Rb Dordrecht 200411 knieletsel partijen zijn gebonden aan expertise gelet op gezamenlijke benoeming;
- Meer over dit onderwerp:
Rb Dordrecht 200411 knieletsel partijen zijn gebonden aan expertise gelet op gezamenlijke benoeming; rbkosten: gedaagde heeft een punt daar waar het kosten van 4 opeenvolgende belangenbehartigers betreft; oordeel over divers schadeposten
2. De feiten
2.1. Op 19 augustus 2002 heeft een incident (hierna: het incident)plaatsgevonden tussen [eiser] en een verzekerde van London (de heer [betrokkene 1]). [eiser] stond met een keukentrap in de rechterhand op de stoep. De auto van [betrokkene 1] kwam uit een uitrit en raakte de keukentrap. De keukentrap kwam tegen de knie van [eiser].
2.2. London heeft namens haar verzekerde als WAM-assuradeur aansprakelijkheid erkend.
2.3. Op verzoek van de medisch adviseur van de toenmalige advocaat van [eiser] en mede op verzoek van de medisch adviseur van London heeft orthopeadisch chirurg J. [dokter 1] een expertise verricht. In het ter zake opgemelde rapport d.d. 19 februari 2007 komt, voor zover thans van belang, het volgende voor:
“(…) MEDISCHE GEGEVENS:
(…) De behandelend huisarts vermeldt behandeling na het onderhavige ongeval in verband met pijnklachten ter plaatse van de tuberositas tibiae. De diagnose werd gesteld op een kneuzing van de tuberositas tibiae.
De behandelend fysiotherapeut vermeldt behandeling in de periode december 2002 in verband met pijnklachten welke optreden bij krachtzetten met de linker knie.
De behandelend orthopaedisch chirurg in het Albert Schweitzer Ziekenhuis vermeldt pijnklachten bij hurken, traplopen en fietsen. Bij het onderzoek zijn er geen duidelijke afwijkingen, behoudens minimale drukpijn ter plaatse van de onderpool van de patella. Het MRI-onderzoek toonde geen afwijkingen aan. De behandelend orthopaedisch chirurg overwoog een arthroscopie teneinde de plica snovialis te klieven.
DIAGNOSE:
Pijnklachten aan de mediale zijde van het ligamentum patellare en doorgemaakte contusie van de linker knie welke conservatief is behandeld.
BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN:
(…)
Ad vraag 4a.:
Betrokkene stelt als gevolg van het ongeval pijnklachten te hebben tijdens de uitoefening van zijn beroep. Hij is wel in staat om zijn beroep te verrichten. Het langdurig zitten aan een werkbank moet hij wel regelmatig afwisselen met lopen en bewegen in verband met zijn pijnklachten. Ook het traplopen tijdens zijn werk is pijnlijk. De klachten treden met name op wanneer hij lange dagen maakt, zoals bijvoorbeeld op vrijdag het geval is bij koopavond.
Ten aanzien van de activiteiten van het dagelijks leven in het algemeen geeft hij aan dat de loopafstand in verband met de knieklachten beperkt is, ook langere tijd autorijden achter elkaar geeft kniepijn, met name het rijden in de file is pijnlijk.
Ten aanzien van de zelfverzorgingsactiviteiten geeft betrokkene geen specifieke beperkingen aan. Ten aanzien van huishoudelijke bezigheden geeft hij aan dat hurken en knielen pijnlijk is.
Ten aanzien van hobby’s, recreatie en sportbeoefening geeft hij aan dat het vermogen om deel te kunnen nemen aan waterskieën wel mogelijk is, doch beperkt wordt in de duur in verband met de knieklachten.
Ad vraag 4b.:
De klachten en beperkingen die betrokkene op geeft als zijnde het gevolg van het ongeval zijn anamnestisch ontstaan na het ongeval en lijken wel aannemelijk.
Bij het lichamelijk onderzoek en het aanvullend onderzoek zijn evenwel geen objectiveerbare afwijkingen waarneembaar.
Vanwege het ontbreken van objectiveerbare afwijkingen zijn er geen strikt medische redenen om patient beperkingen op te leggen ten aanzien van het verrichten van arbeid of ten aanzien van het deelnemen aan sportbeoefening.
Ad vraag 4c.:
Gezien de anamnese en de aard van het trauma is het aannemelijk te achten dat patient in de periode direct volgend op het ongeval aanzienlijke knieklachten heeft gehad, die met name optraden bij zitten met gebogen knie en bij hurken, knielen en traplopen.
De acute klachten zijn geleidelijk aan wel verminderd, doch de subjectieve klachten zijn nooit geheel verdwenen.
Ad vraag 4d.:
Ik acht het aannemelijk dat patient in de periode volgend op het ongeval enige tijd dusdanige pijnklachten in de knie heeft gehad, dat hij redelijkerwijs beperkt is geweest ten aanzien van kluswerk in en om de woning zoals dat nodig is bij straten maken, vloeren leggen, tegelen en dergelijke.
Het is moeilijk om deze beperkingen in getal en maat uit te drukken.
Ad vraag 4e.:
Betrokkene stelt een beperkte belastbaarheid van de linker knie te hebben, met name wat betreft traplopen, langdurig lopen, hurken, knielen en deelname aan kniebelastende sportactiviteiten.
Vanwege het feit dat bij het lichamelijk onderzoek en het aanvullend onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen vaststelbaar zijn, zijn er geen strikt medische redenen om patient beperkingen op te leggen ten aanzien van het verrichten van arbeid in het algemeen of ten aanzien van deelname aan sportactiviteiten.
Ad vraag 5.:
(…)”
(...)
5.3. In het licht van het tweede onderdeel van [eiser]s vordering, dient te worden geoordeeld over het causaal verband tussen het incident en de door [eiser] gevorderde schadevergoeding althans het voorschot daarop. In dit kader heeft London nl. het oorzakelijke verband tussen het incident en de schade betwist. Meer in het bijzonder betwist London dat er enig causaal verband bestaat tussen het incident en de door [eiser] buiten rechte gevorderde schade.
5.4. London heeft hiertoe aangevoerd dat er op basis van onderzoek dan wel beeldvormend materiaal geen afwijkingen aan de knie zijn gevonden behoudens een aangeboren afwijking. Het door deskundige [dokter 1] opgestelde rapport (zie hiervoor onder 2.3) is opgesteld op basis van door [eiser] verstrekte informatie. Die informatie is niet juist althans niet consistent met zijn eerdere verklaringen dat hij juist bij zitten geen klachten had, aldus nog steeds London.
5.5. Vaststaat dat [dokter 1] door (de adviseurs van) beide partijen is aangezocht om een expertise te verrichten. [dokter 1] concludeert naar aanleiding van de door hem ingewonnen informatie en het onderzoek, in antwoord op de aan hem gestelde vragen onder meer (zie 2.3)
“De klachten en beperkingen die betrokkene op geeft als zijnde het gevolg van het ongeval zijn anamnestisch ontstaan na het ongeval en lijken wel aannemelijk.”
en
“Ik acht het aannemelijk dat patient in de periode volgend op het ongeval enige tijd dusdanige pijnklachten in de knie heeft gehad, dat hij redelijkerwijs beperkt is geweest ten aanzien van kluswerk in en om de woning zoals dat nodig is bij straten maken, vloeren leggen, tegelen en dergelijke.
Het is moeilijk om deze beperkingen in getal en maat uit te drukken.”
Gezien de gezamenlijke benoeming van [dokter 1] en gelet op diens bevindingen treft het verweer van London dat het rapport van de deskundige [dokter 1] niet kan dienen als deugdelijke onderbouwing door [eiser] van het causaal verband tussen het incident en de door hem gestelde schade, mede omdat [eiser] geen consistente verklaringen zou hebben afgelegd, geen doel.
5.6. [eiser] vordert een voorschot op de schade ad € 35.000 en heeft een voorlopige schadestaat met als totaal € 121.395 (+ p.m.) overgelegd.
De overgelegde (voorlopige) schadestaat bevat de volgende posten:
1. Reiskosten € 109
2. Telefoon-, portokosten € 50
3. Ongedekte ziektekosten € 557
4. Verlies aan arbeidsvermogen € 88.426
5. Verlies zelfwerkzaamheid € 12.104
6. Smartengeld € 2.500
7. Buitengerechtelijke kosten € 16.595 + p.m.
8. Wettelijke rente € 1.054 + p.m.
5.7. London heeft haar pijlen met name gericht op de door [eiser] gevorderde schade ter zake van verlies verdienvermogen en van verlies zelfwerkzaamheid. Voorts betwist London dat de buitengerechtelijke kosten, voor zover daar al sprake van zou zijn, voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets ex artikel 6:96 BW. Uit coulance was London bereid om terzake van de reiskosten, telefoonkosten, porti, ongedekte ziektekosten en het smartengeld een bedrag van € 1.000 aan [eiser] te voldoen.
5.8. Als eerste zal worden ingegaan op de post ´verlies aan arbeidsvermogen´. [eiser] stelt dat hij zich vanwege het letsel en de daaruit voortvloeiende beperkingen zich heeft laten vervangen door andere personen en dat diverse klanten zijn weggegaan. Hij legt een zgn. audalet berekening over waaruit volgt dat het verlies aan arbeidsvermogen over de jaren 2002 tot en met 2007 € 88.426 bedraagt.
5.9. London heeft voor haar verweer onder meer verwezen naar een brief van Schaderegelingsburo [X] B.V. d.d. 20 februari 2006 (prod. 4 conclusie van antwoord). In deze brief staat, voor zover thans van belang, het volgende:
“Voor wat betreft arbeidsongeschiktheid van uw cliënt heeft uw cliënt ons laten weten dat hij vier weken nagenoeg volledig arbeidsongeschikt is geweest. Hij zou wel een aantal dagen bepaalde werkzaamheden op het bedrijf hebben uitgevoerd, maar dat is minimaal geweest. Daarna is hij geleidelijk aan weer gaan opbouwen en na zes maanden heeft hij zijn volledige werkzaamheden weer hervat. Uw cliënt heeft aangegeven, dat zijn vader in de periode van arbeidsongeschiktheid en uitval de reparaties die hij normaliter verrichtte, heeft uitgevoerd. In die periode suggereert uw cliënt dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan met de firma [Y] en de firma [Z]. Dit zou er toe hebben geleid, dat in 2003 er sprake is geweest van het wegvallen van opdrachten. De vertrouwensbreuk zou het gevolg zijn van het feit, dat hij zelf deze reparaties niet kon uitvoeren. Enige onderbouwing daarvoor werd door mij niet ontvangen. Er moet dus iets zijn voorgevallen tussen de vader van uw cliënt en de beide bedrijven. Uw cliënt is ondernemer en hij zal er alles aan moeten doen om zijn schade zoveel mogelijk te beperken. Het is aan hem om een zo goed mogelijke oplossing te bedenken om de schade van de onderneming zo gering mogelijk te houden. Ik vind het nogmaals vreemd, dat de schade pas in 2003 en niet in 2002 wordt geleden, terwijl in 2003 de heer [eiser] junior slechts twee maanden gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest. Je mag zelfs veronderstellen, dat die arbeidsongeschiktheid aflopend was.
Verder is het voor wat betreft de arbeidsongeschiktheid van belang, dat uw cliënt die stelt omzetverlies te lijden slechts voor 25% schade lijdt, de overige 75% worden vanwege de verdeling in de vennootschap onder firma door de ouders geleden en die hebben geen verhaalsrecht. Voor wat betreft de causaliteit tussen het vermeende omzetverlies en het ons bezighoudende ongeval zal uw cliënt ook moeten aantonen, dat hij gedurende zes maanden geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest. Ook die bewijsstukken heb ik niet aangetroffen.
Ik kom ook graag nog in het bezit van (…).”
Voorts betoogt London dat de schade niet goed kan worden beoordeeld omdat sprake is geweest van een omzetting van een eenmanszaak naar een vennootschap onder firma.
5.10. Ten aanzien van deze schadepost wordt overwogen dat [eiser] het in zijn opdracht door Groot Expertisebureau b.v. opgestelde rapport niet in deze procedure heeft overgelegd. Bij de dagvaarding zijn slechts een aantal bijlagen van dit rapport gevoegd, die zonder enige toelichting die ontbreekt, onbegrijpelijk zijn. Daar komt nog bij dat verlies aan arbeidsvermogen geen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 BW betreft. Het moet immers gaan om geleden verlies en/of gederfde winst.
Uit de wel aanwezige informatie, te weten genoemde brief van Schaderegelingsburo [X] en de bevindingen van [dokter 1] (zie hiervoor), volgt dat [eiser] vier weken geheel arbeidsongeschikt is geweest en zes maanden deels, de schade zal daarom wegens geleden verlies en/of gederfde winst worden geschat op € 10.000.
5.11. Ter zake van het verlies zelfwerkzaamheid heeft [eiser] twee bedragen opgevoerd, te weten een bedrag van € 350 in verband met het betegelen van het garageterrein alsmede de hiervoor reeds aangehaalde nota van Multibouw tot een totaal bedrag van € 11.754.
London betwist dat [eiser] als gevolg van het incident niet in staat zou zijn geweest om werkzaamheden aan de garage/loods danwel zijn woning te verrichten en dat hij gedwongen was om derden daartoe in te schakelen. London heeft twee verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] zeer kort na het incident kluswerkzaamheden aan de loods/garage heeft verricht, zoals straten maken, dakdekken en het plaatsen van een schutting.
5.11.1. Reeds omdat [eiser] het bedrag van € 350 op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zal dit onderdeel van zijn vordering worden afgewezen.
5.11.2. De niet-onderbouwde betwisting van London, dat [eiser] in staat was om de werkzaamheden aan de woning te verrichten, wordt gepasseerd. De factuur met het bedrag van € 11.754 ziet op 219,5 uren gewerkte uren aan de casco opgeleverde woning van [eiser] tegen een uurtarief van € 45 excl. btw. Met betrekking tot deze post wordt overwogen dat op [eiser] een schadebeperkingsplicht rustte. Nu medio 2003 - gelet op de destijds in bijv. de aannemerij geldende tarieven - een uurtarief van € 45 excl. btw disproportioneel hoog was, had het op de weg van [eiser] gelegen om een lager uurtarief af te spreken. In dat licht wordt het uurtarief begroot op € 27,50. Daar komt nog bij dat er een niet gespecificeerde post stelposten/diversen van 24 uur op de factuur is opgenomen. Dit onderdeel zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. De schade ter zake van verlies van zelfwerkzaamheid wordt derhalve begroot op 195,50 uur x € 27,50 = € 5.376,25 te vermeerderen met 19% btw ad € 1.021,49 = € 6.397,74.
5.12. [eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat hij in verband met zijn letsel en de daaruit voortvloeiende beperkingen autokosten heeft gemaakt tot een totaal bedrag van € 109. Voorts heeft [eiser] gemotiveerd gesteld dat hij extra telefoon- en portokosten heeft moeten maken tot een totaal bedrag van € 50. Ten slotte heeft [eiser] ter zake van ongedekte ziektekosten betoogd dat in verband met de beperkte dekking van zijn ziektekostenverzekering enkele uitgaven voor zijn rekening zijn gebleven ad totaal € 557. Deze posten zijn door London niet of nauwelijks weersproken, zodat deze zullen worden toegewezen.
5.13. [eiser] stelt dat hij in de categorie licht letsel valt en daarom een voorschot op het smartengeld van € 2500 gerechtvaardigd is. Met inachtneming van de bevindingen van [dokter 1] omtrent de klachten en beperkingen van [eiser] als gevolg van het incident wordt een bedrag van € 1250 als smartengeld toegekend.
5.14. Ter zake van buitengerechtelijke incassokosten heeft [eiser] een bedrag van € 16.595 gevorderd plus een post ‘p.m.’ in verband met toekomstschade. Ter onderbouwing heeft [eiser] facturen overgelegd van mr. Kooij, mr. Colombijn-Broersma, mr. Smit en mr. Eskes. London voert hiertegen aan dat deze post niet voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 BW. Er zijn onder meer dubbele kosten gedeclareerd omdat het een aantal belangenbehartigers betreft. Voorts betreft een factuur van mr. Eskes zijn werkzaamheden i.v.m. een klachtprocedure van [eiser] bij de KiFid, zodat dit geen kosten betreffen als bedoeld in artikel 6:96 BW, terwijl de andere factuur ‘van kleur is verschoten’ en kosten betreffen ter voorbereiding van deze zaak, aldus nog steeds London.
5.14.1. Het verweer van London ter zake van de facturen van mr. Eskes slaagt, nu uit de specificatie verrichtingen van de eerste factuur ad € 1.466,21 volgt dat die factuur ziet op de zaak bij KiFid alsmede op de strafzaak tegen [eiser]. Voorts moet worden aangenomen, gelet op de specificatie bij de tweede factuur van mr. Eskes ad € 1.166,99, dat deze factuur ziet op de voorbereidende werkzaamheden voor de onderhavige zaak.
Ten aanzien van de overige overgelegde facturen ad in totaal € 13.961,80 heeft London een punt wanneer zij stelt dat het achtereenvolgens inschakelen van vier verschillende belangenbehartigers (Kooy, Colombijn, Smit en Eskes) met zich brengt dat er bepaalde kosten dubbel zijn gemaakt en dat die kosten in redelijkheid niet op London kunnen worden verhaald. In dat licht zal de omvang van buitengerechtelijke kosten worden geschat op € 10.000. Dat er nog enige toekomstschade zal zijn, is gesteld noch gebleken.
5.15. London zal derhalve veroordeeld worden om aan [eiser] ter zake van het incident te betalen:
- verlies en/of gederfde winst € 10.000,00
- verlies zelfwerkzaamheid € 6.397,74
- auto-, telefoon- en extra ziektekosten € 557,00
- smartengeld € 1.250,00
- buitengerechtelijke kosten € 10.000,00
€ 28.204,74
========
5.16. Nu London aansprakelijkheid heeft erkend (zie 2.2.), ligt de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat London aansprakelijk is voor de door hem geleden materiële en immateriële schade dan ook voor toewijzing gereed.
5.17. Nu het incident bijna negen jaar geleden heeft plaatsgevonden, uit de bevindingen van [dokter 1] volgt dat er sprake is van een eindtoestand en gelet op de beoordeling van de schadeposten, is de totale schade van [eiser] aldus begroot en is er geen plaats voor een veroordeling tot betaling van een voorschot en evenmin voor een verklaring voor recht dat London aansprakelijk is voor de door [eiser] nog te lijden materiële schade.
5.18. De wettelijke rente zal worden toegewezen voor wat betreft het smartengeld met ingang van de datum van het incident en voor wat betreft de andere schadeposten vanaf de dag der dagvaarding, nu geen andere datum/data door [eiser] is/zijn gesteld. Het door London medio april 2010 reeds betaalde bedrag van € 7.500, zal op de voet van artikel 6:44 BW in de eerste plaats strekken in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. LJN BQ2167