Rb Gelderland 190515 baarmoeder en darmperforatie bij curettage; deskundige heeft niet gereageerd op commentaar partijen; schending hoor en wederhoor
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 190515 baarmoeder en darmperforatie bij curettage; deskundige heeft niet gereageerd op commentaar partijen; schending hoor en wederhoor;
- kosten gevorderd obv 21,5 uur x € 352,50 + 5% + 21% + verschotten, begroot obv € 255,00 + 5% + 21% + verschotten + griffierecht, totaal € 7.458,04
2 De beoordeling
2.1.
Op [geboortedatum] 2004 is [verzoekster] in het ziekenhuis bevallen van een dochter. Op 21 september 2004 heeft [verzoekster] het ziekenhuis bezocht in verband met hernieuwd bloedverlies, dat toen na echografisch onderzoek is toegeschreven aan het achterblijven van een gedeelte van de placenta. Besloten is tot curettage, die op 23 september 2004 is uitgevoerd. Bij deze behandeling is de baarmoeder en ook de darm geperforeerd. Dit letsel is operatief hersteld. Daarbij kon de placentarest worden verwijderd en moest een tijdelijk stoma worden aangelegd. [verzoekster] kan geen kinderen meer krijgen. Zij ervaart bovendien thans veel pijn en tekort aan energie, heeft de helft van de tijd last van koorts en is (daardoor) niet in staat meer dan 50% te werken.
2.2.
Bij brief van 22 februari 2006 heeft [verzoekster] het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de schadelijke gevolgen van de medische behandeling van [verzoekster] in het ziekenhuis op [geboortedatum] 2004 en daarna. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid niet erkend.
2.3.
Bij brief van 12 januari 2009 heeft dr. A.T.M. Verhoeven, niet praktiserend vrouwenarts, op verzoek van [verzoekster] over de zorgvuldigheid van de behandeling in het ziekenhuis gerapporteerd. Het ziekenhuis is bij de totstandkoming van dit rapport niet betrokken geweest. Bij brief van 26 maart 2009 heeft [verzoekster] het ziekenhuis het rapport van Verhoeven doen toekomen en het ziekenhuis in de gelegenheid gesteld eventuele nadere vragen, verzoeken en opmerkingen te richten aan Verhoeven. Daarvan is het niet gekomen.
2.4.
Vervolgens hebben partijen gezamenlijk aan uiteindelijk gynaecoloog prof. dr. J.M.M. van Lith verzocht de zorgvuldigheid te onderzoeken van de behandeling van [verzoekster] in het ziekenhuis. Bij brief van 16 december 2013 heeft Van Lith zijn bevindingen aan partijen gerapporteerd. In dit rapport staat onder meer, als antwoord op de vraag 4c, over het gevoerde beleid in het nageboortetijdperk:
“Er zijn duidelijke afspraken omtrent het nageboortetijdperk. In 2004 was het heel gebruikelijk dat, wanneer de placenta na een uur niet geboren was, deze manueel verwijderd zou worden. Dit zou eventueel eerder plaatsvinden indien er bijvoorbeeld sprake was van bloedverlies. Indien de situatie stabiel is en er is weinig bloedverlies is er geen reden om de placenta met grote spoed te verwijderen, echter is te verwachten dat op enig moment fors bloedverlies kan optreden. Normaal gebruikelijk is het dan ook na 1 uur naar de operatiekamer te gaan. Ik vind dat hier een onjuist beleid gevoerd is. Dat er sprake was van wisseling van de wacht, dat wil zeggen andere arts-assistenten en gynaecologen, is geen reden tot uitstel. In het dossier wordt een aantal keer verwezen naar het doen van manuele placentaverwijdering, maar wordt nergens de actie duidelijk omschreven dan wel wordt omschreven waarom er van wordt afgezien. Controlled cord traction is een normale handeling. Meerdere expertises hebben een uitgebreid exposé opgeleverd over de verschillende handgrepen. Hier wordt in het dossier weinig melding van gemaakt. De beschrijvingen “placenta nog muurvast” en “placenta gedeeltelijk geboren” zijn suggestief voor een probleem. 35 minuten tussen gedeeltelijk en spontaan geboren, is wederom een lang traject. De beschrijving van de placenta in het partusverslag is niet compleet. Na geboorte behoort inspectie duidelijk plaats te vinden en ook vastgelegd te worden, dit is niet gebeurd.”
als antwoord op vraag 4k, onder d (is de gekozen methode van verwijdering van de placentarest als een geëigende wijze te beschouwen en is deze methode zorgvuldig uitgevoerd?), e (hadden en specifieke voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen en zo ja welke?) en f (is er blijkens het dossier vaginaal getoucheerd naar de positie van de uterus. Zo ja waar is dat gedocumenteerd en wat was de stand? Zo nee, was dit wel mogelijk, noodzakelijk of gecontraïndiceerd?):
“d. De beschrijving in het OK verslag geeft weer hoe de procedure is gegaan. Het cavum uteri stond duidelijk open, daar een Hager 11 zonder weerstand passeert. De sondelengte van de uterus is bepaald. Vervolgens werd een zuigcurettage verricht waarbij weinig weefsel werd verkregen. Er werd overgegaan tot een stompe curettage, waarbij wederom beperkt weefsel werd verkregen. Vervolgens werd echografisch gecontroleerd of het cavum leeg zou zijn. Dan werd een collega gevraagd meet te beoordelen en wordt onder echoscopische controle opnieuw gecuretteerd. Dit wordt uiteindelijk met een tang gecontinueerd. Waarna blijkt dat er sprake is van een perforatie met een darmlesie. De gekozen interventie lijkt mij juist zijnde evacuatie van de inhoud van de uterus. Er is op een normale wijze gestart, ook al is het bekend dat een placentarest na enige weken vaak lastig te verwijderen is. Soms lukt het echter en dan is dit de meest voor de hand liggende benadering. Het gebruik van tangen ligt minder voor de hand. Zeker als onder echoscopische begeleiding kan worden gekeken had het voor de hand gelegen met een stompe curette, dan wel digitaal tot verdere evacuatie over te gaan. Het is wel voorstelbaar dat, met het idee dat de rest vrij vast in het cavum uteri zit, een tang daarvoor te gebruiken en dan is de echoscopische begeleiding de juiste weg om eventuele verdere complicaties te voorkomen.
e. Aanvullende specifieke voorzorgsmaatregelen waren mijns inziens niet nodig. In 2004 was de hysteroscopie duidelijk in opkomst, dit had een optie kunnen zijn. Wel is het vaak lastig om bij een openstaand cavum uteri voldoende zicht met de hysteroscoop te krijgen in verband met het weglekken van de distentievloeistof. Met een hysteroscopische benadering was er beter zichtbaar geweest wat er aan de hand zou zijn en had ook gericht de rest kunnen worden verwijderd. In 2004 was dit nog geen standaard benadering.
f. Bimanueel vaginaal toucher wordt niet beschreven. Normaal gesproken is dit verstandig om de positie van de uterus te beoordelen en daarmee eventuele perforatie te voorkomen. Aan de hand van het echoscopisch onderzoek was hierover informatie en het bepalen van de sondelengte geeft mogelijk ook enige aanvullende informatie. Mijns inziens is het niet juist dat dit niet gedaan dan wel beschreven is. Zeker bij lastige procedures zoals deze casus kan het behulpzaam zijn. Op welk moment de perforatie is opgetreden is niet duidelijk. De operateurs hebben wel gebruik gemaakt van echoscopische begeleiding, juist om daarmee gericht de rest te kunnen verwijderen.”
en als antwoord op vraag 8, over de gevolgen en beperkingen die ook bij adequaat medisch handelen zouden zijn opgetreden:
“Naar mijn mening is niet adequaat gehandeld rondom de geboorte van de placenta. Indien dit direct, dus na de bevalling op [geboortedatum] 2004, door middel van manuele placentaverwijdering zou zijn verricht was het beloop heel anders geweest en zouden de huidige gevolgen en beperkingen niet aanwezig zijn geweest. Immers, dan was er geen sprake geweest van een placentarest.”
2.5.
Bij brief van 1 april 2014 heeft het ziekenhuis haar reactie op het rapport van Van Lith aan Van Lith toegezonden. Onder meer betoogt het ziekenhuis gemotiveerd dat het in de gegeven omstandigheden niet onredelijk was om na de bevalling langer dan een uur te wachten met het verwijderen van de placenta op de OK, omdat er nauwelijks bloedverlies was, dat er geen aanwijzingen waren, ook niet na pathologisch onderzoek, om eraan te twijfelen dat de hele placenta geboren was, dat Van Lith van onjuiste Hb-waarden is uitgegaan, en dat bij de curettage niet met een tang, maar met een stompe klem is geopereerd. Naast commentaar op de bevindingen van Van Lith, bevat deze reactie ook het verzoek om de behandelend gynaecoloog te horen. [verzoekster] heeft bij e-mail van 5 april 2014 op het rapport van Van Lith gereageerd.
2.6.
Bij brief van 7 april 2014 heeft de advocaat van [verzoekster] aan mr. Terlien voornoemd onder meer het volgende geschreven:
“Omdat ik vind dat u met uw brief in dit geval mogelijk te ver gaat ben ik zo vrij om een kopie van deze brief per mail eveneens te verzenden aan prof. dr. Van Lith, zodat het procedurele aspect recht wordt gedaan, opdat de heer Van Lith niet met deze of gene in discussie treedt, en opdat hij zich slechts houdt aan een juiste procedure, hetgeen daaruit zou kunnen bestaan dat hij bevestigt dat hij van beide partijen een reactie heeft bekomen op zijn conceptrapport, maar dat hij daarin geen aanleiding ziet om zijn conclusies te wijzigen en dat hij geen behoefte heeft aan het horen van de door u voorgedragen personen.”
Diezelfde dag heeft de advocaat van [verzoekster] een kopie van deze brief aan Van Lith gezonden met de het verzoek daarvan kennis te nemen alvorens eventueel het conceptrapport op basis van de reactie van het ziekenhuis te wijzigen.
2.7.
Bij brief van 3 juli 2014 heeft Van Lith nogmaals gerapporteerd. Dit rapport bevat geen respons op de reacties van partijen op het rapport van 16 december 2013. Het is op de datum na daaraan gelijk.
2.8.
Het onderhavige verzoek strekt ertoe dat de rechtbank,
A. op de voet van artikel 1019w Rv:
- primair voor recht zal verklaren dat het ziekenhuis jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de gevolgen die toegerekend kunnen worden aan de medische tekortkomingen in de periode vanaf [geboortedatum] 2004 (bevalling/nageboortetijdperk/placentarest) tot en met 23 september 2004 (curettage/perforaties),
- subsidiair zal bepalen dat het ziekenhuis als uitgangspunt heeft te aanvaarden dat het rapport van de gynaecoloog Van Lith als definitief wordt aanvaard op basis waarvan het ziekenhuis binnen 14 dagen na de te wijzen beschikking een standpunt moet laten weten aan [verzoekster] ter zake van de aansprakelijkheid voor de fouten op [geboortedatum] 2004 en/of de fouten tijdens de curettage d.d. 23 september 2004,
- althans die beslissing zal nemen die de rechtbank meent dat behoort,
- met begroting van de kosten op de voet van artikel 1019aa Rv en veroordeling van het ziekenhuis tot betaling van deze kosten aan [verzoekster] ,
B. uiterst subsidiair, Van Lith op de voet van artikel 202 e.v. Rv zal benoemen tot deskundige teneinde een aantal door de rechtbank te formuleren vragen alsnog te beantwoorden.
2.9.
Het ziekenhuis voert verweer.
2.10.
Het primaire verzoek stoelt erop dat de geneeskundige behandeling van [verzoekster] in het ziekenhuis onzorgvuldig was. Het ziekenhuis heeft dit betwist. Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van een tot aansprakelijkheid aanleiding gevende behandeling komt het erop aan of de behandelend arts(en) heeft gehandeld zoals het een redelijk handelend en bekwaam arts in gelijke omstandigheden betaamt (HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1532, NJ 2003/151). Voor de beoordeling in dit verband heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een deskundige. In de kern ligt de vraag voor of het rapport van Van Lith daartoe kan dienen.
2.11.
Indien tussen partijen overeenstemming bestond over de persoon van de deskundige en de vraagstelling, het rapport van de deskundige op de voor een voorlopig deskundigenbericht voorgeschreven wijze tot stand is gekomen en de partijen voorafgaand aan en tijdens het deskundigenonderzoek door deskundige raadslieden werden bijgestaan, kan de rechterlijke beoordeling in dit verband worden gebaseerd op de bevindingen van de door partijen gezamenlijk aangezochte deskundige, tenzij zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de inhoud of de wijze van totstandkoming van het deskundigenrapport (vergelijk Hof Amsterdam 16 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN0044, NJF 2010/261). Is aan deze eisen voldaan en zijn zwaarwegende bezwaren niet aan de orde, dan heeft het ziekenhuis deze bevindingen te aanvaarden, zoals [verzoekster] in het subsidiaire verzoek aan de orde heeft gesteld. In dit verband geldt het volgende.
2.12.
Bij de totstandkoming van het rapport van Verhoeven was het ziekenhuis niet betrokken. Dat rapport voldoet daarom niet aan de hiervoor bedoelde vereisten. Het kan daarom niet, zoals [verzoekster] lijkt te veronderstellen, als basis voor een beoordeling van de behandeling in het ziekenhuis dienen.
Uit het tweede rapport van Van Lith valt niet af te leiden dat en hoe hij de reacties van de partijen op zijn eerste rapport in zijn bevindingen heeft verdisconteerd. Daargelaten de vraag waarom Van Lith niet op de commentaren van de partijen heeft gereageerd, geldt dat aldus niet kan worden vastgesteld dat het tweede rapport van Van Lith met inachtneming van de daaraan (analoog aan artikel 198 lid 2 Rv) te stellen eisen van hoor en wederhoor tot stand is gekomen. Daarvoor was ten minste enige respons van Van Lith nodig op de ter zake dienende opmerkingen en verzoeken van het ziekenhuis naar aanleiding van zijn eerste rapport. Zoals gezegd is die respons er niet. Dan moet worden geoordeeld dat tegen de wijze van totstandkoming van het tweede rapport een zwaarwegend bezwaar bestaat. Het subsidiaire verzoek is dan ook niet toewijsbaar.
2.13.
Dan is aan de orde of Van Lith in deze procedure alsnog, middels het gelasten van een aanvullend deskundigenbericht op de voet van artikel 284 j° 194 e.v. Rv, om een reactie op de commentaren van partijen kan worden verzocht, teneinde tot een inhoudelijke beoordeling van het primaire verzoek te kunnen komen, althans of op de voet van artikel 202 e.v. Rv een voorlopig deskundigenbericht door Van Lith kan worden bevolen, zoals [verzoekster] uiterst subsidiair heeft verzocht. In dat verband is van belang dat het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling heeft laten weten geen vertrouwen meer in Van Lith te hebben. Hij heeft de commentaren van partijen genegeerd. Dit heeft tot discussie tussen partijen geleid. De vraag is gerechtvaardigd of hij dan nog wel in staat zal zijn zonodig op zijn bevindingen terug te komen, aldus het ziekenhuis. De rechtbank acht deze bezwaren van het ziekenhuis begrijpelijk en van zodanig gewicht, ook wanneer deze worden afgezet tegen de reële belangen van [verzoekster] om voortgang van de procedure zonder nieuw (kostbaar en) voor haar emotioneel belastend deskundigenonderzoek, dat zij in deze zaak niet dient over te gaan tot de benoeming van Van Lith tot deskundige, wat verder ook zij van diens deskundigheid en onpartijdigheid. Het uiterst subsidiaire verzoek is niet toewijsbaar.
De rechtbank zal ter beoordeling van het primaire verzoek thans evenmin een deskundigenbericht door een nieuwe deskundige bevelen. De met dergelijke instructie gepaard gaande tijd en moeite staan naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding tot de kans dat een vaststellingsovereenkomst tot stand komt. Het primaire verzoek stuit daarom af op artikel 1019z Rv.
2.14.
Er bestaat geen aanleiding, los van het voorgaande, die beslissing te nemen waarvan de rechtbank meent dat deze behoort.
2.15.
De slotsom is dat de verzoeken niet toewijsbaar zijn. Wel dienen nog de kosten aan de zijde van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek te worden begroot. In dat verband is het volgende van belang.