Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 251019 diefstal bromfiets; geen opzettelijke misleiding; verwijdering gegevens register CIS en vergoeding schade

RBGEL 251019 diefstal bromfiets; geen opzettelijke misleiding; verwijdering gegevens register CIS en vergoeding schade

2
De feiten

2.1.
[naam eiser] is eigenaar van een bromfiets met kenteken [kenteken bromfiets] waarvoor hij een verzekering heeft afgesloten bij Bovemij (gevolmachtigde ENRA).

2.2.
Op 10 september 2017 heeft [naam eiser] bij de politie aangifte gedaan van diefstal van zijn bromfiets in de nacht van zondag 3 september op maandag 4 september 2017.

2.3.
Bij brief van 8 november 2017 heeft Bovemij [naam eiser] , voor zover relevant, als volgt bericht:

Op grond van de tussen Bovemij Verzekeringen en onze gevolmachtigd agent Enra Verzekeringen gemaakte afspraken ontvingen wij een afschrift van dit dossier betreffende de melding van diefstal van de bromfiets met kenteken [kenteken bromfiets] . U heeft een vragenlijst ingevuld en aangifte gedaan bij de politie. In deze separate verklaring heeft u gesteld dat de diefstal plaats vond tussen zondag 03-09-2017 om 21:00 uur en maandag 04-09-2017 om 05:00 uur. De foto’s zijn op dinsdag 05-09-2017 kort na middernacht, rond 00:35 uur, gemaakt.

Wij hebben u gevraagd hoe dit mogelijk is en u geeft als reactie: “….Ik had in eerste instantie geen foto’s gemaakt, omdat ik gechoqueerd was op dat moment en zeer haastig naar werk moest gaan. Nadat ik mijn neef had gesproken over deze diefstal, besefte ik dat ik het had nagelaten om foto’s te maken. Ik was pas dinsdagnacht weer in de gelegenheid om weer naar plaats van incident te gaan om bewijsmateriaal te verzamelen. Gelukkig lag de kettingslot nog daar, zodat ik foto’s kon maken…..”

Uw reactie kunnen wij niet voor waarheidsgetrouw of waarschijnlijk houden. De beweerdelijke diefstallocatie is voor uw huisdeur. Dat u geen gelegenheid had die locatie eerder te bezoeken is dus onvoorstelbaar. Dat geldt ook voor uw bewering dat u geen tijd had om direct na het ontdekken foto’s te maken en eveneens voor de bewering dat het slot 24 uur later nog op die plaats lag. Bovendien rijst de vraag waarom het slot niet onmiddellijk na het beweerdelijk ontdekken van de diefstal in uw woning werd gelegd. Wij concluderen dat u doelbewust een onjuiste voorstelling van zaken gaf om schadevergoeding te verkrijgen waarop u geen recht heeft. Op grond van artikel 7:941 BW lid 4 vervalt het recht op schadevergoeding. [ ... ]

Tot slot zijn wij voornemens uw persoonsgegevens op te nemen in het Extern Verwijzingsregister. [ ... ] Dit register wordt door financiële instellingen gebruikt om de integriteit van klanten en relaties te beoordelen. Degene die toetst of uw gegevens voorkomen in dit register is verplicht om bij ons navraag te doen over de reden van uw registratie. [ ... ]

Voor opname in de databank van de Stichting CIS staat normaal gesproken een periode van acht jaar. Bij de registratietermijn speelt proportionaliteit ook een rol. In dat licht bezien zullen wij in alle redelijk- en billijkheid de registratieperiode beperken tot 4 jaar. [ ... ]

2.4.
Bij e-mailbericht van 13 november 2017 heeft [naam eiser] gereageerd op bovengenoemde brief.

2.5.
Bij e-mailbericht van 11 december 2017 heeft de gemachtigde van [naam eiser] Bovemij, samengevat, bericht dat [naam eiser] nog geen reactie op zijn bericht heeft ontvangen en dat hij binnen 5 werkdagen wenst te vernemen of Bovemij de voorgenomen registratie in het Extern Verwijzingsregister van de Stichting CIS ongedaan zal maken.

2.6.
Stichting Centraal Informatie Systeem (CIS) is een stichting van en voor in Nederland werkzame verzekeraars en gevolmachtigden.

2.7.
Bij e-mailbericht van 22 december 2017 heeft Bovemij de gemachtigde van [naam eiser] , samengevat, meegedeeld dat de schriftelijke reactie van [naam eiser] haar niet op andere gedachten heeft gebracht en dat zij haar standpunt handhaaft. Voorts heeft zij, voor zover relevant, nog het volgende opgemerkt:

Tenslotte is door de door ons ingeschakelde technisch specialist proefondervindelijk vastgesteld dat het doorknippen van de ketting die uw cliënt heeft overgelegd zelfs met een grote betonschaar nagenoeg onmogelijk is. Wij verwijzen u naar het bijgesloten videobestand. De bromfiets van uw cliënt blijkt allesbehalve een makkelijke snelle prooi te zijn geweest zodat meer voor de hand ligt dat het dievengilde - in de regel goed op de hoogte van de verschillende kwaliteiten in sloten en kettingen - deze bromfiets links zou hebben laten liggen, in plaats van de kans te nemen betrapt te worden tijdens het twee keer doorknippen van een kettingoog, midden onder een lantaarnpaal.

2.8.
[naam eiser] heeft Bovemij gedagvaard in een kort gedingprocedure, waarbij hij heeft gevorderd Bovemij te veroordelen om zijn personalia uit het register van het CIS te (laten) verwijderen. Bij vonnis in kort geding van 31 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Bovemij (onder meer) veroordeeld om de registratie van de personalia van [naam eiser] bij het CIS aantoonbaar te (laten) verwijderen, met dien verstande dat [naam eiser] gehouden was binnen een termijn van zes weken na betekening van dit vonnis een bodemprocedure aan te spannen, bij gebreke waarvan het Bovemij vrij stond de personalia van [naam eiser] opnieuw bij het CIS te laten registreren. De motivering van dit vonnis luidt onder meer als volgt:

4.4. Ook indien echter zou worden uitgegaan van het criterium zoals door Bovemij genoemd, dat sprake moet zijn van een ‘bewust gegeven onjuiste voorstelling van zaken door de verzekerde’, of van het bepaalde in artikel 7:491 lid 5 BW, dat het recht op verzekering vervalt indien de verzekerde een onjuiste opgave doet met het opzet de verzekeraar te misleiden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet in voldoende mate aannemelijk is dat hieraan is voldaan. De enkele omstandigheid dat het vreemd zou zijn dat Bovemij eerst de nacht na de ochtend van de diefstal terug is gekomen op de plaats waar zijn bromfiets stond, brengt niet mee dat reeds aannemelijk is dat sprake is van een onjuiste opgave met het opzet de verzekeraar te misleiden. Immers niet ondenkbaar is dat Bovemij, zoals hij heeft toegelicht, die ochtend haastig naar zijn werk is gegaan en daarna is gaan klussen in zijn nieuwe woning, waarna hij pas ’s avonds laat weer thuis kwam en toen heeft bedacht om foto’s te maken van het slot. Ook het standpunt van Bovemij, dat het slot met een betonschaar slechts nauwelijks is door te knippen, kan niet leiden tot de conclusie dat de diefstal onmogelijk plaats kan hebben gevonden zoals door Bovemij is gemeld. Deze omstandigheid acht de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende zwaarwegend om de beslissing tot het registeren van de gegevens van Bovemij te kunnen dragen.

4.5.
Ten overvloede zij opgemerkt dat hieraan niet af kan doen dat Bovemij, volgens Bovemij, enkele weken voor de aangifte het verzekerde bedrag van zijn bromfiets heeft verhoogd en bovendien betalingsachterstanden had bij de financier van de bromfiets. Wat er ook van deze stellingen zij, hieruit blijkt op zichzelf niet dat Bovemij ter zake van zijn schadeclaim bewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. ( ... )

4.6.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de voorzieningenrechter het onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure geoordeeld zou worden dat sprake is van een onjuiste opgave door Bovemij, zodat geen grond bestaat de registratie in stand te laten tot het moment dat in de bodemprocedure anders zou worden geoordeeld. ( ... )

2.9.
[naam eiser] heeft vervolgens deze bodemprocedure tegen Bovemij aanhangig gemaakt.

2.10.
In het toepasselijke Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen van 23 oktober 2013 (hierna: het PIFI) is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

2 Begripsbepalingen

In dit Protocol wordt verstaan onder:

[ ... ]

Incident: een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.

[ ... ]

3.1
Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister

3.1.1
Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. [ ... ]

3.1.2
Aan het Incidentenregister is een Extern Verwijzingsregister gekoppeld.

[ ... ]

4 Incidentenregister

[ ... ]

5 Extern Verwijzingsregister

[ ... ]

5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister

5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.

a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.”

2.11.
In artikel 10.12 van de ENRA voorwaarden van de bromfietsverzekering staat dat geen dekking wordt gegeven indien opzettelijk onjuiste informatie wordt gegeven bij aanvang van de verzekering of bij schade.

3
De vordering

3.1.
[naam eiser] vordert, na wijziging van eis, om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i) Bovemij te veroordelen om, binnen 24 uur na het in dezen te wijzen vonnis, de onrechtmatige registratie van zijn personalia bij het CIS verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
ii) Bovemij te veroordelen om, binnen 7 dagen na het in dezen te wijzen vonnis, de door hem geleden schade conform de poliswaarden te vergoeden;
iii) Bovemij te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder ook het nasalaris en de nakosten.

3.2.
[naam eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat geen sprake is van fraude of van een poging daartoe. Hij heeft niet geprobeerd Bovemij opzettelijk te misleiden of te benadelen. Aan de vereisten van artikel 7:941 lid 5 BW, waarop Bovemij haar weigering om tot uitkering van de schade over te gaan baseert, is daarmee niet voldaan, aldus [naam eiser] . Aan de hoge eisen die moeten worden gesteld aan een financiële instelling voor opname van de persoonsgegevens in het CIS register is daarom volgens hem ook niet voldaan. Enkel een vermoeden van fraude is daarvoor onvoldoende. [naam eiser] stelt verder, onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:4259) en het vonnis van 1 februari 2012 van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2012:BV2670), dat de registratie in het CIS register onrechtmatig is. Bovemij heeft onvoldoende heeft onderbouwd dat hij haar opzettelijk zou hebben misleid of benadeeld. Nu de registratie een inbreuk is op zijn persoonlijke levenssfeer en hij daardoor schade lijdt, heeft hij belang bij verwijdering van de registratie, terwijl Bovemij geen gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van de registratie.

3.3.
Bovemij voert verweer. Zij voert, samengevat, aan dat zij met de door haar aangevoerde omstandigheden genoegzaam heeft aangetoond dat sprake is van een poging tot verkrijging van schadevergoeding middels een bewust gegeven onjuiste voorstelling van zaken door [naam eiser] en dat daarom bij uitstek sprake is van een grondslag voor de CIS registratie. Ook voert zij aan dat zij op grond van artikel 7:941 lid 5 BW en artikel 10.12 van de ENRA voorwaarden geen schade aan [naam eiser] hoeft uit te keren omdat sprake is van opzettelijke misleiding door [naam eiser] .

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

4
De beoordeling van het geschil

4.1.
Net als in de kort gedingprocedure is de kern van het geschil of Bovemij gegronde redenen heeft om de persoonsgegevens van [naam eiser] te laten registreren in het Extern Verwijzingsregister van de Stichting CIS. Daarnaast en in verband daarmee speelt de vraag of Bovemij gegronde redenen heeft om te weigeren om tot uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst over te gaan.

4.2.
Bovemij betoogt terecht dat, nu zij de gestelde toedracht van de diefstal gemotiveerd heeft betwist, het in beginsel aan [naam eiser] is om bewijs te leveren van de diefstal. Aan het bewijs van de gestelde diefstal in een geval als het onderhavige, waar sprake is van diefstal van een buiten geparkeerde bromfiets, mogen evenwel geen al te zware eisen worden gesteld. In een dergelijk geval zal de verzekerde kunnen volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden (zie HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7070). Met het overleggen van het proces-verbaal van aangifte en de foto’s van het doorgeknipte ART goedgekeurd kettingslot (de door Bovemij verplicht gestelde diefstalbeveiliging) heeft [naam eiser] naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aan de – niet te zware – eisen voor het bewijs van de diefstal voldaan. Net als de voorzieningenrechter is de kantonrechter daarbij van oordeel dat de door Bovemij aangevoerde omstandigheden rondom de beweerdelijke diefstal die bij Bovemij hebben geleid tot een vermoeden van fraude (of tot gerede twijfel), op zichzelf onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat de diefstal door [naam eiser] in scene moet zijn gezet. Niet valt uit te sluiten dat het is gegaan zoals [naam eiser] heeft geschetst, hetgeen ook niet ondenkbaar is.

4.3.
Dit betekent dat Bovemij op grond van de verzekeringsovereenkomst in beginsel gehouden is tot uitkering over te gaan, nu niet wordt betwist dat diefstal een verzekerd voorval betreft. Bovemij beroept zich evenwel op verval van het recht op uitkering omdat [naam eiser] Bovemij opzettelijk heeft misleid. Bovemij voert in dat verband aan dat het niet alleen vreemd is dat de door [naam eiser] overgelegde foto’s van het kettingslot pas zijn gemaakt in de nacht volgende op de nacht waarin de diefstal zou hebben plaatsgevonden (zoals zij eerder al had aangevoerd) maar dat het ook vreemd is dat de foto van het kettingslot binnen werd gemaakt om 00:14 uur en de foto buiten om 00:35 uur. Dit toont volgens Bovemij ook aan dat [naam eiser] ‘onware’ informatie heeft verstrekt, omdat hij eerder heeft verklaard dat het slot nog buiten lag toen hij de nacht na de diefstal thuiskwam en dat hij eerst een foto buiten had gemaakt.

4.4.
Omdat de bewijslast ten aanzien van de beweerdelijke bewust gegeven onjuiste voorstelling van zaken dan wel opzet tot misleiding of benadeling op Bovemij rust, zoals de kantonrechter al tijdens de zitting op 7 juni 2019 heeft overwogen, heeft de kantonrechter

Bovemij in de gelegenheid gesteld om, zoals door Bovemij aangeboden, haar stelling te bewijzen dat sprake is van opzettelijke misleiding door [naam eiser] , in het bijzonder door bij akte stukken van ENRA over te leggen met betrekking tot de tijdstippen waarop de door [naam eiser] gemaakte foto’s van het kettingslot zijn gemaakt en door stukken over te leggen met betrekking tot alle overige bevindingen van ENRA en Ongevallenanalyse NL rondom het onderzoek van het slot, desgewenst voorzien van een nadere onderbouwing waarom Bovemij denkt dat het bewijs daarmee geleverd is.

4.5.
Bij akte van 5 juli 2019 heeft Bovemij de rapportage Ongevallen Analyse Nederland inzake het knippen van het kettingslot overgelegd. Uit deze rapportage blijkt volgens haar, net als uit het door haar overgelegde videomateriaal, dat het doorknippen van het kettingslot zoveel tijd en moeite kost en zoveel kracht en vaardigheden vraagt, dat dit bij uitstek voor een dief een reden vormt om de bromfiets links te laten liggen en een makkelijkere buit te kiezen. Zij betwist nogmaals dat de diefstal daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat het voorgeschreven slot daadwerkelijk werd gebruikt. Ook wijst zij nogmaals op het door haar gestelde motief voor [naam eiser] om een diefstalmelding te fingeren. [naam eiser] had namelijk een achterstand in de aflossing van de betalingstermijnen van de financiering van de bromfiets en had eind augustus 2017 het verzekerde bedrag verhoogd. Ten slotte wijst zij nogmaals op de omstandigheid dat [naam eiser] werkzaam is als betonvlechter en daarmee waarschijnlijk is: a) dat hij beschikt over een betonschaar, en b) dat hij weet hoe hij daarmee overweg moet.

4.6.
Bij akte van 16 augustus 2019 heeft [naam eiser] aangevoerd dat Bovemij niet is geslaagd in de bewijsopdracht omdat Bovemij niet heeft kunnen bewijzen dat hij haar opzettelijk heeft misleid. Dat het doorknippen van het kettingslot zo moeilijk is bewijst allerminst dat de diefstal niet op de door hem gestelde manier heeft plaatsgevonden. Uit de overgelegde informatie van Bovemij blijkt verder dat de foto van het kettingslot binnen wel degelijk 21 minuten later is gemaakt dan de foto van het kettingslot buiten, zoals hij ook had verklaard. Er is volgens [naam eiser] bij Bovemij enkel sprake van onderbuikgevoelens die zij niet hard kan maken.

4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat uit hetgeen Bovemij heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar aan [naam eiser] gemaakte verwijten, niet kan worden afgeleid dat er bij [naam eiser] sprake is geweest van opzet tot misleiding van Bovemij. Gebleken is dat [naam eiser] de waarheid heeft gesproken ten aanzien van de tijdstippen van de foto’s. Ook overigens is geen bewijs bijgebracht waaruit kan volgen dat [naam eiser] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Daarom is het recht op een uitkering niet komen te vervallen op de grond van artikel 7:941 lid 5 BW. Bovemij zal dan ook worden veroordeeld om de door [naam eiser] als gevolg van de onderhavige diefstal geleden schade conform de poliswaarden te vergoeden.

4.8.
Het voorgaande brengt ook mee dat niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat – zoals op grond van artikel 5.2.1 onder a van het PIFI vereist voor registratie in het Extern Verwijzingsregister – de gedragingen van [naam eiser] een bedreiging vormden, vormen of kunnen vormen voor de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector. Daarvoor is immers een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van fraude vereist (HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720), waarvan naar het oordeel van het kantonrechter onvoldoende is gebleken. Ter zitting is gebleken dat Bovemij ter uitvoering van het vonnis in kort geding de registratie reeds heeft laten verwijderen. Bovemij is daarom gehouden de registratie in het Extern Verwijzingsregister van de Stichting CIS ten aanzien van de onderhavige diefstal ongedaan te houden en zal daartoe worden veroordeeld. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de gevorderde dwangsom toe te wijzen, nu er geen aanleiding bestaat om eraan te twijfelen dat Bovemij zich aan het vonnis zal houden, zoals zij zich ook heeft gehouden aan het vonnis in kort geding. ECLI:NL:RBGEL:2019:4751