RBDHA 240822 AOV huisartsen; onderzoek NN heeft deels karakter van persoonlijk onderzoek en dit deel dient gestaakt te worden
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 240822 AOV huisartsen; hervatting uitkering afgewezen; schending medewerkingsplicht tzv facturen waarnemers
- onderzoek NN heeft deels karakter van persoonlijk onderzoek en dit deel dient gestaakt te worden;
2De feiten
2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn echtgenoten. Zij zijn beiden huisarts van beroep en hadden tot januari 2021 gezamenlijk meerdere huisartsenpraktijk(en). Vanaf 2011 was dat een huisartsenpraktijk in Rotterdam ([praktijknaam1]), in 2013 kwam daar een huisartsenpraktijk in Dordrecht bij en in 2017 nog een huisartsenpraktijk in Rotterdam ([praktijknaam2]).
2.2.
[eisers] zijn sinds 2011 bij NN (tevens handelend onder de naam Movir) verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid in hun hoedanigheid van huisarts.
2.3.
In 2013 is bij [eiser 2] Multiple Sclerose (MS) gediagnosticeerd. Enige jaren later, eind 2017, heeft [eiser 1] burn-out klachten gekregen.
2.4.
[eiser 2] en [eiser 1] hebben beide (individueel) een beroep gedaan op hun arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
[eiser 2]
2.5.
[eiser 2] ontvangt per november 2013 uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid. Op 28 februari 2018 heeft [eiser 2] een wijziging in zijn gezondheidstoestand aan NN doorgegeven. Op 9 maart 2018 heeft NN in reactie daarop aan [eiser 2] bericht dat hij volledig arbeidsongeschikt is en blijft en dat NN, gezien zijn situatie en de beschikbare informatie, wil voorstellen het dossier van [eiser 2] aan te merken als een CNMN dossier. NN heeft toegelicht dat dit betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser 2] tot het einde van de verzekering wordt vastgezet op 80-100% en dat er geen onderzoeken meer volgen. [eiser 2] wordt verzocht om jaarlijks een door NN toegezonden brief te ondertekenen zodat het recht op uitkering door NN kan worden getoetst. [eiser 2] heeft hiermee ingestemd.
[eiser 1]
2.6.
Aan [eiser 1] is in 2017 een uitkering verstrekt op basis van 50% arbeidsongeschiktheid. In juli 2018 is de arbeidsongeschiktheidsklasse van [eiser 1] gewijzigd in 80 – 100%. Vanaf oktober 2021 is [eiser 1] ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 – 80% en vanaf november 2021 in de klasse 25 – 35%. Per 21 februari 2022 is [eiser 1] weer volledig arbeidsgeschikt en maakt zij geen aanspraak meer op een uitkering.
2.7.
In het dossier van [eiser 1] zijn (in ieder geval) de volgende documenten opgenomen.
- -
een psychiatrische rapportage (maart 2018);
- -
een verslag van een arbeidsdeskundige (juni 2018);
- -
een rapportage van een begeleider (juli 2018);
- -
een verslag van een bedrijfsarts (oktober 2018);
- -
een verslag van een arbeidsdeskundige (december 2018);
- -
een verslag van een arbeidsdeskundige (januari 2020);
- -
een psychiatrische rapportage (maart 2020);
- -
een e-mail van een re-integratie adviseur (oktober 2021);
- -
een e-mail van een re-integratie adviseur (november 2021).
Onderzoek NN
2.8.
In juni 2020 zijn de dossiers van [eiser 2] en [eiser 1] door NN overgedragen voor onderzoek aan de afdeling speciale zaken. Het onderzoek werd uitgevoerd door de heer [naam 3]. [naam 3] heeft [eisers] verzocht om onder meer de jaarstukken en belastingaangiften van de huisartsenpraktijken, aangiften inkomstenbelasting, facturen van waarnemers die door de huisartsenpraktijken zijn ingezet, agenda’s van [eisers] en contactgegevens van werknemers van de huisartsenpraktijken te verstrekken. [naam 3] heeft [eisers] daarnaast geïnterviewd en [eiser 1] verzocht om een machtiging te tekenen waarmee NN informatie bij het UWV kon opvragen.
2.9.
[eisers] hebben een groot deel van de verzochte informatie aan NN verschaft, maar niet voldaan aan het verzoek om contactgegevens van waarnemers en werknemers van de huisartsenpraktijken te verstrekken. Ook de facturen die de waarnemers aan de praktijken hebben gezonden zijn niet verstrekt. Evenmin hebben [eisers] hun agenda’s ter beschikking gesteld.
2.10.
Bij e-mail van 23 oktober 2020 heeft NN aan [eisers] bericht dat zij onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek en dat de uitkeringsrechten van [eisers] per 1 november 2020 worden opgeschort totdat de opgevraagde informatie is aangeleverd.
2.11.
Bij brief van 27 november 2020 heeft de advocaat van [eisers] NN gesommeerd om de uitkeringen aan [eisers] per direct te hervatten. In de brief heeft de advocaat van [eisers] het standpunt ingenomen dat er geen redelijke grondslag bestaat voor opschorting van deze betalingen omdat het onderzoek van NN niet aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit voldoet.
2.12.
Na overleg heeft NN de uitkering van [eiser 2] (voorlopig) hervat. Bij brief van
8 januari 2021 heeft NN opnieuw het standpunt ingenomen dat [eisers] niet voldoen aan de op hen rustende medewerkingsplicht. Volgens NN heeft zij een gerechtvaardigd belang bij de gevraagde informatie en waren de uitkeringen aan eisers terecht opgeschort. NN heeft [eisers] verder laten weten dat zij de verzekeringsovereenkomsten kan beëindigen als [eisers] blijven weigeren de gevraagde informatie te overleggen.
2.13.
Vervolgens is tussen de advocaat van [eisers] en NN gecorrespondeerd. De advocaat van [eisers] heeft zich in die correspondentie op het standpunt gesteld dat sprake is van een persoonlijk onderzoek als bedoeld in de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna: GPO) en dat NN zich niet heeft gehouden aan de regels die in deze gedragscode zijn opgenomen. NN heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een persoonlijk onderzoek maar van een feitenonderzoek en dat [eisers] zijn gehouden hun medewerking te verlenen.
3Het geschil
in conventie
3.1.
Samengevat vorderen [eisers] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in de hoofdzaak
I. NN te gelasten het onderzoek op basis van de thans bekende feiten en omstandigheden te staken en gestaakt te houden;
II. NN te gelasten de verzekeringsuitkeringen van [eisers] te hervatten en hervat te houden conform de voor hen geldende arbeidsongeschiktheidspercentages;
III. NN te veroordelen tot betaling van € 62.891 aan [eiser 1] over de periode van november 2020 tot en met 10 oktober 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. NN te veroordelen om aan [eiser 1] vanaf 11 oktober 2021 een bedrag te betalen waarop zij op grond van het voor haar geldende arbeidsongeschiktheidspercentage recht heeft;
één en ander op straffe van een dwangsom;
V. een verklaring voor recht dat NN aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade vanwege het verrichten van onrechtmatig onderzoek naar [eisers] en het in strijd met de verzekeringsovereenkomst weigeren van uitkering, de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VI. NN te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.403,91;
in het incident
VII. NN te bevelen voor de duur van de hoofdzaak de verzekeringsuitkeringen conform de thans geldende arbeidsongeschiktheidspercentages te hervatten en hervat te houden en de achterstallige verzekeringsuitkeringen van [eiser 1] ter hoogte van € 62.891 en het verschuldigde bedrag vanaf 11 oktober 2021 alsnog te voldoen;
VIII. NN te bevelen voor de duur van de hoofdzaak de uitkeringen op grond van de verzekeringsovereenkomst aan [eisers] te hervatten zolang en naar de mate dat zij arbeidsongeschikt zijn, althans een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen ordemaatregel;
één en ander op sraffe van een dwangsom;
in alle gevallen
IX. veroordeling van NN in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat het door NN uitgevoerde onderzoek onrechtmatig is. Het onderzoek betreft een persoonlijk onderzoek waarop de GPO van toepassing is. NN heeft zich niet aan de regels in deze gedragscode gehouden. Zij heeft niet duidelijk gemaakt wat de aanleiding voor het onderzoek was. Het onderzoek was verder niet noodzakelijk en voldeed niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. [eisers] waren niet gehouden de door NN gevraagde informatie te verstrekken. NN heeft dus ten onrechte het standpunt ingenomen dat [eisers] niet hebben voldaan aan de op hen rustende medewerkingsplicht en de uitkeringen van [eisers] , althans [eiser 1] , ten onrechte opgeschort.
3.3.
NN heeft de vorderingen betwist en geconcludeerd tot afwijzing ervan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Samengevat vordert NN, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
een verklaring voor recht dat NN vanaf 6 maart 2020 geen uitkering meer verschuldigd is aan [eiser 1] wegens het ontbreken van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis;
-
[eisers] hoofdelijk te veroordelen om binnen 7 dagen na dit vonnis (een afschrift van) de bescheiden zoals opgesomd in 7.2 van de conclusie van antwoord te verstrekken op straffe van een dwangsom;
-
veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure in conventie en reconventie, inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
NN heeft aangevoerd dat uit de psychische rapportage van 6 maart 2020 volgt dat er bij [eiser 1] geen sprake (meer) is van een stoornis of van een medisch objectiveerbare beperking, zodat op grond van de polisvoorwaarden vanaf dat moment geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid en [eiser 1] geen recht meer heeft op een uitkering. Verder heeft NN zich op het standpunt gesteld dat [eisers] op grond van de polisvoorwaarden en artikel 7:941 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn gehouden mee te werken aan de informatieverzoeken van NN.
3.7.
[eisers] hebben de vorderingen betwist en geconcludeerd tot afwijzing ervan.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
in conventie en reconventie
Heeft [eiser 1] na 6 maart 2020 nog recht op een uitkering?
4.1.
Omdat dit de meest verstrekkende vordering is, zal de rechtbank eerst beoordelen of de vordering van NN slaagt om voor recht te verklaren dat zij vanaf 6 maart 2020 geen uitkering meer verschuldigd is aan [eiser 1] wegens het ontbreken van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis (vordering A in reconventie). Volgens NN is op 6 maart 2020 een psychiatrisch onderzoek verricht en is toen vastgesteld dat geen sprake (meer) is van een stoornis of van een medisch objectiveerbare beperking, zodat op grond van de polisvoorwaarden vanaf dat moment geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid en [eiser 1] geen recht meer heeft op een uitkering.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Aan [eiser 1] is in 2017 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend. Die uitkering wordt gedaan op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid, waarvoor verschillende klassen gelden. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid niet statisch is, wordt van de verzekerde verlangd dat hij of zij wijzigingen in zijn of haar situatie aan de verzekeraar meldt, zodat die aan de hand daarvan kan beoordelen of er aanleiding is de mate van arbeidsongeschiktheid bij te stellen. Ook is een verzekerde op grond van de polisvoorwaarden verplicht om mee te werken aan onderzoeken door een door de verzekeraar aangewezen deskundige.
4.3.
Uit de stukken volgt dat [eiser 1] verschillende keren is onderzocht door een deskundige, waaronder een psychiater en een bedrijfsarts, en dat daarvan telkens rapport is opgemaakt. Verder volgt uit de stukken dat [eiser 1] verschillende keren een wijziging in haar situatie heeft doorgegeven. Daarop heeft zij telkens een reactie van NN ontvangen waarin staat wat dit voor haar (mate van) arbeidsongeschiktheid, en dus voor de hoogte van haar uitkering, betekent.
4.4.
Meer concreet is in maart 2020 (voormeld) psychiatrisch onderzoek verricht waarvan een rapport is opgemaakt. Hoewel daarin staat dat geen sprake (meer) is van een stoornis of van een medisch objectiveerbare beperking, heeft NN in het rapport destijds kennelijk geen aanleiding gezien om de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser 1] te wijzigen. Die is onveranderd 80 – 100% gebleven. Wanneer [eiser 1] in oktober 2021, dus ruim anderhalf jaar later, een wijziging in haar situatie doorgeeft, laat de re-integratieadviseur van NN aan haar weten dat haar mate van arbeidsongeschiktheid naar beneden wordt bijgesteld naar 65 – 80 %. Weer een maand later, als [eiser 1] opnieuw een wijziging in haar situatie heeft doorgegeven, heeft de re-integratieadviseur haar per e-mail laten weten dat haar mate van arbeidsongeschiktheid wordt gewijzigd in 25 – 30%. Al die tijd heeft NN in het rapport van de psychiater van 6 maart 2020 dus geen aanleiding gezien de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen, in die zin dat zij weer arbeidsgeschikt wordt bevonden. Dat standpunt heeft NN pas in deze procedure ingenomen.
4.5.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is de rechtbank echter van oordeel dat [eiser 1] er, gelet op de verklaringen en gedragingen van de zijde van NN, gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het rapport van de psychiater niet in de weg stond aan haar aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het valt ook niet in te zien waarom NN anders enkele maanden later een onderzoek is gestart en een grote hoeveelheid informatie bij [eiser 1] heeft opgevraagd. Dat ligt niet voor de hand als [eiser 1] geen aanspraak op een uitkering kon maken omdat zij niet langer arbeidsongeschikt was.
4.6.
De vordering van NN in reconventie onder A zal dus worden afgewezen. De rechtbank acht het overigens ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar alsnog te bepalen dat [eiser 1] vanaf 6 maart 2020 geen aanspraak meer kan maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat [eiser 1] dan feitelijk haar recht op een herbeoordeling wordt ontnomen. In de polisvoorwaarden staat namelijk dat een verzekerde een herbeoordeling kan aanvragen als hij of zij het niet eens is met het standpunt van de verzekeraar over de mate van arbeidsongeschiktheid. De verzekerde moet een verzoek om een herbeoordeling binnen 30 dagen doen. Ter zitting heeft NN desgevraagd bevestigd dat een herbeoordeling niet met terugwerkende kracht mogelijk is. Dat NN het – bij nader inzien – jaren later niet eens is met haar eigen standpunt over de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser 1] moet in dit licht bezien dan ook voor haar rekening en risico komen.
Feitenonderzoek of persoonlijk onderzoek?
4.7.
NN heeft in 2020 een onderzoek ingesteld en gedurende dit onderzoek verschillende stukken en/of gegevens bij [eisers] opgevraagd. [eisers] hebben voor een groot deel gehoor gegeven aan de verzoeken van NN, maar ook geweigerd bepaalde informatie aan NN te verstrekken. Het valt de rechtbank op dat NN in de loop van het onderzoek soms wisselende standpunten richting [eisers] heeft ingenomen. Eerder door NN opgevraagde informatie behoefde op enig moment niet meer te worden verstrekt en op een later moment toch weer wel. Wat daar ook van zij, de rechtbank begrijpt dat NN zich in deze procedure op het standpunt stelt dat [eisers] de volgende informatie ten onrechte niet hebben verstrekt (zie ook punt 7.2 van haar conclusie van antwoord):
-
De facturen van de waarnemers [de rechtbank begrijpt over de periode van 2013 tot heden];
-
Een weekoverzicht van de patiëntgebonden werkzaamheden in de drie praktijken in de jaren van uitkering (2013 tot heden) en de inzet van personeel en waarnemers respectievelijk [eisers] bij die werkzaamheden;
-
De verklaringen van [eiser 1] aan het UWV alsmede het onderzoeksrapport van UWV van 27 mei 2020;
-
De contactgegevens van de personeelsleden en waarnemers die de werkzaamheden van [eisers] hebben waargenomen dan wel verklaringen van de personeelsleden en waarnemers over de omvang van de werkzaamheden in de praktijken en hun aandeel daarin over 2013 tot heden.
4.8.
Een vraag die partijen verdeeld houdt, is of het onderzoek van NN kwalificeert als een feitenonderzoek of als een persoonlijk onderzoek in de zin van de GPO. Volgens [eisers] is dit laatste het geval. NN heeft dit weersproken en zich op het standpunt gesteld dat [eisers] zijn gehouden op grond van de polisvoorwaarden informatie te verstrekken.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat zij uitgaat van de door NN bij productie B overgelegde polisvoorwaarden, nu NN heeft gesteld dat dit de polisvoorwaarden zijn die van toepassing zijn en [eisers] dit vervolgens niet hebben weersproken. Zij hebben slechts opgemerkt dat de polisvoorwaarden niet wezenlijk verschillen van de polisvoorwaarden die zij in het geding hebben gebracht.
4.10.
Op grond van artikel 3.1 van de polisvoorwaarden zijn [eisers] onder meer gehouden om, in geval van arbeidsongeschiktheid, aan NN (althans Movir) aangewezen deskundigen alle benodigde gegevens te (laten) verstrekken en geen feiten of omstandigheden te verzwijgen die nodig zijn voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkering. Deze inlichtingenplicht volgt ook uit de wet, artikel 7:941 lid 2 BW.
4.11.
Volgens [eisers] waren zij desondanks niet gehouden voornoemde informatie aan NN te verstrekken omdat het onderzoek van NN niet aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. Het onderzoek is aan te merken als een persoonlijk onderzoek en [eisers] verwijten NN in strijd te handelen met de voor NN geldende GPO en daarmee onrechtmatig richting [eisers]
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen een ‘feitenonderzoek’ en een ‘persoonlijk onderzoek’. De GPO ziet alleen op het persoonlijk onderzoek, zodat eerst moet worden nagegaan wat het karakter is van het door NN verrichte onderzoek.
4.13.
De GPO definieert het feitenonderzoek als “het onderzoek dat wordt ingesteld naar de feiten, omstandigheden en gedragingen van betrokkene die nodig zijn voor de beoordeling van een verzekeringsaanvraag, lopende verzekeringsovereenkomst, schademelding of andere aanspraak op uitkering of prestatie.” Het persoonlijk onderzoek wordt in de GPO omschreven als “het onderzoek volgend op een feitenonderzoek, naar gedragingen van betrokkene waarbij bijzondere onderzoeksmethoden en of bijzondere onderzoeksmiddelen worden gebruikt, dat inbreuk maakt of kan maken op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.” Aldus maakt de GPO bij een onderzoek door een verzekeraar onderscheid tussen de fase waarin een feitenonderzoek plaatsvindt en een daaropvolgende fase waarin het persoonlijk onderzoek plaatsvindt. In die vervolgfase worden bijzondere onderzoeksmethoden en/of middelen gebruikt en is mogelijk sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene. Het feitenonderzoek richt zich op informatiebronnen waarvoor de verzekeraar geen bijzondere moeite hoeft te doen om ze te raadplegen, zoals algemeen toegankelijke informatie die zich in het publieke domein bevindt en informatie uit eigen bronnen (zie ook: Hof Arnhem Leeuwarden van 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2015:6816).
4.14.
De onderzoeksmethoden die in de GPO worden genoemd zijn het interviewen van een betrokkene, het inwinnen van informatie bij derden en het observeren van betrokkene.
4.15.
Hoewel uit de GPO voortvloeit dat het persoonlijk onderzoek volgt op het feitenonderzoek, is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van NN in dit geval het karakter heeft van beiden.
4.16.
Zo hebben [eisers] onvoldoende onderbouwd gesteld waarom het verstrekken van facturen van waarnemers (zie 4.7 onder a) inbreuk zou maken, of zou kunnen maken op hun persoonlijke levenssfeer. Dat de facturen van waarnemers niet toegankelijk zijn via openbare bronnen, is daarvoor onvoldoende. Naar de rechtbank begrijpt, zijn bij NN vragen gerezen over de mate waarin door [eisers] in hun verschillende praktijken gebruik is gemaakt van waarnemers. Dit naar aanleiding van de verklaringen die [eisers] hebben afgelegd, afgezet tegen die informatie die zij aan NN hebben verstrekt. Ook de verklaring van [eiser 2] dat hij af en toe inspringt voor [eiser 1] heeft bij NN kennelijk tot vragen geleid over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank begrijpt uit het betoog van NN dat de verklaringen van [eisers] dat de praktijk(en) op enig moment volledig werden waargenomen zich niet goed laten rijmen met de kosten van personeel en waarneming zoals die in de jaarrekeningen zijn opgenomen. Hoewel [eisers] hier tegen in hebben gebracht dat NN de grootboekkaarten verkeerd zou hebben gelezen, heeft NN zich op het standpunt gesteld dat zij de lezing van [eisers] wil kunnen staven aan de hand van de facturen van de waarnemers. Nu niet is gebleken dat een inbreuk wordt gemaakt, of kan worden gemaakt, op de persoonlijke levenssfeer van [eisers] , is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een feitenonderzoek en zijn [eisers] op grond van de polisvoorwaarden en/of artikel 7:941 lid 2 BW gehouden deze informatie aan te leveren. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het immers om relevante informatie die de verzekeraar in staat stelt om de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de uitkeringen vast te stellen. De mate waarin in de praktijken gebruik is gemaakt van waarnemers kan immers een indicatie zijn voor de wijze waarop [eisers] zelf nog inzetbaar waren als huisarts. Anders dan [eisers] hebben betoogd, valt niet in te zien waarom het verzoek van NN niet zou voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft de door NN onder 4.7 onder c en d opgevraagde informatie echter wel informatie die ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van [eisers] , of dat in ieder geval kan doen. Door deze informatie op te vragen, heeft het onderzoek van NN (in ieder geval deels) het karakter van een persoonlijk onderzoek.
4.18.
Zo heeft NN niet weersproken dat het rapport van het UWV (genoemd onder c) persoonlijke informatie over [eiser 1] bevat. Zij heeft ter zitting verklaard dat in het rapport onder meer privéproblemen in de relationele sfeer aan de orde komen. Dit is door NN niet betwist.
4.19.
Uit de informatie die onder 4.7 d is opgevraagd, maakt de rechtbank op dat NN informatie wil inwinnen bij derden, waaronder de door [eisers] ingeschakelde waarnemers. Het inwinnen van informatie bij derden is aan te merken als bijzondere onderzoeksmethode zoals bedoeld in de GPO en kan inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank weegt in dit geval mee dat het onderzoek wordt uitgevoerd door de afdeling speciale zaken en dat de betreffende onderzoeker zijn verzoeken om informatie soms - zoals NN zelf ter zitting heeft verwoord - opmerkelijk heeft geformuleerd. De houding van de onderzoeker wekt de indruk dat hij alle informatie op tafel wil krijgen die er voorhanden is. Tegen deze achtergrond, is de rechtbank van oordeel dat met het opvragen van de informatie zoals weergegeven onder 4.7 d inbreuk wordt gemaakt, of kan worden gemaakt, op de persoonlijke levenssfeer van [eisers] . NN heeft overigens de noodzaak van het benaderen van deze waarnemers ook niet duidelijk gemaakt. Vast staat dat zij ook facturen van de waarnemers heeft opgevraagd en NN heeft niet toegelicht waarom zij daarmee – bij deze stand van zaken – niet kan volstaan.
4.20.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten wat dit voor de vorderingen van partijen over en weer betekent.
Vordering I in conventie en B in reconventie
4.21.
NN heeft erkend dat zij met het onderzoek naar [eisers] niet, althans niet in alle opzichten, aan de regels van de GPO heeft voldaan. Zo heeft zij niet aan [eisers] kenbaar gemaakt dat sprake is van een persoonlijk onderzoek en ook niet wat de aanleiding hiervoor was. Die aanleiding heeft NN overigens ook ter zitting niet goed kunnen toelichten. Verder heeft NN ter zitting bevestigd dat de beslissing tot het instellen van het persoonlijke onderzoek niet is genomen door een leidinggevende en heeft zij niet weersproken dat zij [eisers] geen inzage heeft gegeven in alle onderzoeksgegevens waarin hun persoonsgegevens zijn verwerkt.
4.22.
Nu vast staat dat NN zich niet aan de GPO heeft gehouden, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eisers] onder I moet worden toegewezen, in die zin dat NN zal worden gelast het onderzoek naar [eisers] te staken voor zover dit onderzoek is aan te merken als persoonlijk onderzoek. Dat betekent dat NN bij deze stand van zaken niet van [eisers] mag verlangen haar de informatie zoals weergegeven onder 4.7 c en d te verstrekken.
4.23.
[eisers] hebben ook gevorderd dat NN wordt gelast het onderzoek gestaakt te houden. Die vordering zal de rechtbank afwijzen. Het staat NN immers vrij alsnog een persoonlijk onderzoek te starten, mits daarvoor aanleiding is en zij de regels van de GPO daarbij in acht neemt. Dat betekent dat NN onder meer gemotiveerd moet beslissen tot een persoonlijk onderzoek over te gaan en dat die beslissing moet worden genomen door een leidinggevende van de betrokken dossierbehandelaar. NN dient bij het instellen van een persoonlijk onderzoek voorts een afweging te maken tussen haar eigen belangen bij het uitvoeren van het onderzoek en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eisers] De rechtbank benadrukt dat NN dus niet lichtzinnig mag overgaan tot het doen van persoonlijk onderzoek.
4.24.
De vordering van [eisers] onder I wordt ook afgewezen voor zover het onderzoek een feitenonderzoek betreft. Dat betekent dat [eisers] , anders dan zij hebben aangevoerd, gehouden zijn de facturen van de waarnemers aan NN te verstrekken en dat de vordering onder B in reconventie zal worden toegewezen voor zover het de facturen van de waarnemers betreft. Nu [eisers] hiertegen geen verweer hebben gevoerd, zal de rechtbank hen hiertoe (zoals gevorderd) hoofdelijk veroordelen. Anders dan NN heeft gevorderd, zal de periode worden beperkt tot februari 2022 nu vast staat dat [eiser 1] per die datum volledig arbeidsgeschikt is en geen aanspraak meer maakt op een uitkering. NN heeft onvoldoende toegelicht waarom zij voor de periode na februari 2022 nog belang heeft bij voornoemde facturen. De rechtbank zal verder, anders dan gevorderd, bepalen dat [eisers] de facturen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis moeten afgeven.
4.25.
Tot slot zal de rechtbank de vordering van NN in reconventie tot het verstrekken van de informatie zoals weergegeven onder 4.7 b afwijzen. NN wenst weekoverzichten te ontvangen van de patiëntgebonden werkzaamheden in de drie praktijken in de jaren van uitkering (2013 tot heden) en de inzet van personeel en waarnemers respectievelijk verzekerden bij die werkzaamheden. De rechtbank begrijpt deze vordering van NN zo, dat zij wil kunnen nagaan hoeveel spreekuren er vanaf 2013 per week zijn gedraaid en ook welke waarnemer welk spreekuur heeft gehouden. Anders dan [eisers] ziet de rechtbank niet in op welke wijze met het verstrekken van voornoemde gegevens een inbreuk wordt gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer (of die van hun patiënten). Of desondanks sprake is van een persoonlijk onderzoek, zoals [eisers] lijken te stellen, zal de rechtbank echter in het midden laten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft NN, tegenover de gemotiveerde betwisting door [eisers] , namelijk onvoldoende gesteld om te concluderen dat het onderzoek op dit punt aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. NN heeft niet toegelicht waarom niet kan worden volstaan met het verstrekken van de facturen van de waarnemers. Zonder die nadere toelichting, houdt de rechtbank het ervoor dat daaruit kan worden afgeleid hoeveel spreekuren er in een bepaalde periode door waarnemers zijn gehouden en dat uit de eerder door [eisers] verstrekte informatie een beeld moet kunnen worden gevormd over het aantal spreekuren dat gemiddeld genomen in de praktijken werd gehouden. De rechtbank acht het bij deze stand van zaken in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit om achteraf van [eisers] te verlangen dat zij met terugwerkende kracht over een periode van negen jaren alsnog per week een overzicht opstellen.
4.26.
De rechtbank ziet geen aanleiding de over en weer gevorderde dwangsommen toe te wijzen omdat zij geen reden heeft aan te nemen dat één van partijen dit vonnis niet zal nakomen.
Vordering II in conventie
4.27.
[eisers] hebben gevorderd NN te gelasten de verzekeringsuitkeringen van [eisers] te hervatten en hervat te houden conform de voor hen geldende arbeidsongeschiktheidspercentages. De rechtbank begrijpt uit de stukken dat de vordering om de uitkering te hervatten alleen op de uitkering van [eiser 1] ziet. Vast staat immers dat de uitkering van [eiser 2] al is hervat.
4.28.
Onder 4.16 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser 1] ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van NN om de facturen van waarnemers te verstrekken. Zij heeft NN daardoor onvoldoende in de gelegenheid gesteld haar stelling dat de praktijken op enig moment volledig werden waargenomen te staven aan de hand van objectiveerbare informatie, terwijl deze informatie een indicatie kan zijn voor haar eigen inzetbaarheid en dus iets kan zeggen over de mate van arbeidsongeschiktheid. [eiser 1] heeft in dit opzicht dus niet voldaan aan de op haar rustende medewerkingsplicht in de zin van de polisvoorwaarden en/of artikel 7:941 lid 2 BW. NN heeft de uitkering van [eiser 1] dus mogen opschorten totdat zij de opgevraagde facturen van de waarnemers zou aanleveren. De vordering in conventie onder II zal worden afgewezen.
4.29.
[eiser 1] heeft er nog op gewezen dat in artikel 4.1 van de polisvoorwaarden wordt beschreven in welke gevallen NN geen uitkering doet tijdens arbeidsongeschiktheid, en dat het schenden van de medewerkingsplicht hierbij niet wordt genoemd. Zoals uit artikel 4.1 volgt, ziet dit artikel echter op de gevallen waarin de arbeidsongeschiktheid is ontstaan, verergerd of bevorderd door (bijvoorbeeld) de opzet of roekeloosheid van de verzekerde. Die situatie is hier niet aan de orde, zodat het betoog van [eiser 1] geen stand houdt.
Overige vorderingen in de hoofdzaak in conventie
4.30.
[eiser 1] heeft gevorderd NN te veroordelen haar uitkering te betalen over de periode van november 2020 tot en met 10 oktober 2021. Het gaat om een bedrag van in totaal € 62.891 (vordering III in conventie). [eiser 1] heeft daarnaast betaling van haar uitkering vanaf 11 oktober 2021 gevorderd (vordering IV in conventie). Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat NN de uitkering van [eiser 1] heeft mogen opschorten, houden deze vorderingen geen stand. De vorderingen zullen worden afgewezen.
4.31.
Dat geldt ook voor de door [eisers] in conventie onder V gevorderde verklaring voor recht dat NN aansprakelijk is voor de door hen geleden schade vanwege het verrichten van onrechtmatig onderzoek, waarbij de schade nader moet worden opgemaakt bij staat. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is noodzakelijk maar tevens voldoende dat het bestaan of de mogelijkheid van schade als gevolg van een onrechtmatige daad aannemelijk is. Hoewel de rechtbank heeft vastgesteld dat NN zich ten onrechte niet heeft gehouden aan de GPO en in die zin dus onrechtmatig heeft gehandeld, is niet aannemelijk geworden dat [eisers] hierdoor schade hebben geleden. Vast staat namelijk dat [eisers] geen gevolg hebben gegeven aan de verzoeken van NN om de informatie genoemd onder 4.4 c en d te verstrekken, zodat zonder nadere toelichting niet valt in te zien waarom zij dan schade hebben geleden. Te meer niet, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat NN de uitkering aan [eiser 1] heeft mogen opschorten omdat zij de informatie die NN wél mocht opvragen niet hebben aangeleverd, zodat daarin ook geen grond voor toekenning van schadevergoeding is gelegen.
4.32.
[eisers] hebben tot slot onder VI gevorderd NN te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.403,9. Omdat de vorderingen III en IV in conventie van [eiser 1] worden afgewezen, zal ook deze vordering worden afgewezen.
Vorderingen in het incident
4.33.
In het incident hebben [eisers] gevorderd NN te bevelen voor de duur van de hoofdzaak de verzekeringsuitkeringen conform de thans geldende arbeidsongeschiktheidspercentages te hervatten en hervat te houden en de achterstallige verzekeringsuitkeringen van [eiser 1] ter hoogte van € 62.891 en het verschuldigde bedrag vanaf 11 oktober 2021 alsnog te voldoen. Verder hebben zij gevorderd NN te bevelen voor de duur van de hoofdzaak de uitkeringen op grond van de verzekeringsovereenkomst aan [eisers] te hervatten althans een andere ordemaatregel te nemen. Ook deze vorderingen zullen ook deze vorderingen worden afgewezen om dezelfde redenen als die hiervoor zijn vermeld.
(proces)kosten in conventie, reconventie en het incident
4.34.
Nu beide partijen in conventie en reconventie over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Omdat NN geen apart verweer heeft hoeven voeren tegen de vorderingen in het incident, is er geen aanleiding [eisers] te veroordelen in de kosten hiervan. Ook in het incident ziet de rechtbank dus aanleiding de proceskosten te compenseren.
5De beslissing
De rechtbank:
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af;
in conventie
5.2.
gelast NN het onderzoek [eisers] te staken voor zover dit onderzoek is aan te merken als persoonlijk onderzoek (zie 4.22);
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad; ECLI:NL:RBDHA:2022:15936