Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 211014 AOV; verz niet geslaagd in bewijsopdracht t.a.v. uitvoerende werkzaamheden door verzekerde; geen opzet tot misleiding

Hof 's-Hertogenbosch 211014 AOV; verz niet geslaagd in bewijsopdracht t.a.v. uitvoerende werkzaamheden door verzekerde; geen opzet tot misleiding

vervolg op: hof-s-hertogenbosch-031213-aov-evt-onrechtmatig-persoonlijk-onderzoek-niet-als-bewijs-uitgesloten-bewijsopdracht-ass-tav-uitvoerende-werkzaamheden-verzekerde

10 Het tussenarrest van 3 december 2013

Bij genoemd arrest heeft het hof Interpolis in principaal appel toegelaten feiten of omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [appellant] werkzaamheden heeft verricht die naar aard en/of omvang niet overeenkwamen met zijn mededelingen aan Interpolis betreffende zijn beperkingen. Iedere verdere beslissing in principaal en incidenteel appel is aangehouden.

11 Het verdere verloop van de procedure

Op 13 februari 2014 zijn aan de zijde van Interpolis vijf getuigen gehoord, genaamd [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [appelant als getuige 5]. Van deze verhoren is proces-verbaal opgemaakt. [appellant] heeft, hoewel daartoe de gelegenheid geboden, geen getuigen in contra-enquête voorgebracht. Interpolis heeft een memorie na enquête genomen en [appellant] een memorie van antwoord na enquête onder overlegging van één productie. Vervolgens is arrest bepaald.

12 De verdere beoordeling

In principaal en incidenteel appel

12.1.
Het hof verwijst naar hetgeen bij voormeld tussenarrest van 3 december 2013 reeds is vermeld en overwogen.

12.2.
Interpolis heeft bij memorie na enquête het standpunt ingenomen dat de resultaten van het persoonlijk onderzoek en de getuigenverklaringen de gevolgtrekking kunnen dragen dat [appellant] in de periode van 9 maart 2009 tot en met 13 maart 2009 werkzaamheden heeft verricht die naar aard en omvang niet overeenkwamen met zijn mededelingen daarover aan Interpolis. [appellant] heeft dit standpunt weersproken.

12.3.1.
Naar het oordeel van het hof ondersteunen de verklaringen van genoemde getuigen – ook in samenhang bezien – het probandum niet, althans onvoldoende.

12.3.2.
Getuige [getuige 3] is gehoord met betrekking tot de op 9 en 11 maart 2009 door [appellant] verrichte werkzaamheden aan de [straatnaam 1] te Rotterdam. Zij heeft het volgende verklaard: “Ik woon aan de [straatnaam 1] te Rotterdam sinds december 2008. Ik heb nadat ik deze woning heb betrokken in het eerste kwartaal van 2009 het sanitair laten aanpassen. Ik heb hiervoor het bedrijf van de heer [appellant] ingeschakeld. (…) De badkamer is verbouwd, het bad is veranderd, er is tegelwerk verricht, het toilet is vervangen en er is een nieuwe wastafel en een nieuwe vloer aangelegd. Dit alles is gedaan door het bedrijf van de heer [appellant]. Ik heb de heer [appellant] zelf niet aan het werk gezien. Naast de heer [appellant] waren ook zijn broer en zijn zoon aanwezig. Ik had hen de sleutel van mijn woning gegeven en was zelf vaak de deur uit. De enkele keer dat ik hen heb gezien, zag ik voornamelijk de broer van de heer [appellant] aan het werk. De heer [appellant] gaf vooral aanwijzingen. (…) ik kan alleen zeggen dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden in het eerste kwartaal van 2009. Ik weet geen nadere specifieke data te noemen en heb ook geen nadere informatie over maandag 9 maart 2009 en woensdag 11 maart 2009 te geven. (…)”
Voor zover getuige [getuige 3] ter plekke is geweest tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, heeft zij [appellant] vooral nìet uitvoerend bezig gezien. Getuige [getuige 3] heeft niets verklaard op grond waarvan geconstateerd zou moeten worden dat [appellant] twee maal vijf uur in haar woning heeft gewerkt met een gebruikelijke loodgietersproductiviteit. De enkele aanwezigheid van [appellant] op het werk zegt niets over de daarbij daadwerkelijk door hem verrichte werkzaamheden. Nu, zoals reeds in voorgaand tussenarrest van 3 december 2013 overwogen, op grond van de resultaten van het persoonlijk onderzoek evenmin kan worden vastgesteld dat [appellant] bijna vijf uur in Rotterdam heeft gewerkt op 9 maart 2009 en op 11 maart 2009 nogmaals vijf uur, kan het hof Interpolis niet volgen in deze door haar ingenomen stelling. Deze stelling wordt dan ook verworpen.

12.3.3.
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2], echtgenoten, zijn gehoord met betrekking tot de werkzaamheden die op 13 maart 2009 door [appellant] zouden zijn verricht in hun woning aan de [straatnaam 2] te Herpen. [getuige 2] heeft het volgende verklaard: “Ik woon aan de [straatnaam 2] te Herpen. In onze woning aan dit adres is in de maanden februari, maart en april 2009 gewerkt aan de badkamer op de eerste verdieping. De heer [appellant] was bij deze werkzaamheden betrokken. Zijn gezondheid was slecht. Hij kwam heel onregelmatig en hij kwam ook altijd maar kort. Zijn komst hing af van de beschikbaarheid van de personen die met hem meekwamen. De heer [appellant] kwam meestal maar een dagdeel en er werd dan ook nog heel veel koffie gedronken. Wij hadden geen haast want het ging om een extra badkamer. De heer [appellant] nam altijd zijn broer [broer appellant] en zijn zoon [zoon appellant] mee. Zij deden eigenlijk het werk onder supervisie van de heer [appellant]. Ik was altijd thuis als zij kwamen. Het is niet zo dat de heer [appellant] nooit iets heeft gedaan, hij heeft bijvoorbeeld wel eens een buisje gebogen, maar het grote werk kon hij niet. Zo braken de anderen de badkamer bijvoorbeeld af. De heer [appellant] zat ook vaak beneden bij mij terwijl de anderen ondertussen aan de badkamerwerkzaamheden boven bezig waren. Ik kan niet zeggen wat er precies in maart 2009 aan werkzaamheden is verricht en weet dit al helemaal niet meer ten aanzien van de specifieke datum 13 maart 2009. Ik herinner mij de situatie nog wel goed omdat de heer [appellant] veel ziek was en wij bij hem betrokken waren. (…)” en de heer [getuige 1]: “Ik woon sinds 2006 aan de [straatnaam 2] te Herpen. (…) Later besloten we de op de eerste verdieping gelegen badkamer op te knappen. Wij hebben daarvoor de heer [appellant] benaderd, omdat hij eerder de badkamer op de begane grond had aangelegd en wij zeer tevreden over zijn werkzaamheden waren. Wij begrepen dat de gezondheid van de heer [appellant] inmiddels heel slecht was. Omdat er geen sprake was van tijdsdruk (…) zijn wij toch met hem in zee gegaan. Ik heb gekeken in mijn agenda van die periode en weet daarom dat wij met de heer [appellant] in januari 2009 het eerste gesprek over het opknappen van deze tweede badkamer hebben gehad. Vervolgens is hij aan de slag gegaan. Ik herinner mij niet meer wanneer dat is geweest. Wij wisten vanwege zijn gezondheidstoestand nooit van tevoren wanneer hij kwam. Het werk was uiteindelijk eind april 2009 afgerond. De heer [appellant] kwam nooit alleen. Een ander moest altijd de spullen naar boven dragen. De heer [appellant] had daar de conditie niet meer voor. Na drie kwartier werk werd koffie gedronken en daar werd altijd ruim de tijd voor genomen (…). Zijn inmiddels overleden broer [broer appellant] zei dan op een gegeven moment: “Kom we gaan nog wat doen.” Nadat er nog wat werd gewerkt vertrokken ze voor de lunch. Ik kan mij niet herinneren dat zij daarna nog terug kwamen. (…) Ten aanzien van de gesprekken aan de koffietafel merk ik nog op dat de heer [appellant] het werk vooral aanstuurde. Hij kon absoluut niet tillen. Het ging gewoon niet goed met hem. (…) De vraag of er op 13 maart 2009 door de heer [appellant] is gewerkt in onze woning kan ik niet beantwoorden, omdat ik op deze vrijdag niet thuis ben geweest.”
Op basis van deze getuigenverklaringen kan niet worden vastgesteld dat [appellant] op 13 maart 2009 van 9.12 uur tot 10.51 uur in genoemde woning aan de [straatnaam 2] te Herpen werkzaamheden heeft verricht, laat staan dat hij in deze tijdspanne voortdurend en met een gebruikelijke loodgietersproductiviteit heeft gewerkt. Bij het persoonlijk onderzoek is niet meer waargenomen dan dat [appellant] dit adres in deze tijdspanne heeft bezocht. De stelling van Interpolis dat [appellant] in Herpen op 13 mei 2009 anderhalf uur uitvoerende werkzaamheden heeft verricht, is dan ook niet komen vast te staan.

12.3.4.
Dit laatste geldt ook met betrekking tot de stelling van Interpolis dat [appellant] tweeënhalf uur uitvoerende werkzaamheden heeft verricht op 13 maart 2009 in een woning aan de [straatnaam 3] te Wijchen. (Partijen hebben ter gelegenheid van voormeld getuigenverhoor naar voren gebracht dat het adres van deze woning onjuist staat vermeld in de stukken van het persoonlijk onderzoek. Het nummer van deze woning is volgens partijen niet [huisnummer A] maar [huisnummer B].) Het hof acht genoemde stelling van Interpolis niet bewezen op grond van het volgende. Bij het persoonlijk onderzoek is blijkens het observatieverslag slechts waargenomen dat [appellant] van 13.36 uur tot 16.12 uur in deze woning is geweest. Getuige [getuige 4] heeft het volgende verklaard: Ik woon sinds 2006 aan het adres [straatnaam 3] te Wijchen (…) Later heb ik hem (hof: [appellant]) ook opdracht gegeven om de dakgoot van mijn garage/schuur te vervangen. Op 9 juni 2007 heeft de opname van deze werkzaamheden plaatsgevonden. (…) Uiteindelijk heeft het een paar jaar geduurd voor hij de reparatie aan mijn garage/schuur heeft verricht. Op 21 februari 2011 is de heer [appellant] de reparatiewerkzaamheden gestart en heeft hij deze ook afgemaakt. (…) Op vrijdag 13 maart 2009 was er niemand aanwezig in genoemde woning. Ik weet dat omdat zowel mijn vrouw als ik op vrijdag buitenshuis werken. De kinderen waren ook hoogstwaarschijnlijk niet thuis vanwege studie. Wij hebben ook niet waargenomen dat op laatstgenoemde datum werkzaamheden zijn verricht. Dat was niet mogelijk zonder onze aanwezigheid omdat de reparatie een inpandige goot betrof en de garagedeur voor de vervanging geopend moest zijn. Bovendien moest de stroom worden afgesloten. (…)” Het hof kan genoemde gerapporteerde waarneming bij het persoonlijk onderzoek niet rijmen met de verklaring van getuige [getuige 4]. Hoe dit ook zij, dat [appellant] op 13 maart 2009 werkzaamheden heeft verricht in een woning aan de [straatnaam 3] te Wijchen kan op basis van deze verklaring niet worden vastgesteld. [appellant] heeft nog verklaard: (…) “Op 13 maart 2009 ben ik bij een woning aan de [straatnaam 3] te Wijchen geweest. Ik heb daar de reparatie van een verrot gootje opgenomen. Ik heb naar de situatie gekeken en koffie gedronken. (…) Ik heb op 13 maart 2009 in ieder geval niets gerepareerd. (…) Ik weet echter zeker dat ik ook op 13 maart 2009 in deze woning ben geweest. Op nadere vragen over mijn stelligheid hieromtrent zeg ik dat ik dit afleid uit het observatierapport. Ik weet alleen dat ik in de [straatnaam 3] ben geweest in deze periode en alleen op dit adres. Ik ken op de [straatnaam 3] geen andere personen dan de heer [getuige 4]. Het blijkt uit het observatierapport dat ik daar op 13 maart 2009 ben geweest. (…) Het zou ook kunnen dat ik op 13 maart 2009 een sticker in de dakgoot heb geplaatst als tijdelijke oplossing. Dit is een klusje van vijf minuten. Ik kan de duur van mijn bezoek zoals blijkt uit het observatierapport niet verklaren. Er moet dan iemand thuis zijn geweest met wie ik koffie heb gedronken. Ik hoor dat in het observatierapport staat dat ik in het gezelschap was van twee andere personen. Als dat het geval is geweest, moeten er werkzaamheden zijn verricht. (…)” Volgens Interpolis heeft [appellant] erg stellig verklaard dat hij op 13 maart 2009 werkzaamheden in Wijchen in genoemde woning heeft verricht. Het hof ziet echter geenszins stelligheid in de verklaring van [appellant] hieromtrent en ook overigens onvoldoende onderbouwing voor voormelde stelling van Interpolis.

12.3.5.
Met betrekking tot het bezoek van [appellant] aan “Office Center” op 12 maart 2009 dat volgens genoemd observatieverslag ruim een half uur duurde, heeft slechts [appellant] verklaard. Hij heeft bij zijn verhoor als getuige naar voren gebracht daar een pakje papier voor de printer te hebben gekocht.

12.3.6.
Uit het bovenstaande volgt dat niet kan worden vastgesteld dat [appellant] gedurende zijn aanwezigheid in genoemde woningen in Rotterdam, Herpen en Wijchen en in “Office Center” in Oss [appellant] in de periode van 9 maart 2009 tot en met 13 maart 2009 (substantiële) werkzaamheden heeft verricht buiten de bij het persoonlijk onderzoek geobserveerde werkzaamheden. Dat [appellant] werkzaamheden heeft verricht die naar aard en/of omvang niet overeenkwamen met zijn mededelingen aan Interpolis betreffende zijn beperkingen is derhalve met de verklaringen van de voorgebrachte getuigen niet bewezen.

12.4.
Volgens Interpolis vormt de nummering van de bij gelegenheid van de getuigenverhoren in de procedure gekomen facturen nog een aanwijzing dat [appellant] meer heeft gewerkt dan de werkzaamheden die in onderhavige procedure aan de orde zijn gesteld, omdat deze nummering erop zou duiden dat aanzienlijk meer facturen zijn uitgeschreven dan de onderhavige werkzaamheden betreffende facturen. Het hof gaat aan voormelde constatering van Interpolis voorbij, omdat er geen enkele nadere informatie betreffende de omvang en datum van betreffende werkzaamheden naar voren is gebracht. Het hof oordeelt de bewijslevering door middel van genoemde facturen derhalve evenmin geslaagd.

12.5.1.
Interpolis heeft nog nadrukkelijk naar voren gebracht dat haar beroep op de fraudevervalclausule in de polisvoorwaarden en op het bepaalde in artikel 7:941 lid 5 BW reeds slaagt, omdat [appellant] eerdergenoemd dagboek dat hij volgens afspraak met de arbeidsdeskundige zou bijhouden opzettelijk onjuist heeft ingevuld en opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt aan de arbeidsdeskundige. Omdat sprake is van opzet tot misleiding is het recht op uitkering volgens Interpolis vervallen.

12.5.2.
[appellant] heeft immers, zo heeft Interpolis gesteld, in genoemd dagboek genoteerd dat hij op 9 maart 2009 onderweg naar Rotterdam vier keer is gestopt wegens klachten in armen en handen. [appellant] heeft dit ook verklaard aan de arbeidsdeskundige op 20 maart 2009. Uit het observatieonderzoek blijkt echter dat [appellant] op weg naar Rotterdam helemaal niet is gestopt. [appellant] heeft zijn beperkingen ernstiger voorgedaan dan zij in werkelijkheid waren. De weergave in het dagboek van de autorit klopt ook verder niet. [appellant] heeft niet vermeld dat hij zijn broer heeft opgehaald en verder ingevulde tijdstippen zijn ook niet juist. [appellant] heeft niet naar waarheid genoteerd over de duur van zijn aanwezigheid in genoemde woning in Rotterdam en heeft de door hem verrichte lichamelijke activiteiten voor het overgrote deel niet vermeld.

12.5.3.
Ook heeft [appellant] volgens Interpolis ten onrechte de indruk gewekt dat hij geen werkzaamheden meer uitvoerde in zijn eigen bedrijf. [appellant] heeft bij herhaling verklaard geen uitvoerende werkzaamheden in zijn eigen bedrijf meer te kunnen verrichten. Omdat het bedrijf van [appellant] een eenmanszaak zonder personeel was, impliceerde dit dat er ook geen sprake meer was van niet-uitvoerende werkzaamheden. [appellant] had aan de arbeidsdeskundige moeten vertellen dat hij bepaalde uitvoerende werkzaamheden in zijn eigen bedrijf verrichtte en dat hij in verband daarmee ook niet-uitvoerende werkzaamheden verrichtte. Ook heeft [appellant] achtergehouden dat zijn broer werkzaamheden in het bedrijf van [appellant] uitvoerde. [appellant] heeft niet zijn broer geholpen, zoals hij naar voren heeft gebracht, maar deze broer heeft [appellant] geholpen.

12.6.
[appellant] heeft weersproken opzettelijk onjuiste informatie te hebben verstrekt. [appellant] heeft gesteld te hebben aangegeven dat hij slechts tot zeer beperkte werkzaamheden in staat was. Dat dit het geval was, is door de afgelegde getuigenverklaringen bevestigd. [appellant] heeft aangevoerd dat het verslag van de in het kader van het persoonlijk onderzoek op 9 maart 2009 plaatsgevonden observatie aangeeft dat [appellant] gedurende zijn rit van Herpen naar Rotterdam op 9 maart 2009 in Ravenstein, Rosmalen en bij een tankstation is gestopt en hij ongeveer drie uur en 24 minuten over de afstand van 113 km heeft gedaan, terwijl hij daar onder normale omstandigheden één uur en elf minuten over zou doen. [appellant] meent zich te herinneren nog vaker te zijn gestopt en acht dat gezien de tijdsduur van zijn rit ook zeer waarschijnlijk. [appellant] heeft in het dagboek dat hij volgens afspraak met de arbeidsdeskundige zou bijhouden de tijden vanaf aankomst in Rotterdam abusievelijk een uur opgeschoven. [appellant] heeft eerder verklaard dat hij zijn broer heeft geholpen, omdat vooral deze broer de werkzaamheden uitvoerde, aldus [appellant].

12.7.1.
Het hof overweegt ten aanzien van de stellingen van Interpolis – waar nodig ter verduidelijking en ter aanvulling van de eerdere overwegingen – het volgende. Naar het oordeel van het hof is in onderhavig geval geen sprake van opzet tot misleiding als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW dat ondermeer bepaalt dat het recht op uitkering vervalt, indien de verzekeringnemer of de tot de uitkering gerechtigde zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Een dergelijk opzet tot misleiding valt althans niet vast te stellen op basis van hetgeen naar voren is gekomen in onderhavige procedure. De notities van [appellant] in genoemd dagboek zijn summier, onvolledig en deels onjuist gebleken. [appellant] had zich nauwkeuriger en zorgvuldiger moeten zetten tot het geven van de gevraagde informatie. [appellant] heeft evenwel duidelijk in het dagboek aangegeven dat hij op de betreffende dag van 9 maart 2009 feitelijk een productie van anderhalf uur heeft gerealiseerd, iedere dag er hetzelfde uitziet en hij per dag in totaal anderhalf à twee uur (naar het hof begrijpt productief) kan werken. Deze samenvattende informatie is niet onjuist gebleken. [appellant] lijkt Interpolis daarmee in de kern juist te hebben geïnformeerd. Interpolis heeft althans niet kunnen bewijzen dat [appellant] meer dan tien uur uitvoerende werkzaamheden heeft verricht, waarbij van een gebruikelijke loodgietersproductiviteit sprake is geweest in de week waarop genoemd dagboek betrekking had. Uit de verklaringen van genoemde getuigen komt daarentegen het beeld naar voren dat van gebruikelijke loodgietersproductiviteit bij [appellant] nauwelijks sprake was.

12.7.2.
Ten aanzien van het autorijden overweegt het hof dat ook genoemd observatieverslag de stelling van Interpolis dat [appellant] op 9 maart 2009 in één keer naar Rotterdam zou zijn gereden onvoldoende ondersteunt, reeds vanwege de door [appellant] hierboven weergegeven onderbrekingen, maar ook omdat er hiaten in de verslaglegging zitten. Dat [appellant] tussenstops heeft gemaakt wordt ook in het observatieverslag vermeld. De precieze gang van zaken omtrent deze autorit is derhalve schimmig gebleven. De juistheid van de stelling dat [appellant] op weg naar Rotterdam niet is gestopt, waarvan Interpolis de bewijslast draagt, is niet komen vast te staan.

12.7.3.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] geenszins de indruk gewekt dat hij geen werkzaamheden meer uitvoerde vanuit zijn eigen bedrijf. Weliswaar had [appellant] eerder meermalen te kennen gegeven dat hij daartoe niet in staat was, maar [appellant] heeft blijkens voormeld rapport van 6 maart 2009 van de arbeidsdeskundige naar voren gebracht nog kleine klusjes te doen naast zijn werk op vrijdagen voor zijn voormalig werkgever. In genoemd dagboek heeft [appellant] expliciet aan de arbeidsdeskundige gemeld dat hij dagelijks een aantal uur werkt. Voor zover daarmee door [appellant] onvoldoende duidelijk zou zijn gemaakt dat zijn werkzaamheden niet de eerder gemelde werkzaamheden voor zijn voormalig werkgever betroffen, zijn naar het oordeel van het hof aan [appellant] onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan [appellant] had moeten begrijpen dat hij dit expliciet nader had moeten verduidelijken. Genoemde kleine klusjes duidden er al op dat [appellant] ook nog actief was vanuit zijn eigen bedrijf. [appellant] had overigens blijkens voormeld rapport van de arbeidsdeskundige van 3 november 2008 gemeld dat hij zijn werkzaamheden op vrijdagen bij zijn voormalig werkgever als zzp-er verrichtte. Deze werkzaamheden werden derhalve ook vanuit zijn eigen bedrijf verricht. Vanzelfsprekend leidde reeds de positie van [appellant] als zzp-er tot niet-uitvoerende (administratieve) werkzaamheden. Het hof verwijst verder naar zijn eerdere overwegingen betreffende de niet-uitvoerende werkzaamheden en volhardt daarbij. Interpolis wordt derhalve niet gevolgd in haar standpunt dat [appellant] niet heeft gemeld (dan wel nader had moeten melden) vanuit zijn eigen bedrijf werkzaamheden te verrichten en Interpolis er daarom ook vanuit mocht gaan dat [appellant] geen niet-administratieve werkzaamheden deed.

12.7.4.
In het niet melden van de assistentie van zijn broer en diens zoon ziet het hof zonder nadere toelichting op de verplichting die [appellant] daartoe kennelijk volgens Interpolis had evenmin aanleiding om van opzet tot misleiding van Interpolis te spreken. Dat [appellant] de betrokkenheid van familieleden had moeten melden is niet zondermeer vanzelfsprekend. Interpolis heeft deze door haar gestelde verplichting evenwel niet toegelicht.

12.7.5.
Ten aanzien van de door [appellant] in genoemd dagboek verstrekte informatie betreffende de feitelijk verrichte werkzaamheden overweegt het hof voorts nog het volgende. Uitgaande van de vermelde werkzaamheden – het demonteren van een wc en het zetten van tegels – vallen de niet genoemde werkzaamheden – het aanvoeren, tillen en bewerken van bijbehorende materialen – alle onder de bij deze eerstgenoemde werkzaamheden gebruikelijk horende verdere werkzaamheden. Dat dit althans niet het geval is, is gesteld noch gebleken. Nu voorts geen enkele aanwijzing naar voren is gekomen dat deze verdere werkzaamheden opzettelijk niet zijn vermeld, kan naar het oordeel van het hof ook op dit punt niet worden gesproken van opzettelijke misleiding.

12.7.6.
Interpolis heeft zich ten slotte nog beroepen op een aantal discrepanties in de uitlatingen van [appellant] voorafgaand en gedurende onderhavige procedure, waarbij de uitlatingen van [appellant] tegen elkaar of tegen genoemd observatieverslag zijn afgezet. Al deze discrepanties lijken voort te komen uit het verstrijken van de tijd of dienen naar het oordeel van het hof als vergeeflijke kleine slordigheden te worden geduid. Geenszins geven deze discrepanties het hof aanleiding opzet tot misleiding vast te stellen.

12.7.7.
In het kader van voormeld beroep van Interpolis op de polisvoorwaarden overweegt het hof in het verlengde van het bovenstaande dat de door Interpolis gestelde verplichtingen tot informatieverstrekking zodanig vergaand zijn dan wel niet in die mate voor de hand liggend zijn dat Interpolis zich daarop in redelijkheid onder omstandigheden als onderhavige niet kan beroepen. De in de polisvoorwaarden opgenomen sanctie op het niet voldoen aan de informatieverplichting kan daarom niet worden ingeroepen.

In principaal en incidenteel appel voorts

12.8.
Onder 8.6.7. van het tussenarrest van 3 december 2013 heeft het hof overwogen en geoordeeld ten aanzien van het bukken en boven schouderhoogte werken door [appellant]. De betreffende tekst bevat de zin: “Gesteld noch gebleken is dat [appellant] gedurende de weinige uitvoerende werkzaamheden die hij naar zijn stellingen nog wel verrichtte, in het geheel niet heeft gebukt en boven schouderhoogte heeft gewerkt.” Deze zin dient echter als volgt te luiden: “Gesteld noch gebleken is dat [appellant] heeft verklaard dat hij gedurende de weinige uitvoerende werkzaamheden die hij naar zijn stellingen nog wel verrichtte, in het geheel niet kon bukken en boven schouderhoogte werken.” Het hof redresseert het tussenarrest van 3 december 2013 in zoverre.

12.9.
Voor zover Interpolis op andere punten het door het hof in het tussenarrest van 3 december 2013 overwogene en besliste heeft aangevochten, volhardt het hof bij zijn oordeel ten aanzien van deze punten en ziet het hof geen aanleiding thans nog in te gaan op deze punten. Deze punten zullen derhalve niet nader worden behandeld.

12.10.
Bovenstaande overwegingen en het reeds bij het tussenarrest van 3 december 2013 overwogene maken dat noch de grieven van [appellant] noch de grieven van Interpolis verdere afzonderlijke behandeling behoeven, op die betreffende de onderzoekskosten en de proceskosten na, waarop hieronder nader zal worden ingegaan. Resumerend wordt geoordeeld dat Interpolis ten onrechte onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft ontbonden en de op grond van deze verzekering aan [appellant] toekomende uitkeringen ten onrechte niet heeft gecontinueerd. Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. Het hof zal de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot betaling als na te melden toewijzen. Het hof ziet geen aanleiding [appellant] te veroordelen tot vergoeding van de door Interpolis gemaakte onderzoekskosten, zoals door Interpolis gevorderd, aangezien de door Interpolis als grondslag daarvoor gestelde (poging tot) fraude niet is komen vast te staan. De reconventionele vordering van Interpolis in eerste aanleg dient derhalve alsnog geheel te worden afgewezen. Het principaal appel slaagt derhalve en het incidenteel appel faalt.

12.11.
Om proceseconomische redenen zal het gehele bestreden vonnis worden vernietigd en het door [appellant] in eerste aanleg in conventie gevorderde alsnog worden toegewezen als na te melden en het door Interpolis in eerste aanleg in reconventie gevorderde alsnog worden afgewezen.

12.12.
Interpolis zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties. ECLI:NL:GHSHE:2014:4330