Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 140421 opzettelijke misleiding komt vast te staan na getuigenverhoor

RBNNE 140421 opzettelijke misleiding komt vast te staan na getuigenverhoor

in vervolg op: RBNNE 150420 hoofdelijke aansprakelijkheid voor geval verzekeringsfraude komt vast te staan; informatieplicht en verval van recht gelden niet voor benadeelde


Met betrekking tot het incident op 12 januari 2015 (Klaverblad)

2.14.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijs is geleverd dat [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] samen de bedoeling hebben gehad om Klaverblad door het doen van onjuiste mededelingen bij het indienen en afwikkelen van de claims voor het ongeval op 12 januari 2015 te bewegen om een uitkering te verstrekken die zij zonder die mededelingen niet zou hebben verstrekt. Daarbij weegt het volgende mee:
a. Ten tijde van de indiening van de claim hebben [gedaagde sub 2.] en [gedaagde sub 1.] elk verklaard dat zij geen relatie met elkaar hebben, terwijl zij ex-echtgenoten zijn die nog regelmatig contact met elkaar onderhouden
b. Hoewel zij daarmee de indruk hebben gewekt dat het een ongeval tussen toevallige voorbijgangers was, is [gedaagde sub 1.] bij de afwikkeling betrokken gebleven doordat het verzekeringsgeld is overgemaakt op een bankrekeningnummer dat niet - zoals zij jegens Klaverblad hebben verklaard - op naam van [gedaagde sub 2.] staat maar op naam van dochter [naam dochter] en waarover [gedaagde sub 1.] de beschikking had. Hierover hebben zij tijdens het gesprek van 27 juni 2018 opnieuw onjuiste verklaringen afgelegd (p.19 e.v.)
c. [gedaagde sub 1.] is daarnaast bij de afhandeling van de claim betrokken gebleven door onder een andere naam bij de gesprekken met Klaverblad aanwezig te zijn. Volgens de verslagen van Klaverblad (opgemaakt door [naam 2.] ) is bij de gesprekken over de afwikkeling van de ingediende claim, die telkens in de woning van [naam 1.] plaatsvonden, onder andere op 26 augustus 2015, op 7 juli 2015 en op 4 augustus 2015, een mevrouw [naam 5.] aanwezig geweest die is voorgesteld als een goede kennis of vriendin van [gedaagde sub 2.] die bij slachtofferhulp werkt. Volgens de verklaring van [naam 1.] op onder meer 16 oktober 2018 is echter haar moeder bij al die gesprekken aanwezig geweest omdat, als de gesprekken nog niet klaar waren, [naam 1.] zich in de buurt van de woning ophield en zij nooit iemand anders heeft gezien dan de mensen van Klaverblad en haar ouders. [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hebben geen contactgegevens van mevrouw [naam 5.] kunnen geven en hebben haar niet in een contra-enquête opgeroepen, zodat de rechtbank van oordeel is dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1.] zich heeft voorgedaan als mevrouw [naam 5.] .
d. [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hebben op 26 september 2017 (naar aanleiding van de bij Goudse ingediende claim) onjuiste verklaringen afgelegd over het incident. Ze hebben namelijk verklaard dat vijf jaar geleden een ongeval had plaatsgevonden waarbij een hond tegen de fiets van [gedaagde sub 2.] aanliep en hij ten val kwam, dat de eigenaar van de hond niet bekend is geworden én er daardoor ook geen uitkering heeft plaatsgevonden, terwijl [gedaagde sub 2.] en Klaverblad nog in december 2016 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten voor een totaalbedrag van € 56.936,41 en vervolgens op de rekening van [naam dochter] , waar [gedaagde sub 1.] gemachtigde van was, een slotuitkering van € 40.000,00 was uitgekeerd. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] zich dit op 26 september 2017 niet meer konden herinneren. Als het ongeluk echt had plaatsgevonden, zouden [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] zich bovendien hebben herinnerd dat het de hond van [gedaagde sub 2.] was. Dat [gedaagde sub 2.] de vragen niet goed zou hebben begrepen, blijkt niet uit de verklaring van [getuige 1.] . Hieruit blijkt dat zij onware verklaringen hebben afgelegd. Dat [gedaagde sub 2.] twee keer eenzelfde fietsongeluk heeft gehad met een hond en dat zij twee incidenten door elkaar hebben, gehaald, acht de rechtbank onwaarschijnlijk.
e. De verklaringen van [gedaagde sub 2.] en [gedaagde sub 1.] over de toedracht van het ongeval komen niet overeen met die van [naam 1.] en [getuige 4.] . Zo verklaren zij dat [gedaagde sub 2.] en [gedaagde sub 1.] samen voor hun acht honden zorgen en die om de beurt uitlaten volgens een vast patroon, zodat het onwaarschijnlijk is dat ze gelijktijdig buiten zijn geweest en daar met elkaar in botsing zijn gekomen.
f. Het uitgekeerde geld is niet aangewend voor de gestelde schadeposten:
- [gedaagde sub 2.] heeft van Klaverblad geld ontvangen voor een nieuwe vloerbedekking nadat hij een offerte van Dobben Wooncentrum heeft overgelegd, maar Dobben Wooncentrum heeft verklaard nooit iets geleverd te hebben bij [gedaagde sub 2.] . Ook volgens de verklaringen van [naam 1.] en [getuige 4.] was er geen vloerbedekking in de woning, maar laminaat.
- de offerte van de Hubo die is vergoed, is niet uitgevoerd volgens de e-mail van Hubo [woonplaats] .

2.15.
Met het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank ook de inhoud van het rapport van [naam 4.] en de intrekkingsverklaringen van [naam 1.] en [getuige 4.] weerlegd. In het rapport van [naam 4.] van 14 maart 2019 is [naam 4.] grotendeels ingegaan op de verklaringen van [getuige 4.] , welke verklaringen de stellingen van Goudse en Klaverblad niet zouden ondersteunen. [getuige 4.] is als getuige gehoord en volhardt echter in een aantal van zijn eerder afgelegde verklaringen. Zo blijft hij erbij dat hij [gedaagde sub 2.] al vanaf 2013 kent (wat ook voor de hand ligt omdat [getuige 4.] en [gedaagde sub 2.] in 2013 samen betrokken zijn geweest bij een ongeval dat iets te maken had met een ruzie tussen [naam 1.] en [getuige 4.] ) en handhaaft hij dat hij nooit heeft gemerkt van gehoorproblemen bij [gedaagde sub 2.] , dat [gedaagde sub 2.] zijn honden zelf uitliet en auto reed. Ook houdt hij vol dat hij destijds de fiets heeft gegeven aan [gedaagde sub 2.] waarvan [gedaagde sub 2.] bij Goudse schade heeft geclaimd. Bovendien baseren Goudse en Klaverblad hun bewijs niet alleen op de verklaringen van [getuige 4.] . In het rapport van [naam 4.] wordt verder aangevoerd dat mevrouw [naam 5.] een kennis is van [gedaagde sub 2.] die hij mee heeft genomen naar de gesprekken met Klaverblad waarbij [gedaagde sub 1.] nooit aanwezig zou zijn geweest. Zoals hiervoor overwogen, heeft [naam 1.] echter verklaard dat haar moeder bij die gesprekken - die in de woning van [naam 1.] plaatsvonden - is geweest.

2.16.
[gedaagde sub 1.] voert aan dat [getuige 1.] van het eerste gesprek met [naam 1.] op 14 november 2017 geen gespreksverslag heeft gemaakt zodat niet vaststaat dat [naam 1.] de anonieme tipgever was. De rechtbank denkt daar anders over en verwijst daarvoor naar haar overwegingen onder 2.9. Zij voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat er geen gespreksverslag is gemaakt, niet betekent dat een feit niet gebeurd kan zijn. Ook voert [gedaagde sub 1.] aan dat tijdens het gesprek met [getuige 3.] het ongeval uit 2015 niet ter sprake is gekomen omdat alleen een ongeval van vijf jaar geleden aan de orde is geweest en dit kan niet de claim bij Klaverblad zijn geweest. Dat volgt de rechtbank niet. [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hebben immers desgevraagd weliswaar verklaard over een ongeval dat vijf jaar geleden zou hebben plaatsgevonden, maar dat had wel betrekking op het op de fiets aangereden worden door een hond met gehoorschade aan het linkeroor als gevolg. Dit moet wel om de claim bij Klaverblad gaan. Aan [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] kan dus wel worden tegengeworpen dat zij onjuiste mededelingen hebben gedaan.

2.17.
[gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een contra-enquête te houden. Ze hebben hun stellingen ook niet op een andere manier nader onderbouwd. Tegen het geleverde bewijs hebben zij dus onvoldoende ingebracht. Het is dan ook in voldoende mate komen vast te staan dat het geclaimde ongeluk helemaal niet heeft plaatsgevonden. Daaruit is maar één conclusie te trekken en dat is dat [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] aan Klaverblad onwaarheden hebben verteld met het oogmerk om verzekeringsgelden op te strijken.

2.18.
Dat betekent dat [gedaagde sub 1.] in haar relatie tot Klaverblad wanprestatie heeft gepleegd en dat [gedaagde sub 2.] richting Klaverblad onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank is ervan overtuigd dat [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hierbij onder één hoedje hebben gespeeld en dat zij daarom hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Klaverblad hierdoor heeft geleden. De rechtbank zal de verklaring voor recht toewijzen en [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hoofdelijk veroordelen om het aan Klaverblad betaalde bedrag, terug te betalen.

Met betrekking tot het incident van 28 februari 2017 (de Goudse)

2.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook het bewijs geleverd van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] samen de bedoeling hebben gehad om ook Goudse door het doen van onjuiste mededelingen bij het indienen en afwikkelen van de claims voor het ongeval op 28 februari 2017 te bewegen om een uitkering te verstrekken die zij zonder die mededelingen niet zou hebben verstrekt. Daarbij weegt de rechtbank het volgende mee:
a. [gedaagde sub 1.] heeft de locatie van de afspraak met Goudse over het voorval telefonisch verplaatst naar de woning van [naam 1.] met als reden dat bij [gedaagde sub 2.] een keukenrenovatie plaatsvond. Uit een verklaring van de woningbouwvereniging blijkt dat er helemaal geen renovaties zijn geweest rond september 2017 en dit was voor de persoon van de verzekering, die zich eerst bij [gedaagde sub 2.] had gemeld, niet zichtbaar.
b. [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hebben verklaard dat [gedaagde sub 2.] is gevallen toen hij kleinzoon [naam 6.] naar school bracht maar dit strookt niet met de verklaringen van [naam 1.] dat [gedaagde sub 1.] [naam 6.] altijd naar school bracht; [gedaagde sub 1.] die bij dit gesprek aanwezig was, heeft dit niet aangevuld maar heeft erover gezwegen.
c. [gedaagde sub 2.] heeft in het interview van 27 juni 2018 waar [gedaagde sub 1.] als vriendin aanwezig was verklaard dat hij [naam 6.] op 28 februari 2017 naar school heeft gebracht, dat [naam 6.] die dag door zijn dochter aan hem is meegegeven en dat hij dezelfde dag tegen haar heeft gezegd dat hij gevallen was. [naam 1.] heeft echter verklaard dat zij al weg was toen [naam 6.] werd opgehaald en dat zij niet beter wist dan dat haar moeder [naam 6.] naar school zou brengen. Verder verklaart zij dat haar vader haar niet op dezelfde dag van het ongeluk heeft verteld, maar pas tien dagen later. Ook heeft zij verklaard dat zij niets over het voorval heeft gehoord van [naam 6.] , van haar moeder, of van de school. Verder verklaart zij dat de gang van zaken hoogst onwaarschijnlijk is omdat haar vader [naam 6.] nog nooit had gebracht en ook niet fietste.
d. Daarnaast hebben [naam 1.] en [getuige 4.] verklaard dat ze nooit hebben gemerkt dat sprake was van verwondingen of gehoorschade door dit ongeval, maar dat zij geen enkele verandering hebben waargenomen.
e. Volgens [gedaagde sub 2.] zou zijn fiets zes jaar oud zijn en zijn gekocht voor € 899,00 maar volgens [getuige 4.] en [naam 1.] hebben zij de betreffende fiets aan [gedaagde sub 2.] geschonken omdat [naam 1.] de fiets van haar vader had weggedaan en was het een oude fiets die [getuige 4.] dertien jaar geleden voor € 75,00 had gekocht. Ook uit het onderzoek van de verzekeraar blijkt dat de fiets ouder was dan zes jaar.
f. [gedaagde sub 2.] heeft verklaard dat hij vanwege het opgelopen letsel huishoudelijke hulp heeft moeten inschakelen en iemand om zijn honden uit te laten. Verder moest hij een tuinman laten komen. [naam 1.] en [getuige 4.] hebben verklaard dat [gedaagde sub 2.] nooit huishoudelijke hulp of een tuinman heeft gehad en dat hij altijd zijn honden zelf uitliet omdat de honden een ander niet accepteren. [gedaagde sub 2.] heeft geen bewijs aangeboden of geleverd van de gestelde schadeposten maar wil er tijdens het interview niets over verklaren. Hiermee is in voldoende mate komen vast te staan dat hij het verzekeringsgeld niet voor deze posten heeft gebruikt.
g. [gedaagde sub 2.] heeft geld ontvangen voor schade aan zijn scootmobiel en voor een nieuwe vloerbedekking maar daarover verklaren [naam 1.] en [getuige 4.] dat ze [gedaagde sub 2.] nooit in een scootmobiel hebben zien rijden, niet hebben gemerkt dat hij slecht ter been was en dat hij geen vloerbedekking had.

2.20.
Dat [naam 1.] en [getuige 4.] [gedaagde sub 1.] niet expliciet noemen in hun verklaringen als het gaat om de claim bij Goudse, neemt niet weg dat [gedaagde sub 1.] op meerdere manieren betrokken is geweest bij de claim bij Goudse. Zo was zij aanwezig bij het gesprek met Goudse over de schadeafhandeling in september 2017 en heeft zij een dag daarvoor de afspraak telefonisch verzet vanwege een gestelde renovatie aan de woning van [gedaagde sub 2.] . Ook heeft zij herhaaldelijk telefonisch bij Goudse gevraagd waar het voorschot blijft en is bij de indiening van de claim de bankrekening vermeld waartoe niet [gedaagde sub 2.] maar [gedaagde sub 1.] gevolmachtigd was. Hieruit blijkt dat zij met [gedaagde sub 2.] heeft samengewerkt.

2.21.
Op grond van het voorgaande is in voldoende mate komen vast te staan dat ook dit geclaimde ongeval niet is gebeurd maar dat [gedaagde sub 2.] en [gedaagde sub 1.] het ongeluk hebben voorgewend om verzekeringsgelden te kunnen incasseren. Ook hier is maar één conclusie te trekken: [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hebben Goudse onwaarheden verteld met het oogmerk om verzekeringsgelden op te strijken. Zij hebben in hun relatie tot Goudse onrechtmatig gehandeld. De rechtbank is ervan overtuigd dat [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hierbij onder één hoedje hebben gespeeld. Zij zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die Goudse hierdoor heeft geleden. De rechtbank zal de verklaring voor recht toewijzen en [gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] hoofdelijk veroordelen om het aan Goudse betaalde bedrag terug te betalen.

2.22.
Ook de (niet gemotiveerd betwiste) kosten van het onderzoek door [getuige 2.] in opdracht van Goudse zullen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid worden toegewezen.

2.23.
[gedaagde sub 1.] en [gedaagde sub 2.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten die zijn begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- kosten dagvaarding € 167,04
- salaris gemachtigde € 3.099,00 (3 ½ punten x tarief € 1.114,00)
totaal € 6.058,00 ECLI:NL:RBNNE:2021:1183