Rb Amsterdam 090311 discrepantie tussen door vza en door neuroloog bevestigde beperkingen; zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen rapportage's vza en ad-er
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 090311 discrepantie tussen door vza en door neuroloog bevestigde beperkingen; zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen rapportage's vza en ad-er
3. De verdere beoordeling
het verzekeringsgeneeskundig rapport
3.1. [A] heeft betoogd dat de rechtbank de inhoud en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig rapport van Kruithof naast zich neer dient te leggen en een nieuwe deskundige moet benoemen. Neckermann heeft aangevoerd dat de rechtbank dat rapport wel dient te volgen.
3.2. De rechtbank neemt bij de beoordeling de volgende maatstaf - als ook door Neckermann uitdrukkelijk aangevoerd en door [A] als zodanig niet betwist - in acht. De waarde die in de onderhavige procedure aan het desbetreffende
deskundigenbericht zal worden toegekend staat ter discretie van de rechtbank. De rechtbank zal dan met name acht slaan op het volgende. Het rapport dient antwoord te geven op de door de rechtbank geformuleerde vragen op een zodanig begrijpelijke wijze, dat de rechtbank aan de hand daarvan een oordeel terzake kan vellen. De deskundige is vrij in de
wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zijn rapport dient evenwel deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen.
3.3. Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechtbank, op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de bodemrechter het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen.
3.4. Van de partij die een deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. In dat geval zullen er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, wil de rechtbank besluiten dat zij een dergelijk bericht naast zich neerlegt.
3.5. [A] heeft zodanige zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de inhoud van het verzekeringsgeneeskundig rapport aangevoerd, dat de rechtbank hierin aanleiding ziet dit rapport naast zich neer te leggen. Het volgende is hiervoor redengevend.
3.6. Zoals overwogen in rechtsoverweging 2.2. van haar tussenvonnis van 13 augustus 2008 heeft de rechtbank de conclusies en bevindingen in de medische rapportage van prof.dr. [B], neuroloog, overgenomen en tot de hare gemaakt: “Dit betekent dat het in dit geding er voor wordt gehouden dat [A] als gevolg van het ongeval blijvende klachten en beperkingen heeft ontwikkeld, met name snel optredende vermoeidheid en voortdurende geheugen- en concentratiestoornissen. [A] is hierdoor in al zijn activiteiten beperkt. Hij is slechts in staat licht huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en op laag intellectueel niveau bezig te zijn.”
3.7. De rechtbank heeft in voormeld tussenvonnis vervolgens Kruithof benoemd tot verzekeringsgeneeskundige en hem, voor zover hier van belang, de volgende vraag gesteld (r.o. 2.9): “Wilt u aan de hand van uw bevindingen, de expertiserapporten van prof.dr. [B] en degenen die neuropsychologische onderzoeken hebben verricht een belastbaarheidsprofiel opstellen en dat zo uitvoerig mogelijk toelichten ten behoeve van de arbeidsdeskundige?”
Deze vraagstelling veronderstelt, zoals gebruikelijk bij benoeming van verzekeringsgeneeskundige deskundigen in letselschadezaken, dat de verzekeringsgeneeskundige in zijn rapportage de aan zijn rapportage voorafgaande medische rapportage tot uitgangspunt neemt en op basis daarvan met gebruikmaking van zijn eigen expertise als verzekeringsgeneeskundige de vertaalslag maakt naar een door hem op te stellen belastbaarheidsprofiel op basis waarvan vervolgens een arbeidsdeskundige de aan hem gerichte vragen op basis van zijn specifieke expertise kan beantwoorden.
3.8. Kruithof heeft op verschillende punten de conclusies van [B] niet gevolgd of, in zijn eigen woorden, deze conclusies genuanceerd. Voor zover Kruithof daarmee al niet buiten het terrein van zijn expertise is getreden, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank in elk geval volstrekt onvoldoende gemotiveerd waarom het oordeel van de deskundige [B] onjuist zou zijn.
3.9. De rechtbank is met [A] van oordeel dat de bevindingen van Kruithof niet (alle) logischerwijs voortvloeien uit en steunen op de door de rechtbank overgenomen bevindingen van [B] als weergegeven onder r.o. 3.6.
Zonder nadere toelichting - die ontbreekt, ook in reactie op de terzake gestelde vragen aan Kruithof van de zijde van [A] op basis van het concept-rapport - is niet goed te begrijpen hoe [A], die volgens [B] lijdt aan “voortdurende geheugen- en concentratiestoornissen” waardoor hij “in al zijn activiteiten beperkt” is, niettemin, zoals door Kruithof vermeld, zich “langdurig concentreren” kan “mits de materie niet complex is”. De rechtbank ziet ook niet in dat [A], die volgens [B] “slechts in staat [is] licht huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en op laag intellectueel niveau bezig te zijn” zich toch “maximaal 30 minuten” zou kunnen “concentreren op complexe materie”, zoals Kruithof vermeldt . Dit geldt temeer voor de bevinding van Kruithof dat [A] in staat is tot “werk met zeer hoge verantwoordelijkheid” en het “in belangrijke beslissingen met grote consequenties een eindverantwoordelijkheid” hebben. In dit verband is bovendien niet begrijpelijk op welke grond Kruithof onder het kopje “Arbeidspatroon” de conclusie trekt: “Bij inachtneming van bovengenoemde beperkingen gelden er geen restricties met betrekking tot het arbeidspatroon.”
De enkele verwijzing door Kruithof naar voorbeelden van aandoeningen die, zoals hij stelt, (wel) aanleiding kunnen zijn voor een restrictie met betrekking tot het arbeidspatroon, zoals “ernstig hartfalen, een neurologische aandoening zoals MS, ernstige dementie”, is in het licht van de door [B] weergegeven klachten en beperkingen van [A] hiertoe onvoldoende.
Kruithof heeft derhalve, gegeven het rapport van [B] dat ook voor hem uitgangspunt diende te zijn, niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden hij tot deze conclusies is gekomen. Dat brengt mee dat het rapport van Kruithof niet ten grondslag gelegd kan worden aan de beslissing van de rechtbank.
3.10. Dat, zoals aangevoerd door Neckermann, het verzekeringsgeneeskundig rapport op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen in die zin dat partijen en hun adviseurs opmerkingen hebben kunnen maken bij de deskundige naar aanleiding van zijn concept-rapportage en Kruithof hierop zorgvuldig heeft gereageerd in diens rapport, kan aan dit oordeel niet afdoen. Dit geldt tevens voor de omstandigheid dat [A] het verzekeringsgeneeskundig rapport niet heeft bekritiseerd door een rapport van een andere verzekeringsgeneeskundige in het geding te brengen. Met inachtneming van voormelde maatstaf, in het bijzonder het overwogene onder 3.4., is immers doorslaggevend dat de rechtbank op basis van de door [A] gemotiveerd aangevoerde bezwaren ervan overtuigd is geraakt dat de inhoud van het verzekeringsgeneeskundig rapport niet bruikbaar is ten behoeve van haar verdere beoordeling.
3.11. De rechtbank is gelet op het vorenstaande voornemens een nieuwe verzekeringsgeneeskundige te benoemen, aan wie de in het tussenvonnis van 13 augustus 2008 onder r.o. 2.9. weergegeven vragen zullen worden voorgelegd.
het arbeidsdeskundig rapport
3.12. [A] heeft voorts bezwaren geuit tegen de bevindingen en conclusies in het arbeidsdeskundig rapport van Nohlmans alsmede tegen de persoon van deze deskundige. Neckermann heeft op haar beurt deze bezwaren weersproken.
3.13. De rechtbank overweegt dat in het tussenvonnis van 13 augustus 2008 onder r.o. 2.10. de vragen zijn weergegeven die aan de arbeidsdeskundige Nohlmans zijn voorgelegd. In vraag 4 is de volgende subvraag opgenomen: “Wilt u bij de beantwoording van deze vragen rekening houden met het antwoord van de verzekeringsarts?”
Uit het rapport van Nohlmans blijkt dat hij bij de beantwoording van vraag 4 inderdaad rekening heeft gehouden met de verzekeringsgeneeskundige rapportage van Kruithof. Dit heeft tevens zijn uitwerking gehad op zijn beantwoording van de vragen 5, 6 en 8. Nu, zoals hiervoor is overwogen, het verzekeringsgeneeskundig rapport niet ten grondslag
kan worden gelegd aan de arbeidsdeskundige rapportage zullen reeds hierom deze vragen opnieuw ter beantwoording moeten worden voorgelegd aan een arbeidsdeskundige op basis van nieuwe rapportage van een te benoemen verzekeringsgeneeskundige als voormeld. Reeds nu tussen partijen vaststaat dat Nohlmans niet langer werkzaam is als zelfstandig arbeidsdeskundige, zal daartoe een nieuwe arbeidsdeskundige moeten worden benoemd.
3.14. Bij deze stand van zaken resteert de vraag of het arbeidsdeskundig rapport van Nohlmans nog wel bruikbaar is voor de verdere beoordeling voor zover het betrekking heeft op de beantwoording van de vragen 2, 3 en 7. De beantwoording van deze vragen is immers niet gebaseerd op het verzekeringsgeneeskundig rapport. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en acht hiervoor de door [A] geuite bezwaren tegen de persoon van de deskundige Nohlmans respectievelijk andere bij de rapportage betrokken personen doorslaggevend. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.15. [A] heeft – onweersproken - gesteld dat Nohlmans sinds 1 mei 2010 niet langer als arbeidsdeskundige bij het bureau Terzet werkt, maar een functie heeft aanvaard bij een dochtermaatschappij van een assuradeur. Ter zitting is komen vast te staan dat dit ITEB betreft, een dochtermaatschappij van Allianz, gericht op schaderegeling.
[A] stelt dat Nohlmans hem hierover onkundig heeft gelaten, maar dat er daarna niettemin uitvoerig is gereageerd op de uitgebreide inhoudelijke kritiek van [A] op het conceptrapport. [A] stelt dat Nohlmans wegens zijn vertrek het werk grotendeels heeft laten doen door zijn toenmalige collega bij Terzet, [F].
3.16. Neckermann heeft zich tegen deze stelling verweerd onder verwijzing naar de door haar overgelegde e-mail van [F] als weergegeven onder r.o. 2.5.
3.17. Door Neckermann is niet betwist dat [A] niet op de hoogte is gesteld van de functiewijziging van Nohlmans. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg gelegen van Nohlmans nu hij door de rechtbank is benoemd juist gelet op zijn hoedanigheid van onafhankelijk arbeidsdeskundige en partijen dus ook op die onafhankelijkheid mochten vertrouwen. Het moment van het aangaan van een functie bij een schaderegelaar zijnde een dochtermaatschappij van een assuradeur veronderstelt naar het oordeel van de rechtbank een nieuw toetsingsmoment ten aanzien van (het al dan niet voortbestaan van) deze hoedanigheid. Reeds hierom had [A] in de gelegenheid moeten worden gesteld zich over deze functiewisseling uit te laten zodat hij zijn mogelijke bezwaren om die reden tegen voortzetting van de rapportage door Nohlmans kenbaar had kunnen maken aan de wederpartij en bovendien de rechtbank om een nader oordeel hieromtrent had kunnen verzoeken.
Hierbij is van belang dat - naar tussen partijen niet in geschil is - ten tijde van Nohlman’s vertrek naar ITEB de rapportage zich nog in de concept-fase bevond en er nog gereageerd diende te worden op uitvoerige inhoudelijke bezwaren van (onder meer) [A] tegen die concept-rapportage. De definitieve rapportage van Nohlmans is blijkens voormelde e-mail tot standgekomen na zijn vertrek naar ITEB. Dat, zoals ter zitting nog is aangevoerd door Neckermann, de opmerkingen die zijn verwerkt in het rapport na het vertrek van Nohlman niet afweken van hetgeen daarvoor al was gerapporteerd, laat dit
oordeel onverlet. Aan de concept-status van die eerdere rapportage is immers inherent dat deze juist nog ruimte nog bood voor aanpassing op basis van de reactie van partijen op dat concept.
3.18. Bovendien staat tussen partijen vast dat de aanstelling van [F], een collega van Nohlmans bij bureau Terzet, tot “coördinator van het dossier” van [A] wegens het vertrek van Nohlmans, zoals weergegeven in de onder 2.5. vermelde e-mail, niet vooraf aan [A] is gemeld. Van betekenis daarbij is dat [F] niet door de rechtbank tot deskundige is benoemd. Met [A] is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval het inbouwen van eenzelfde toetsingsmoment ten behoeve van
[A] door Nohlmans dan wel Neckermann als bedoeld onder 3.17. in de rede had gelegen op het moment dat Nohlmans aanleiding zag nadere expertise van een derde in te winnen.
Daarbij komt dat naar het oordeel van de rechtbank blijkens de e-mail van [F] zijn bemoeienis bij de totstandkoming en inhoud van het rapport verder is gegaan dan louter het meelezen met het oog op een tekstueel juist en concludent rapport. Blijkens de e-mail is immers sprake geweest van evaluatie door [F] van de rapportage in diverse stadia voorafgaand aan het versturen van de definitieve versie, zowel in de conceptfase als na ontvangst van de reacties hierop door partijen. Dit sluit een (potentieel) inhoudelijke inbreng niet uit. Het coördineren van te verrichten activiteiten na het vertrek van Nohlmans sluit
evenmin uit dat sprake is geweest van sturing op de inhoudelijke ontwikkeling van de definitieve rapportage op basis van die reacties. Dat [F], als door hem verklaard in zijn e-mail, zelf geen delen van het rapport heeft afgemaakt of geschreven, doet daar niet aan af.
3.19. Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank het arbeidsdeskundig rapport ook met betrekking tot de beantwoording van de vragen 2, 3 en 7 buiten beschouwing zal laten.
De rechtbank zal daarom een nieuwe arbeidsdeskundige benoemen, aan wie de in het tussenvonnis van 13 augustus 2008 onder r.o. 2.10. geformuleerde vragen gesteld zullen worden.
3.20. Gelet op de aard en strekking van deze vragen, is de rechtbank voornemens daaraan de volgende vraag toe te voegen: “Indien u van mening bent dat uw kennisgebied niet geheel toereikend is voor de beantwoording van voornoemde vragen en u daarom het inwinnen van nadere expertise door een derde noodzakelijk acht, wilt u dan over de persoon van de derde die u voornemens bent in te schakelen in overleg treden met partijen teneinde overeenstemming te bereiken hierover?”
3.21. Bij deze stand van zaken wordt niet toegekomen aan een beoordeling van de overige bewaren van [A] tegen het arbeidsdeskundig rapport.
3.22. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte als na te noemen uit te laten over de personen van de te benoemen verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige, alsmede over de voorgenomen extra vraag aan de arbeidsdeskundige als weergegeven onder 3.20. Daarbij verdient het de voorkeur dat partijen hierover overeenstemming bereiken en met een gezamenlijke voordracht komen bij eenparige akte. Wanneer dat niet het geval is, dienen partijen elkaar voorafgaand aan de te nemen akte in te lichten over de door ieder van hen voor te dragen deskundige, zodat zij in hun eigen akte in kunnen gaan op de door de andere voor te dragen deskundige.
3.23. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. LJN BQ1743