Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 131021 onjuiste voorstelling tzv VAV; vordering verwijdering gegevens uit interne en externe frauderegisters afgewezen (2)

RBDHA 131021 onjuiste voorstelling tzv VAV; vordering verwijdering gegevens uit interne en externe frauderegisters afgewezen

2
De feiten

2.1.
NN is een schadeverzekeringsmaatschappij. Bij NN kunnen motorvoertuigen worden verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid.

2.2.
[eiser] heeft als taxichauffeur gewerkt in de regio Arnhem. Hij deed dit werk als zelfstandig ondernemer. [eiser] reed als taxichauffeur in een motorvoertuig van het merk Renault, type Espace, kenteken [kenteken 1] (hierna: de Renault).

2.3.
De heer [B] (hierna: [B]) werkt eveneens als taxichauffeur in de regio Arnhem. [B] rijdt als taxichauffeur in een motorvoertuig van het merk Mercedes-Benz, type E220, kenteken [kenteken 2] (hierna: de Mercedes). [eiser] en [B] zijn bekenden van elkaar.

2.4.
Op 3 december 2017 omstreeks 0:15 uur is de Renault, met als bestuurder [eiser], aan de achterkant aangereden door de Mercedes, met als bestuurder [B]. Deze gebeurtenis wordt hierna ook ‘het ongeval’ genoemd. De Mercedes was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij NN.

2.5.
[eiser] heeft Schade24 B.V. (hierna: Schade24) te Nijmegen ingeschakeld om zijn belangen aangaande het ongeval te behartigen. Bij brief van 27 december 2017 heeft Schade24, namens [eiser], NN aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] door het ongeval lijdt en zal lijden.

2.6.
Op 29 januari 2018 heeft Schade24 namens [eiser] aan NN geschreven dat dringend werd verzocht om een voorschot van € 10.000 aan [eiser] te betalen, zodat [eiser] niet verder in financiële problemen zou komen.

2.7.
[eiser] is in februari 2018 weer begonnen met taxiwerkzaamheden.

2.8.
Op 20 februari 2018 heeft NN aan Schade24 bericht de aansprakelijkheid voor de schade van [eiser] als gevolg van het ongeval te erkennen.

2.9.
Op 9 maart 2018 heeft NN in verband met het ongeval een eerste voorschot van € 1.500 aan [eiser] betaald.

2.10.
Per 1 april 2018 is [eiser] als zelfstandige begonnen met het verrichten van werkzaamheden voor GGZ-vervoer. Daarnaast verricht [eiser] sinds 1 mei 2018 werkzaamheden voor Ammi-zorg.

2.11.
[B] heeft op zeker moment aan NN laten weten dat [eiser] volgens hem deed alsof hij ernstiger medische gevolgen had van het ongeval dan hij feitelijk had, om zo een hogere schadevergoeding te kunnen ontvangen. [B] heeft daarbij laten weten dat [eiser] volgens hem in februari 2018 al weer regelmatig werkte als taxichauffeur en dat [eiser] inmiddels ook werkte voor Ammi-zorg. NN heeft daarop particulier onderzoekbureau Confid ingeschakeld, in de persoon van de heer [C] (hierna: [C]). [B] heeft zijn beschuldiging tegenover [C] herhaald en nader toegelicht.

2.12.
NN heeft aan CED Nederland B.V. (hierna: CED) – in de persoon van de heer [D] (hierna: [D]) – opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de claim van [eiser].

2.13.
Op 1 mei 2018 heeft [D] een eerste bezoek aan [eiser] gebracht. Van dit bezoek heeft [D] een ‘rapportage intake’ gedateerd 4 mei 2018 opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

‘ ARBEIDSONGESCHIKTHEID

AO verloop/verwachting

Na het ongeval ongeveer drie maanden arbeidsongeschikt ten gevolge van genoemde pijnklachten. Ook angst tijdens het autorijden tijdens enkele pogingen. Kreeg verkrampte gevoelens bij gedachten aan een nieuw ongeval. En een genoemde periode werkzaamheden gedeeltelijk hervat, gemiddeld 1-2 dagen per week. Vervolgens met toename van pijnklachten in bed om bij te komen.

( ... )

Overwegingen opstarten eigen re-integratie interventie

Aanhoudende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid na ongeval. Weinig alternatieve mogelijkheden. Inschakeling arbeidsdeskundige voorgesteld ter verdere begeleiding betrokkene. Partijen gaan akkoord.’

2.14.
Op 2 mei 2018 heeft Schade24 namens [eiser] een ‘actuele voorlopige schadestaat’ aan NN gestuurd aangaande het ongeval. In deze schadestaat is onder meer een post van € 10.950,50 opgenomen voor 110 dagen verlies aan arbeidsvermogen.

2.15.
Op 3 mei 2018 heeft NN een nader voorschot van € 3.000 aan [eiser] betaald.

2.16.
Op 23 mei 2018 heeft Schade24 namens [eiser] het volgende aan NN geschreven:

Ter informatie kan ik u berichten dat cliënt heeft besloten te stoppen met zijn bedrijf omdat hij het onverantwoord vindt om in zijn situatie een taxi te besturen. Hij heeft zich inmiddels gemeld bij een uitzendbureau om zo snel mogelijk elders aan het werk te kunnen. Om dit financieel te kunnen doen wordt hij geholpen door vrienden en familie.

Ik verwijs opnieuw naar de door ons aangeleverde schadestaat met de bijbehorende financiële stukken en verzoek u met klem een substantieel aanvullend voorschot betaalbaar te stellen.’

2.17.
[C] heeft gesproken met een aantal andere taxichauffeurs in de regio Arnhem die [eiser] kennen. Een aantal daarvan heeft verklaard dat [eiser] sinds februari 2018 weer regelmatig werkte als taxichauffeur.

2.18.
Op 19 maart 2019 heeft [D] een tweede bezoek aan [eiser] gebracht en met [eiser] gesproken. Bij het bezoek was ook de inmiddels ingeschakelde raadsman van [eiser] aanwezig. In het verslag gedateerd 20 maart 2019 dat [D] van dit bezoek heeft opgemaakt, is onder meer het volgende opgenomen:

In beginperiode een of twee ritten per dag gemaakt met een busje voor vervoer van jongeren die naar een zitting van de rechtbank moeten of van de ene instelling naar de andere instelling worden overgebracht. Vanaf augustus 2018 is het accent komen te liggen op de functie van de groepsleider. Dat wil zeggen contact onderhouden met jongeren, toezicht houden, vervoer en overige werkzaamheden. Betrokkene heeft in het verleden een diploma in de zorg op mbo niveau vier behaald. Gemiddeld 20-40 uur per week in wisselende mate werkzaam. Het bevalt hem goed. Hij is van plan in de toekomst taxivervoer erbij te doen of weer terug te keren naar de functie van zelfstandig taxichauffeur. Voor april 2018 heeft hij weliswaar geprobeerd te werken echter hij werd gehinderd door hoofdpijn en concentratieklachten tijdens het autorijden.

( ... )

Tijdens het bezoek heeft belangenbehartiger mij een afwikkelingsvoorstel mondeling toegelicht op basis van een tijdelijke periode van klachten en beperkingen. Voor verlies arbeidsvermogen wordt uitgegaan van de periode van december 2017 tot juli 2018. Aan de hand van de financiële cijfers is het arbeidsvermogen gemiddeld gesteld op € 2343 per maand. Dit wordt in de berekening van verlies arbeidsvermogen vanaf januari 2018 verminderd met € 750 per maand inkomsten in genoemde periode. Voor huishoudelijke hulp is uitgegaan van de richtlijnvergoeding gedurende de eerste 13 weken na ongeval onder de categorie licht tot matig beperkt, 75% bijdrage betrokkene. Daarna nog 200 uur hulp per week vanaf maart tot en met juni 2018. Voor zelfwerkzaamheid twee keer de richtlijnvergoeding voor een huurwoning met weinig onderhoud. Twee keer het eigen risico zorgverzekering, reiskosten en voertuigschade. Voor smartengeld is € 3500 opgenomen. Na verrekening van voorschotten resteert een voorstel tot slotbetaling van de € 13.140,75, exclusief buitengerechtelijke kosten.’

2.19.
Aansluitend aan het gesprek op 19 maart 2019 heeft de raadsman van [eiser] een e-mailbericht aan [D] gestuurd, met daarin onder meer het volgende:

Zoals heden besproken treft u bijgesloten de IB 2017, aangifte omzetbelasting q4 2017, Q1 + Q2 2018, rittenadministratie december 2017 t/m juni 2018, verklaring boekhouder omtrent gemiddeld netto inkomen per maand vanaf januari 2018 t/m juni 2018 uit het taxibedrijf, alsmede jaarrekening 2018. Tevens sluit ik hij een berekening van het netto inkomen per maand in 2017 op basis van de fiscale winstberekening. Het netto maandinkomen is door 11 gedeeld i.p.v. 12, aangezien client in december 2017 niet heeft gewerkt.

Het gemiddeld netto inkomen per maand voor ongeval bedroeg derhalve € 2.343 uit het taxibedrijf.

Ten behoeve van de regeling is uitgegaan van tijdelijke klachten en beperkingen t/m juni 2018, zodat de schade ook tot die datum is berekend. Gelet op de betaalde voorschotten van € 6000 is dient thans bereid om de schade af te wikkelen tegen een slotbetaling van € 13.140,75 ex bgk. Ik merk op dat de berekening bij benadering is enkel t.b.v. een snelle afwikkeling.’

2.20.
Bij dit emailbericht van 19 maart 2019 is een schadespecificatie gevoegd. Als uitgangspunt is genomen dat [eiser] voor het ongeval een gemiddeld inkomen had van € 2.343 per maand. In de schadespecificatie is opgenomen dat het verlies van [eiser] aan arbeidsvermogen over de maand december 2017 € 2.343 is, en zijn verlies aan arbeidsvermogen over de maanden januari tot en met juni 2018 (€ 2.343 minus € 750 is) steeds € 1.593 per maand. De totale schade wegens verlies van arbeidsvermogen van [eiser] is in deze specificatie dus begroot op (€ 2.343 plus 6 maal € 1.593 is) € 11.901. Verder is in deze schadespecificatie een post van € 574,75 opgenomen aan zaakschade met omschrijving ‘herstellen auto’, posten van € 385 en € 375 aan medische kosten met omschrijving ‘eigen risico 2017’ en posten van € 486, € 1.154 en € 323 voor huishoudelijke hulp. In de specificatie is de totale aanspraak van [eiser] op schadevergoeding gesteld op € 19.140,75. Daarop is € 6.000 aan reeds door NN verrichte betalingen in mindering gebracht.

2.21.
De heer [E] is als tactisch onderzoeker werkzaam voor de afdeling Speciale Zaken van Schade & Inkomen/CRO/Anti Fraud van NN. In mei 2019 heeft NN ook [E] gevraagd om onderzoek te doen naar de claim van [eiser].

2.22.
De heer [E] heeft op 8 mei 2019 een gesprek gevoerd met [eiser]. Bij dat gesprek was zijn raadsman eveneens aanwezig. In het verslag dat [E] van dit gesprek heeft opgemaakt, is opgenomen dat [eiser] het volgende heeft verklaard:

lk heb de maand december en januari helemaal niet gewerkt. Ik denk dat ik ergens halverwege februari weer ben begonnen met werken. Ik weet het niet precies wanneer, maar rond die tijd ergens.

De avond waarop de aanrijding plaatsvond heb ik nog gewerkt. Op uw vraag kan ik antwoorden dat er niet ‘buiten de boeken wordt gereden. ( ... ) De rittenadministratie laat zien dat ik 9 februari weer ben begonnen met mijn taxiwerkzaamheden. ( ... ) ik ben in die periode veel minder ( ... ) werken dan voorheen. Ik ben langzaam aan gaan werken. Vanaf juni ben ik volledig gaan werken bij mijn nieuwe opdrachtgever Ammi zorg.

( ... )

In het begin was ik nog niet helemaal optimaal om te kunnen rijden. De situatie is dat er in de bus één chauffeur zit en één iemand om bij de groep cliënten te zitten. ( ... ) Het verschilde per dag hoeveel uur ik werkte. Dat was soms 3,4 of 4 tot 6 uur per dag. ( ... ) Op uw vraag kan ik antwoorden dat ik in die begin tijd ook nog taxi heb gereden. Dus in april en mei had ik naast de inkomsten van Ammi ook nog inkomsten van de taxi.

2.23.
In dit verslag van [E] staat verder dat de raadsman het volgende heeft gezegd:

De stukken met betrekking tot de inkomsten van Ammi zijn niet aan Nationale Nederlanden overgelegd. Cliënt en ik wilden tot een afwikkeling komen. Als cliënt het ongeval niet was overkomen had cliënt meer uren kunnen draaien met de taxi. Voor de afwikkeling is alleen gekeken naar de inkomsten van de taxi en is de omzet van Ammi buiten beschouwing gelaten. Op uw vraag kan ik antwoorden dat het buiten beschouwing laten van de inkomsten van Ammi zorg in samenspraak met cliënt heeft plaatsgevonden. Ik merk hierbij wel op dat ik anders alles in detail moet gaan berekenen. Ik zou daarvoor een rekenbureau in moeten schakelen. Door mij is geen exact vergelijk gemaakt met de inkomsten van de periode van een jaar voor het ongeval. Mijn opstelling hierin is ook altijd in mijn correspondentie aan Nationale Nederlanden als zodanig verwoord. Met andere woorden ik heb in mijn correspondentie aan Nationale Nederlanden duidelijk aangegeven dat ik de inkomsten van Ammi zorg, in het licht van de spoedige afwikkeling, achterwege heb gelaten.

( ... )

Ik heb de boekhouder van mijn cliënt gevraagd de netto maandverdiensten na belasting te berekenen in die periode, dit voor wat betreft de taxiwerkzaamheden. De boekhouder heeft toen bepaald dat dit het bedrag van € 750,= bedroeg. Die € 2.343,= is dan het gemiddelde waar ik vanuit ben gegaan voor het ongeval. De netto maandverdiensten voor het ongeval dus. Dit is via de boekhouder van mijn cliënt gegaan.”.

2.24.
Bij brief van 3 juni 2019 heeft [E] het verslag van het gesprek van 8 mei 2019 aan de raadsman van [eiser] gestuurd. Hij heeft hem daarbij (nogmaals) gevraagd om (onder meer) een overzicht van de inkomsten in 2018 door werkzaamheden voor Ammi-zorg. [E] heeft hierover op 12 juli 2019 een rappel aan de raadsman gestuurd.

2.25.
Op 19 juli 2019 heeft de raadsman van [eiser] overzichten aan [E] gestuurd van de inkomsten van [eiser] in 2017 en 2018. Uit deze overzichten blijkt dat [eiser] in de periode december 2017 tot en met juni 2018 het netto inkomen had zoals weergegeven in deze tabel.

Maand inkomen uit taxi inkomen uit Ammi-zorg inkomen uit
GGZ-vervoer
dec-18 € 389,04    
jan-18 0    
feb-18 € 2.177,13    
mrt-18 € 3.950,09    
apr-18 € 2.724,75   € 4.564,73
mei-18 € 740,81 € 4.864,12 € 3.639,08
jun-18 0 € 7.896,48 € 2.459,33
       

2.26.
Op 11 november 2019 heeft NN aan [eiser] geschreven dat hij NN opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd over de financiële gevolgen van het ongeval om zo van NN een (hogere) uitkering te krijgen dan waarop hij recht heeft, en dat NN aanleiding heeft gezien om de (persoons)gegevens van [eiser] op te nemen in de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (IVR) van NN Group, en daarnaast in het Extern verwijzingsregister (EVR). NN heeft aan [eiser] bericht dat zijn registratie in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR wordt gehandhaafd tot 25 april 2026, en zijn registratie in het EVR tot 11 november 2023.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – dat de rechtbank, primair:

NN veroordeelt om [eiser] te laten verwijderen uit de gebeurtenissenadministratie, het IVR, het Incidentenregister, het EVR en de registers van de CBV, althans

subsidiair:

om de duur van de registratie in het EVR te beperken tot 1 november 2020 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;

telkens op straffe van een dwangsom en met veroordeling van NN in de proceskosten.

3.2.
[eiser] stelt hiertoe – kort gezegd – het volgende. Anders dan NN meent, heeft [eiser] NN niet willen oplichten of misleiden over de omvang van zijn schade als gevolg van het ongeval. Er is niet voldaan aan de vereisten die gelden voor registratie van persoonsgegevens in de zogenoemde frauderegisters. Door hem niettemin op te nemen in de genoemde registers en administratie en te melden bij het CVB handelt NN jegens hem onrechtmatig, aldus [eiser]. Subsidiair geldt dat de duur van de registratie in het EVR niet proportioneel is gelet op de eventuele fout van [eiser].

3.3.
NN concludeert tot afwijzing van het gevorderde.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

inleiding

4.1.
NN heeft de persoonsgegevens van [eiser] geregistreerd in meerdere interne en externe (fraude)registers en -systemen. Volgens NN mocht zij dit doen, omdat [eiser] haar opzettelijk verkeerd heeft voorgelicht over de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden, met het doel een hogere schadevergoeding te krijgen dan waar hij recht op heeft. [eiser] ontkent dat hij NN heeft willen oplichten of misleiden. [eiser] ondervindt nadeel van de registraties, omdat hij daardoor moeilijker verzekeringen kan afsluiten en hogere verzekeringspremies moet betalen. [eiser] wil dat NN zijn persoonsgegevens uit de (fraude)registers en systemen laat verwijderen. De rechtbank moet beoordelen of NN daartoe verplicht is.

juridisch kader

de juridische uitgangspunten voor opname in het fraudewaarschuwingssysteem

4.2.
De registratie van de persoonsgegevens in het IVR en het EVR (samen het fraudewaarschuwingssysteem) heeft plaatsgevonden op basis van het Protocol Incidenten Waarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2013 (hierna: het Protocol). Met het Protocol geven de aangesloten financiële instellingen (waaronder NN) uitvoering aan hun wettelijke verplichtingen om maatregelen te treffen ter bescherming van de integriteit van de financiële sector.

4.3.
Voor vastlegging van gegevens in het IVR is op grond van artikel 3.1.1 Protocol vereist dat sprake is van een ‘(mogelijk) incident’. Onder het begrip incident wordt verstaan een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een financiële instelling, de financiële instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.

4.4.
Aan het incidentenregister is het EVR gekoppeld, dat raadpleegbaar is voor alle deelnemers. Het opnemen van persoonsgegevens in deze registers is aan te merken als een verwerking van persoonsgegevens waarop de (sinds 25 mei 2018 geldende) Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. Het Protocol biedt voldoende waarborgen voor verwerking van persoonsgegevens zoals die door de AVG wordt voorgeschreven. Het Protocol dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of opname van de persoonsgegevens van [eiser] in de registers gerechtvaardigd is.

4.5.
Op grond van artikel 5.2.1. van het Protocol is opname in het EVR, kort gezegd, slechts geoorloofd indien:
a. a) de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
b) in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
c) het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het EVR voor de desbetreffende persoon.

4.6.
Het is vaste rechtspraak1 dat voor het aannemen en verwerken van strafrechtelijke gegevens een veroordeling door de strafrechter niet is vereist. De gegevens moeten wel in voldoende mate vaststaan. Dat betekent dat sprake moet zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij als strafbaar feit bewezen kunnen worden in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering. Daarvan is sprake als de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren. Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling is te onderbouwen en te concretiseren dat zij in overeenstemming met de uitgangspunten tot registratie is overgegaan.

rechtsverhouding verzekeraar en derde-claimant – Boek 7 BW niet van toepassing

4.7.
Niet aan de orde is de registratie van persoonsgegevens van een verzekeringsnemer of verzekerde, in verband met een schadeclaim onder de verzekeringsovereenkomst. Het gaat in deze zaak om de registratie van de persoonsgegevens van een derde, die een (letsel)schadeclaim bij de verzekeraar heeft ingediend onder een aansprakelijkheidsverzekering die een andere partij (de verzekeringsnemer) bij de verzekeraar heeft afgesloten (ook wel genoemd: ‘derde-claimant’). Aangezien tussen verzekeraar en de derde-claimant en geen (verzekerings)overeenkomst geldt, zijn de artikelen van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in die rechtsverhouding niet van toepassing. Een derde-claimant is niet op grond van (analoge toepassing van) artikel 7:941 lid 2 en 5 BW verplicht om de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor de verzekeraar van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen, op straffe van sancties, zoals het vervallen van de claim2. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert het voorgaande dat hoge eisen gelden voor gerechtvaardigde opname van persoonsgegevens van een derde-claimant in frauderegisters en -systemen. Voorkomen moet worden dat een derde-claimant wordt geregistreerd wegens het niet delen van informatie, terwijl men in redelijkheid van mening kan verschillen over de uitgangspunten die bij de claim moeten worden gehanteerd en of de betreffende informatie daarbij relevant is.

inhoudelijk oordeel

4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden dat [eiser] een strafbaar feit heeft begaan. De rechtbank licht dit als volgt toe.

taxiwerkzaamheden januari tot en met juni 2018 – communicatie [eiser] aan NN

4.9.
[eiser] heeft, via Schade24 en zijn raadsman herhaaldelijk aan NN gecommuniceerd dat hij, als gevolg van het ongeval, niet in staat was zijn werk als taxichauffeur voort te zetten, of hoogstens in beperkte mate. Dit blijkt ten eerste uit het verslag dat [D] heeft opgemaakt van het gesprek tussen hem en [eiser] op 1 mei 2018 (‘angst tijdens het autorijden tijdens enkele pogingen. Kreeg verkrampte gevoelens bij gedachten aan een nieuw ongeval. En een genoemde periode werkzaamheden gedeeltelijk hervat, gemiddeld 1-2 dagen per week. Vervolgens met toename van pijnklachten in bed om bij te komen’). Ten tweede blijkt dit uit de brief van Schade24 van 23 mei 2018 aan NN (‘Ter informatie kan ik u berichten dat cliënt heeft besloten te stoppen met zijn bedrijf omdat hij het onverantwoord vindt om in zijn situatie een taxi te besturen.’). Ten derde wordt dit geïmpliceerd in de schadespecificatie van [eiser] van 19 maart 2019, waarin het resterende inkomen van [eiser] in de periode januari tot en met juni 2018 is gesteld op € 750 per maand, terwijl zijn gemiddelde maandelijkse inkomen van voor het ongeval is gesteld op € 2.343.

taxiwerkzaamheden januari tot en met juni 2018 – feitelijk

4.10.
Uit de inkomensoverzichten die uiteindelijk aan NN zijn verstrekt, blijkt dat deze communicatie van [eiser] een onjuiste voorstelling van zaken gaf. In deze overzichten is namelijk te zien dat [eiser] zijn werkzaamheden als taxichauffeur vanaf februari of maart 2018 heeft hervat. In de maanden maart en april 2018 heeft [eiser] als taxichauffeur zelfs een hoger netto maandinkomen verworven (namelijk € 3.950,09 en € 2.724,75) dan hij gemiddeld maandelijks verwierf vóór het ongeval (€ 2.343). [eiser] heeft in dit verband betoogd dat in de schadeberekening is gerekend met zijn gemiddelde resterende inkomen in de maanden januari tot en met juni 2018. Dit rijmt echter niet met de beschikbare gegevens en kan dus niet worden gevolgd. In de eerste plaats heeft [eiser] in mei 2018, toen hij alweer volledig werkte als taxichauffeur, blijkens het gespreksverslag tegen [D] gezegd dat hij de werkzaamheden had hervat voor één à twee dagen per week, niet dat hij sinds januari 2018 gemiddeld één à twee dagen gewerkt had. Daarnaast strookt het verhaal van [eiser] niet met de brief van Schade24 aan NN van 23 mei 2018, inhoudende dat [eiser] het in zijn toestand niet langer verantwoord acht nog een taxi te besturen. Uit de inkomensoverzichten van [eiser] blijkt immers dat hij indertijd vele uren per week als taxichauffeur werkte. Ten slotte kan op basis van de inkomensoverzichten van [eiser] worden berekend dat het gemiddelde netto inkomen van [eiser] uit de taxi over de maanden januari tot en met juni 2018 geen € 750 was, maar dubbel zoveel, namelijk circa € 1.598,80 (namelijk (€ 2.177,13+ € 3.950,09 + € 2.724,75 + € 740,81) / 6).

deelconclusie over taxiwerkzaamheden

4.11.
De conclusie luidt dat [eiser] herhaaldelijk opzettelijk heeft getracht om NN een onjuiste voorstelling van zaken te geven over zijn werkzaamheden als taxichauffeur. Hij heeft NN immers willen laten geloven dat hij veel minder tot niet meer kon werken als taxichauffeur en dat hij dus flink inkomensverlies had, terwijl hij wel degelijk als taxichauffeur kon werken, dat ook daadwerkelijk deed, en per april 2018 als taxichauffeur zelfs meer per maand verdiende dan gemiddeld in 2017. De rechtbank kan dit niet anders zien dan als een poging van [eiser] om NN ertoe te bewegen een hoger schadebedrag aan hem uit te keren dan waar hij recht op had.

(uitzicht op) ander werk vanaf april 2018 – communicatie [eiser] aan NN

4.12.
Uit de stukken leidt de rechtbank af dat [eiser] in mei 2018 aan [D] heeft gecommuniceerd, en door Schade24 aan NN heeft laten communiceren, dat hij geen werk had en daar evenmin concreet uitzicht op had. In het verslag van [D] van het gesprek met [eiser] op 1 mei 2018 staat hierover “weinig alternatieve mogelijkheden. Inschakeling arbeidsdeskundige voorgesteld ter verdere begeleiding betrokkene. Partijen gaan akkoord.” en in de brief van Schade24 aan NN van 23 mei 2018 staat “Hij heeft zich inmiddels gemeld bij een uitzendbureau om zo snel mogelijk elders aan het werk te kunnen. Om dit financieel te kunnen doen wordt hij geholpen door vrienden en familie.”. Dit sluit aan op de schadespecificatie van 19 maart 2019, waarin posten zijn opgenomen voor inkomensverlies van [eiser] in de maanden april tot en met juni 2018. [eiser] heeft niet gemotiveerd bestreden dat het verslag van [D] van 1 mei 2018 het besprokene goed weergeeft, en evenmin dat de brief van Schade24 van 23 mei 2018 met zijn goedvinden aan NN is gestuurd. Namens [eiser] is verder uitdrukkelijk aan [D] verklaard dat is besloten om de alternatieve inkomsten van [eiser] buiten beschouwing te laten bij de schadespecificatie.

(uitzicht op) ander werk – feitelijk

4.13.
Uit de inkomensoverzichten die [eiser] uiteindelijk aan NN heeft verstrekt, blijkt dat hij in mei 2018, náást zijn werkzaamheden als taxichauffeur, ook nog een groot aantal uren heeft gewerkt bij Ammi-zorg en GGZ-vervoer, dat hij al in april 2018 is begonnen met zijn werk voor GGZ-vervoer en dat hij daardoor sinds april 2018 aanzienlijk meer verdiende dan zijn eerdere maandelijkse inkomen uit de taxi. [eiser] had in mei 2018 al ander werk. [eiser] heeft op meerdere manieren betoogd dat hij dit niet opzettelijk of onterecht heeft verzwegen.

4.14.
[eiser] heeft in de eerste plaats beweerd dat hij niet heeft begrepen dat hem mede werd gevraagd of hij andere inkomsten had dan uit zijn werk als taxichauffeur, en evenmin dat dit alternatieve inkomen bij de schadespecificatie behoorde te worden betrokken. Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat het ging om een schadespecificatie bij benadering om tot een snelle afwikkeling te komen, dat een rekenbureau had moeten worden ingeschakeld om de schade te begroten als de inkomsten van GGZ-vervoer en Ammi-zorg hadden moeten worden meegenomen en dat dit onevenredig veel geld en moeite zou kosten. Naar het oordeel van de rechtbank het [eiser] hiermee onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij NN hierover opzettelijk op het verkeerde been heeft gezet. Immers, de communicatie van [eiser] in mei 2018 wijst op het bewust achterhouden voor NN van zijn werkzaamheden voor GGZ-vervoer en Ammi-zorg. Zonder goede uitleg, die ontbreekt, is geen andere verklaring te bedenken voor de opmerking in de brief van Schade24 van 23 mei 2018, dat [eiser] zich heeft gemeld bij een uitzendbureau om zo snel mogelijk elders aan het werk te kunnen en dat hij, om dit financieel te kunnen doen, wordt geholpen door vrienden en familie. Verder had het betrekken van de inkomsten van [eiser] uit GGZVervoer en Ammi-zorg, de hier relatief eenvoudige schadeberekening nauwelijks gecompliceerd. Daarvoor had geen externe hulp hoeven te worden ingeschakeld. Dat het verdienvermogen van [eiser] en in het verlengde daarvan zijn feitelijke inkomsten voor NN van belang waren om te kunnen beoordelen welke (inkomens)schade het gevolg was van het ongeval moet voor [eiser] zonder meer duidelijk zijn geweest.

4.15.
[eiser] heeft verder nog gesteld hij van plan was om in het jaar 2018 veel meer uren te gaan werken dan in voorgaande jaren, zowel als taxichauffeur als voor Ammi-zorg, dat dit door het ongeval niet meer mogelijk was, dat hij dacht dat deze schadepost tot discussie met NN zou leiden en dat hij daarom heeft besloten om in zoverre geen schadevergoeding te claimen, maar in plaats daarvan de inkomsten uit GGZ-vervoer en Ammi-zorg buiten de schadeberekening te laten. Hieruit volgt eens te meer dat [eiser] de opzet heeft gehad om een verkeerde voorstelling van de omvang van zijn schade te geven. Hij heeft op die manier NN de mogelijkheid onthouden om zich een beeld te vormen van het realiteitsgehalte van dit gestelde voornemen van [eiser]. Daarbij komt dat er geen enkele feitelijke aanknopingspunten zijn dat [eiser] daadwerkelijk van plan was om in het jaar 2018 (veel) meer te gaan werken dan in de jaren daarvoor, en dan ook nog ruim meer dan 40 uur per week.

persoonsgegevens terecht geregistreerd, registraties proportioneel

4.16.
Gezien het voorgaande is voldaan aan de eis dat sprake is van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van een strafbare feit van [eiser] bij het afhandelen van zijn schadeclaim bij NN. De rechtbank acht de registraties van de persoonsgegevens van [eiser] gerechtvaardigd, gelet op zijn gedragingen. Ook acht de rechtbank de registraties proportioneel, ook gelet op de duur daarvan. NN heeft de persoonsgegevens van [eiser] in de externe registers laten opnemen voor de helft van de maximale duur, dus voor vier jaar, hetgeen in de gegeven omstandigheden passend is. Het belang van NN en de integriteit van de financiële sector om te worden beschermd tegen fraude en pogingen daartoe wegen zwaarder dan de nadelige gevolgen die de registraties voor [eiser] met zich meebrengen. Hij heeft over die gevolgen verder ook geen bijzonderheden aangevoerd.

conclusie

4.17.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. In het midden kan blijven of NN de persoonsgegevens van [eiser] ook in de externe en interne frauderegisters heeft mogen opnemen op basis van andere door NN genoemde gedragingen van [eiser]. ECLI:NL:RBDHA:2021:15449