Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 280120 blootstelling aan xyleen; bezwaren tegen deskundigenrapportages falen

GHARL 280120 blootstelling aan xyleen; bezwaren tegen deskundigenrapportages falen; comparitie ter bespreking van o.m. causaal verband en schade

in vervolg op Hof-arnhem-leeuwarden-080316-ops-scheepsschilder-onvoldoende-onderbouwing-tzv-zorgplicht; deskundigenbericht-naar-verband-tussen-piek-blootstelling-en-klachten

3.8
Deskundige [B] heeft op basis van de in het dossier beschikbare gegevens, in combinatie met hem als deskundige bekende algemene informatie over de blootstelling aan oplosmiddelen, een schatting gemaakt van de blootstelling aan één oplosmiddel, xyleen.

In zijn rapport heeft hij inzichtelijk gemaakt welke uitgangspunten hij hanteert over de aard en de duur van de werkzaamheden van [appellant] en de door hem gebruikte oplosmiddelen. Dat resulteert voor twee veel voorkomende werkzaamheden, het ontvetten en het spuiten van verf in schepen, in een zestal varianten voor elk van deze werkzaamheden, waarbij [B] voor die varianten heeft berekend wat de blootstelling is geweest in de situatie dat [appellant] wel of geen masker heeft gebruikt.

3.9
De Graaf heeft niet bestreden dat bij de door [B] gehanteerde uitgangspunten de door [B] gemaakte schatting (in de verschillende varianten) correct is. De Graaf heeft betoogd dat de door [B] gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn (want theoretisch en alleen gebaseerd op de niet door de deskundige geverifieerde stellingen van [appellant] ). De Graaf heeft echter nagelaten te concretiseren van welke uitgangspunten [B] dan wel had moeten uitgaan. Dat lag zeker op haar weg, omdat De Graaf ook toen [appellant] bij haar werkte al verplicht was om op grond van (toen nog) artikel 4 Arbowet de aard, mate en duur van de blootstelling te beoordelen en in dat verband (op grond van artikel 4.2 van het Arbobesluit) diende vast te stellen aan welke gevaarlijke stoffen haar werknemers kunnen worden blootgesteld, in welke situaties blootstelling zich kan voordoen, op welke wijze (via de huid, door inademing of een combinatie) en wat het blootstellingsniveau is. Dat De Graaf, zoals zij stelt, deze informatie wel heeft gehad maar niet meer kan achterhalen, komt voor haar risico.
De Graaf heeft haar kritiek op de uitgangspunten van de deskundige dan ook onvoldoende onderbouwd. In feite heeft de deskundige moeten improviseren - door uit te gaan van de uit het dossier blijkende gegevens over de werkomstandigheden van [appellant] - doordat De Graaf niet (meer) beschikt over relevante informatie over de blootstelling van [appellant] .
In dit verband merkt het hof op dat het ook op de weg van De Graaf had gelegen om concrete en gedetailleerde informatie te verstrekken over het aantal dagen dat [appellant] bij haar heeft gewerkt in 1999 – 2000 ter onderbouwing van haar kritiek op het rapport van [B] , dat [B] geen rekening heeft gehouden met langdurige afwezigheid van [appellant] . Van De Graaf mag, als werkgever van [appellant] , verwacht worden dat zij informatie bijhoudt en bewaart over de duur van vakantie en ziekte van haar werknemers.

3.10
De conclusie is dat het hof De Graaf niet volgt in haar kritiek op de schatting door [B] van de blootstelling van [appellant] aan xyleen bij zijn werkzaamheden voor De Graaf.

3.11
Uit het rapport van [B] blijkt dat het voor de bepaling van de mate van blootstelling van groot belang is of [appellant] wel of niet een masker droeg. Het hof gaat er, gelet op de overgelegde verklaringen, van uit dat [appellant] regelmatig geen masker droeg. Dat blijkt uit de door De Graaf zelf overgelegde verklaringen van de heren [G] en [H] . Het blijkt ook uit de door [appellant] overgelegde verklaring van [I] . Uit de door [appellant] overgelegde verklaringen van [J] , [K] en [L] volgt dat er wel met maskers werd gewerkt, maar dat dit lastig was en dat de filters voor deze maskers geregeld niet op voorraad waren. Ook hun verklaringen bieden dan ook steun aan de veronderstelling dat niet altijd met maskers werd gewerkt. Het hof zal er dan ook van uitgaan dat [appellant] geregeld zonder masker werkte. ECLI:NL:GHARL:2020:684