen van [gedaagde] over de gereden snelheid rechtstreeks aan Ansvar zijn afgelegd. Ansvar beschouwt het als een morele verplichting jegens collega-verzekeraars om de registraties en de melding te doen. [gedaagde] heeft niet onderbouwd op welke wijze hij daarvan nadeel zou en dat hij recht en belang zou hebben bij verwijdering daarvan, aldus Ansvar.
Beoordelingskader registraties met externe werking: Incidentenregister en EVR
4.39.
Er zijn twee externe registers die samen het extern waarschuwingssysteem vormen. Dit zijn het Incidentenregister en het EVR. Als iemands persoonsgegevens hierin zijn opgenomen kunnen ook andere financiële instellingen deze inzien voor de periode van maximaal acht jaar. Een externe registratie moet getoetst worden aan het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (hierna: het Protocol).
4.40.
Opname in het Incidentenregister en het EVR is een verwerking van persoonsgegevens en moet voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het is vaste rechtspraak dat het Protocol voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Het Protocol dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of opname van de persoonsgegevens van [gedaagde] in het Incidentenregister en het EVR gerechtvaardigd is.
4.41.
Voor vastlegging van gegevens in het Incidentenregister is op grond van artikel 3.1.1 van het Protocol vereist dat sprake is van een ‘(mogelijk) incident’, in artikel 2 van het Protocol omschreven als:
“een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding”
Verder volgt uit artikel 3.1.1 van het Protocol dat de registratie geschiedt ten behoeve van het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector.
4.42.
Om persoonsgegevens op te mogen nemen in het EVR moet op grond van artikel 5.2.1 van het Protocol sprake zijn van gedragingen die een bedreiging kunnen vormen voor de financiële instellingen, haar medewerkers of de financiële sector. Fraude is zo’n gedraging. Verder moet in voldoende mate vaststaan dat de te registreren persoon betrokken is bij deze gedragingen. De gevolgen van registratie in de externe registers kunnen groot zijn. De Hoge Raad heeft bepaald dat voor de opname van strafrechtelijke persoonsgegevens een veroordeling door de strafrechter niet is vereist. Er moet sprake zijn van zodanig concrete feiten en omstandigheden dat deze een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – kunnen dragen. De gedragingen dienen dus een zwaardere verdenking op te leveren dan enkel een redelijk vermoeden van schuld. Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling is te onderbouwen en te concretiseren waarom zij tot registratie is overgegaan.3 Ten slotte moet zowel op grond van de AVG als op grond van het Protocol een belangenafweging worden toegepast, waarbij alle bekende feiten en omstandigheden moeten worden betrokken.
Toepassing van het beoordelingskader op deze zaak
4.43.
Ansvar heeft aan de externe registraties ten grondslag gelegd dat [gedaagde] bij beide verkeersongevallen leugenachtige/onjuiste verklaringen heeft afgelegd over zijn gereden snelheid. Ansvar verwijt [gedaagde] met zijn verklaringen haar opzettelijk te hebben misleid, met als doel het verkrijgen van een (hogere) uitkering waar in werkelijkheid geen recht op bestaat.
4.44.
Wat betreft het verkeersongeval op 26 januari 2022 doelt Ansvar op de verklaring van [gedaagde] dat hij ten tijde van de aanrijding circa 50 km/u reed. Die verklaring heeft hij bij het eerste politieverhoor op 27 januari 2022 afgelegd en herhaald tegenover de onderzoeker van SOB op 9 maart 2022, terwijl hij werd geconfronteerd met berekeningen over de gereden snelheid.
Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat [gedaagde] Ansvar opzettelijk heeft misleid omtrent de gereden snelheid. [gedaagde] verklaarde destijds dat hij niet te hard had gereden en hij heeft tegenover de politie en de onderzoeker van SOB zijn visie over de toedracht van het ongeval gegeven. Bij het strafvonnis is gebleken dat dit niet waar was. Ansvar heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [gedaagde] bij het afleggen van zijn verklaringen de opzet had om Ansvar te misleiden en dat het hem om financieel gewin ging. Dat hij met zijn verklaringen, ook ten aanzien van zijn alcoholgebruik, fraude heeft gepleegd is daarmee onvoldoende komen vast te staan.
Anders dan Ansvar ziet de rechtbank in het roekeloze verkeersgedrag van [gedaagde] en zijn leugenachtige verklaringen vervolgens daarover tegenover de politie en de onderzoeker van SOB niet voldoende reden voor opname in het Incidentenregister en het EVR. Voor opname in deze registers moet, zoals hiervoor overwogen, de betrokkenheid bij fraude voldoende vast staan. Het (verkeers)gedrag waaraan [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt kwalificeert niet als zodanig.
4.45.
Ansvar heeft ook wat betreft het verkeersongeval van 30 mei 2020 onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] met zijn destijds afgelegde verklaring dat hij ongeveer 70-75 km/u had gereden, zich schuldig heeft gemaakt aan fraude. Dat achteraf uit technisch onderzoek zou zijn gebleken dat zijn snelheid hoger was dan door hem was verklaard, legt onvoldoende gewicht in de schaal bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] daadwerkelijk heeft gepoogd te frauderen. Niet valt uit te sluiten dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals door [gedaagde] destijds is omschreven.
Ansvar geeft in summiere bewoordingen aan dat zij vermoedt dat [gedaagde] een onjuiste verklaring heeft afgelegd in een poging om verzekeringsdekking te krijgen en dat zij niet uitsluit dat het feit dat [moeder van gedaagde] de verzekeringsnemer was hierbij een rol heeft gespeeld. Deze vermoedens heeft Ansvar echter onvoldoende gestaafd.
4.46.
Volgens Ansvar kan verder de omstandigheid dat nimmer jegens haar is gemeld dat [gedaagde] de eigenaar/regelmatig bestuurder van de Mercedes was in plaats van [moeder van gedaagde] , in welk geval Ansvar de verzekering niet zou hebben afgesloten of zou hebben laten voortbestaan, een fraude-indicator zijn. De rechtbank is van oordeel dat ook als dat juist is, aan deze omstandigheid op zichzelf geen betekenis toekomt ter beantwoording van de vraag of [gedaagde] daadwerkelijk heeft gepoogd te frauderen. Daarbij speelt mee dat [moeder van gedaagde] de contractspartij van Ansvar was. Van betrokkenheid van [gedaagde] bij fraude vanwege een vermeende schending van de mededelingsplicht blijkt onvoldoende.
4.47.
Ook de enkele stelling van Ansvar ter zitting dat [gedaagde] bij een verkeersruzie in 2015 aanzienlijke (letsel)schade heeft veroorzaakt is niet toereikend om in voldoende mate te doen vaststaan dat [gedaagde] fraude poogde te plegen.
4.48.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Sv kunnen dragen (zoals vereist voor opname in het EVR) en daarmee ook van een (mogelijk) incident als bedoeld in de artikelen 3.1.1 en 2 van het Protocol (zoals vereist voor opname in het Incidentenregister). De vordering tot verwijdering van de registraties in het Incidentenregister en het EVR zal dan ook worden toegewezen.
Beoordelingskader registraties met interne werking: Gebeurtenissenadministratie en IVR
4.49.
Verzekeraars houden een Gebeurtenissenadministratie bij ter waarborging van de veiligheid en integriteit van de dienstverlening en de sector. Een ‘gebeurtenis’ wordt in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars van het Verbond van Verzekeraars gedefinieerd als:
“een voorval dat de aandacht verlangt van een Verzekeraar vanwege een mogelijk effect op de veiligheid en integriteit van de bedrijfsvoering, werknemers, klanten, overige relaties en de verzekeringsbranche. Hieronder valt bijvoorbeeld mogelijke fraude of ander laakbaar of onrechtmatig gedrag, potentiële en daadwerkelijke vorderingen, onder meer ten aanzien van een met een Verzekeraar gesloten overeenkomst en het niet nakomen van contractuele verplichtingen of andere (toerekenbare) tekortkomingen.”
4.50.
Voor opneming van persoonsgegevens in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR gelden dus minder strenge eisen dan voor opneming in het Incidentenregister en het EVR. Voor opname in het interne waarschuwingssysteem is voldoende dat een gebeurtenis heeft plaatsgevonden die de aandacht van de verzekeraar behoeft vanwege een mogelijk effect op de veiligheid en integriteit.
Toepassing van het beoordelingskader op deze zaak
4.51.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet aan die eis is voldaan. De door Ansvar aangevoerde feiten en omstandigheden die hetzelfde zijn als die voor de externe registraties, zijn niet van dien aard, ook niet in onderlinge samenhang beschouwd, dat zij het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van mogelijke fraude of ander laakbaar of onrechtmatig gedrag van [gedaagde] jegens Ansvar. Daarvoor zijn zij eenvoudigweg te weinig specifiek en onvoldoende onderbouwd. Bovendien kan [gedaagde] als derde-verzekerde niet worden verweten toerekenbaar tekort te schieten in de nakoming van de tussen Ansvar en [moeder van gedaagde] gesloten verzekeringsovereenkomst.
De vordering tot verwijdering van de registraties in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR zal dus eveneens worden toegewezen.
4.52.
Uit het oordeel over de registraties volgt dat ook de melding aan het CBV ongedaan moet worden gemaakt, nu daaraan de grond is ontvallen.
Conclusie
4.53.
Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde verklaring voor recht dat de door Ansvar uitgevoerde frauderegistraties onterecht zijn, toewijsbaar is. Ansvar zal, zoals gevorderd, worden veroordeeld de noodzakelijke maatregelen te treffen tot het ongedaan maken van de frauderegistraties.
4.54.
Nu Ansvar daarbij mede afhankelijk is van de medewerking van een derde (CIS), zal haar daarbij in redelijkheid een termijn van vijf werkdagen na de betekening van dit vonnis (in plaats van de gevorderde twee dagen) worden gegund, waarbij de rechtbank er vanuit gaat dat Ansvar zich zal inspannen de registraties zo snel mogelijk te (doen) verwijderen.
Schriftelijk bewijs
4.55.
[gedaagde] vordert dat Ansvar schriftelijk bewijs afgeeft van de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de registers. Ansvar heeft hier geen afzonderlijk verweer tegen gevoerd, zodat deze vordering wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Geen dwangsom
4.56.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat de rechtbank ervan uitgaat dat Ansvar als professionele verzekeringsmaatschappij gehoor zal geven aan dit vonnis, zoals zij ook al heeft aangekondigd. Bovendien heeft [gedaagde] geen omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat Ansvar de prikkel van een dwangsom nodig heeft om te voldoen aan een veroordelend vonnis.ECLI:NL:RBNHO:2024:11800
1Zie ook conclusie A-G Hoge Raad 20 januari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:90.
2Hoge Raad 8 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1164.
3zie Hoge Raad 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, r.o. 4.4. en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8710, r.o. 5.4.