Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Haarlem (kanton) 170211 deelgeschil; partijen zijn gebonden aan expertise psychiater

Rb Haarlem (kanton) 170211 deelgeschil; partijen zijn gebonden aan expertise psychiater
2.  De feiten
2.1   [verzoeker] is van 26 september 2006 tot 26 oktober 2007 als uitzendkracht op Schiphol werkzaam geweest. Op 24 juni 2007 is hij bij het openen van een container in aanraking gekomen met loshangende stroomdraden en heeft hij een stroomstoot van 220 Volt gekregen.
2.2.   Bij brief van 10 augustus 2007 heeft de toenmalige gemachtigde van [verzoeker] Schiphol aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg zou zijn van het incident op 24 juni 2007.
2.3.  Bij brief van 28 januari 2008 heeft Schiphol aansprakelijkheid erkend.
2.4.  Bij beschikking van 11 november 2009 heeft de kantonrechter op het verzoek van [verzoeker] tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht in overleg met partijen psychiater Groenendijk als deskundige benoemd.
2.5.  In het rapport van Groenendijk staat, voor zover van belang, dat
-[verzoeker] lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis, in langdurige en volledige remissie, en aan een matige depressieve stoornis,
- [verzoeker]’ totale beperkingenscore 15% is,
- [verzoeker] aanzienlijke beperkingen op diverse levensterreinen ondervindt en dat hij door zijn depressieve klachten belemmerd is in het werken onder deadlines, hoge werkdruk en het intensief samenwerken met collega’s,
- de matig ernstige depressie en de posttraumatische stress-stoornis zijn ontstaan direct in aansluiting op het ongeluk en dat de psychiater geen aanwijzingen heeft dat [verzoeker] voor het ongeluk leed aan een psychiatrische stoornis of eerder dusdanig psychische klachten had dat hij daardoor langdurig disfunctioneerde,
- de angstklachten die [verzoeker] had in aansluiting op de behandeling van zijn cardiale probleem als passend bij die ingreep kunnen worden beschouwd,
- de psychiater geen aanwijzingen heeft dat [verzoeker] voor het ongeval heeft geleden aan een psychiatrische stoornis.
2.6.  Partijen zijn in de gelegenheid geweest naar aanleiding van het conceptrapport van Groenendijk opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Deze zijn aan het rapport gehecht.

3.  Het verzoek
3.1  [verzoeker] verzoekt de rechtbank te bepalen
(a)   dat het rapport van Groenendijk als basis kan dienen voor de beslechting van het geschil,
(b)   dat de schade van [verzoeker] (met name arbeidsvermogenschade, huishoudelijke hulp en doe-het-zelf schade) vanaf het ongeval voor rekening van Schiphol komt, omdat die schade in causaal verband staat met het ongeval,
met veroordeling van Schiphol in de kosten van de belangenbehartiging met betrekking tot de werkzaamheden die werden gedaan voordat dit verzoekschrift tot het houden van een deelgeschil werd ingediend conform artikel 6:96 BW naast de andere schade conform het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2003, NJ 2005,50.

3.2   [verzoeker] legt aan het verzoek sub (a) ten grondslag dat het onderzoek is uitgevoerd door een onafhankelijke psychiater die door de rechter is benoemd. Het rapport van de psychiater is helder.

3.3  [verzoeker] legt aan het verzoek sub (b) ten grondslag dat uit het rapport van Groenendijk blijkt dat de psychische klachten van [verzoeker] enkel en alleen voor rekening van het ongeval komen en niet komen door klachten die er jaren voor het ongeval tijdelijk zijn geweest. Daarom komt de schade die voortvloeit uit het ongeval voor rekening van Schiphol.

3.4  [verzoeker] heeft tot slot de kantonrechter verzocht de kosten te begroten conform artikel 6:96 BW. [verzoeker] heeft geen concreet bedrag genoemd. De hoogte van de kosten moet worden bepaald aan de hand van het aantal uren vermenigvuldigd met het uurtarief. Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] een urenstaat overgelegd. Het uurtarief van de gemachtigde van [verzoeker] bedraagt € 250,00 te vermeerderen met 5% kantoorkosten en 19% btw.

4.  Het verweer
4.1  Schiphol verzoekt de rechtbank de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen. Ten aanzien van het verzoek sub (a) voert Schiphol aan dat het feit dat de benoeming van Groenendijk door de rechtbank in overleg met partijen heeft plaatsgehad, niet betekent dat Schiphol zonder meer aan de uitkomsten van dat onderzoek is gebonden. Partijen hebben geen vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan partijen de uitkomsten van het onderzoek op voorhand hebben aanvaard. Schiphol verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar uitspraken van het Hof Den Haag (VR 2004, 162) en de rechtbank Rotterdam (LJN BI9931).

4.2  Schiphol voert verder aan dat het rapport van Groenendijk niet inzichtelijk is, onbegrijpelijk en niet logisch. De gedachtengang van Groenendijk is niet controleerbaar; zij heeft de anamnese van [verzoeker] onvoldoende getoetst aan de beschikbare gegevens. Groenendijk is er ten onrechte van uitgegaan dat er sprake was van een traumatische ervaring. Het stroomstootje heeft ten hoogste 0,1 seconde geduurd, zodat de ernst van het incident moet worden gerelativeerd. Dat heeft Groenendijk niet gedaan. Groenendijk is uitsluitend afgegaan op wat [verzoeker] haar heeft verteld en niet op verifieerbare onderzoeksgegevens. Groenendijk heeft niet meegewogen dat [verzoeker] zijn werkzaamheden na het incident normaal heeft hervat. [verzoeker] heeft bij de intake bij het maatschappelijk werk aangegeven dat hij slechts de eerste twee weken na het incident herbelevingen had, terwijl Groenendijk heeft gerapporteerd dat [verzoeker] gedurende de eerste maanden na de stroomstoot gemiddeld drie tot viermaal per week ’s nachts wakker zou zijn geworden door angstige dromen over het voorval. Groenendijk heeft er onvoldoende rekenschap van gegeven dat [verzoeker] ook eerder in zijn leven een moeilijke periode heeft doorgemaakt.

4.3  Schiphol voert verder aan dat Groenendijk een ‘klassieke fout’ heeft gemaakt door geen onderscheid te maken tussen de rol van behandelend arts en de rol van expertiserend arts. Groenendijk is bij de beantwoording van de vraag naar het causaal verband ten onrechte uitsluitend afgegaan op de anamnese en heeft daarbij niet gehandeld in overeenstemming met de Medisch Specialistische Rapportage van de KNMG, waarin staat dat de expert nimmer klachten aan een ongeval (zal) toerekenen of causaliteit ervan louter (zal) baseren op het feit dat ze pas na het ongeval debuteerden.

4.4  Het verzoek sub (b) leent zich wat Schiphol betreft niet voor een deelgeschilprocedure. Het verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat de schade van [verzoeker] vanaf het incident voor rekening van Schiphol komt, omdat de schade in causaal verband staat met het incident, is te ruim en te weinig concreet om in een deelgeschilprocedure te behandelen. [verzoeker] specificeert niet wat zijn schade is, en hoe deze wordt onderbouwd.

4.5  Ten aanzien van de kosten voert Schiphol aan dat zij aan [verzoeker] een bedrag van € 2.500,00 aan buitengerechtelijke kosten heeft voldaan en dat zij van de gemachtigde van [verzoeker] een declaratie van € 9.912,45 heeft ontvangen. Schiphol gaat ervan uit dat het aantal uren vermeld op de urenstaat, die door de gemachtigde van [verzoeker] is overgelegd, vermenigvuldigd met het uurtarief en de btw dit bedrag opleveren. Verder voert Schiphol aan dat de specificaties van de gemachtigde van [verzoeker] oncontroleerbaar zijn, omdat niet is aangegeven met wie, over welk onderwerp, is gecorrespondeerd.

5.  De beoordeling
Het rapport Groenendijk
5.1  Het eerste deelgeschil dat is voorgelegd betreft de vraag of het rapport van Groenendijk als uitgangspunt kan dienen voor de verdere schadeafwikkeling. Voorop stelt de kantonrechter vast dat deze vraag zich leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure. De beslechting van dit geschil aan het begin van het traject van de schadevaststelling kan immers bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

5.2  Partijen zijn het indertijd eens geworden over de benoeming van Groenendijk als deskundige en over de aan haar te stellen vragen. Omdat partijen gezamenlijk een medisch deskundige hebben aangezocht die gezamenlijk geformuleerde vragen heeft beantwoord, is de kantonrechter van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden, dat partijen zich daarmee hebben verbonden om de rapportage van de ingeschakelde deskundige als uitgangspunt voor de verdere afwikkeling te nemen.

5.3  Er bestaat aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken in het geval dat, zoals Schiphol heeft aangevoerd, de rapportage inhoudelijk of voor wat betreft de wijze van totstandkoming, niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld.

5.4  Anders dan Schiphol is de kantonrechter van oordeel dat het rapport van Groenendijk deugdelijk is gemotiveerd. Groenendijk maakt inzichtelijk hoe zij tot haar oordeel is gekomen, welke stukken zij heeft geraadpleegd en bij haar beoordeling heeft betrokken en hoe haar oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen haar beroepsgroep. Naar het oordeel van de kantonrechter vloeien de conclusies logisch voort uit de door haar in het rapport vermelde gegevens. Dat die gegevens voor een groot deel afkomstig zijn van [verzoeker] maakt het voorgaande niet anders, zoals hierna zal worden gemotiveerd.

5.6  Na het uitbrengen van het concept-rapport heeft een opmerkingen- en verzoekenronde plaatsgevonden. Zowel [verzoeker] als Schiphol hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Groenendijk heeft schriftelijk op de uitlatingen van partijen gereageerd en die reactie aan de rapportage gehecht. Uit de reactie van Groenendijk op de opmerkingen en verzoeken van Schiphol blijkt, anders dan Schiphol heeft aangevoerd, dat Groenendijk de anamnese heeft getoetst aan de gegevens die opgenomen zijn in het huisartsenjournaal en dat zij voor wat betreft de vaststelling van het medische causaal verband niet uitsluitend is afgegaan op de anamnese, maar bij de vaststelling daarvan de overige beschikbare medische gegevens (met name die in het huisartsenjournaal) heeft betrokken.

5.7  Verder blijkt dat Groenendijk zich er wel degelijk rekenschap van heeft gegeven dat [verzoeker] voor het ongeval een moeilijke periode heeft doorgemaakt. Zij wijt de angst, de druk op de borst, zweten en vermoeidheid echter niet aan psychiatrische problematiek maar eerder aan de cardiale problemen van [verzoeker]. Deze beoordeling behoort naar het oordeel van de kantonrechter tot de specifieke deskundigheid van Groenendijk. Groenendijk heeft deze beoordeling deugdelijk gemotiveerd door aan te geven dat zij in het huisartsenjournaal geen gegevens heeft gevonden die wijzen op psychiatrische problematiek.

5.8  Hetzelfde geldt voor de beoordeling dat [verzoeker] als gevolg van het incident te kampen heeft gehad met een posttraumatische stressstoornis. Het is aan Groenendijk om te beoordelen of de aard, de ernst en de duur van de symptomen die zij heeft waargenomen en/of die [verzoeker] heeft gerapporteerd, zodanig waren dat in psychiatrische zin van een post- traumatische stressstoornis kan worden gesproken. Dat in de visie van Schiphol een stroomstoot van 0,1 seconde a fortiori niet tot een posttraumatische stressstoornis kan leiden, is slechts een mening die geen afbreuk kan doen aan de beoordeling door de deskundige.

5.9  Evenmin ondersteunen de uitspraken van het Hof Den Haag en de rechtbank Rotterdam de stelling van Schiphol dat zij niet aan de uitkomst van het onderzoek door Groenendijk is gebonden. In de Haagse zaak ging het, anders dan in dit geding, om bewijswaardering bij meerdere deskundigenonderzoeken en in de Rotterdamse zaak ging het niet om een door de rechtbank benoemde deskundige, maar om een door partijen ingeschakelde deskundige waarbij één van partijen niet had ingestemd met de benoeming van die deskundige.

5.10  Gelet op het voorgaande geeft het rapport van Groenendijk op een begrijpelijke wijze antwoord op de vraag naar de medische causaliteit, is het deugdelijk gemotiveerd en maakt het inzichtelijk hoe Groenendijk tot haar oordeel is gekomen. Ook voor wat betreft de wijze van totstandkoming ziet de kantonrechter geen steekhoudende bezwaren. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoeker] dat het rapport van Groenendijk kan dienen voor de verdere afwikkeling dan ook toewijzen.

De schade en het causaal verband
5.11  Het tweede deelgeschil dat is voorgelegd betreft de vraag of (b) de schade van [verzoeker] (met name arbeidsvermogenschade, huishoudelijke hulp en doe-het-zelf schade) vanaf het ongeval voor rekening van Schiphol komt, omdat die schade in causaal verband staat met het ongeval. Volgens Schiphol leent deze vraag zich niet voor de deelgeschilprocedure, omdat deze vraag te ruim en te weinig concreet is.

5.12  Uit de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade volgt dat de ratio van de regeling is partijen tijdens de onderhandelingsfase een instrument te bieden om een rechterlijke beslissing te krijgen op een geschilpunt, zodat de patstelling tussen partijen doorbroken wordt en partijen de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op kunnen pakken. Op grond van artikel 1019x lid 3 aanhef en onder c Rv dient het verzoekschrift onder andere te bevatten een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering.

5.13  In het onderhavige geschil is de kantonrechter uit het verzoekschrift gebleken dat partijen tot nu toe met name hebben gedebatteerd over de klachten van [verzoeker], de diagnose, de vraag of de klachten het gevolg zijn van het incident en over de vraag welke rol de pre-existente klachten van [verzoeker] in de afwikkeling moeten spelen. Slechts zijdelings zijn de schadecomponenten in het verzoekschrift aan de orde gekomen.

5.14  De schadecomponenten kunnen daarom in deze procedure niet aan de orde komen, omdat [verzoeker] deze, zoals Schiphol terecht heeft aangevoerd, te vaag en te ruim heeft geformuleerd. De kantonrechter vat, zoals bij de mondelinge behandeling ook aan de orde is gekomen, het deelgeschil zoals [verzoeker] dat onder (b) heeft geformuleerd dan ook niet ruimer op dan als een deelgeschil over het causale verband tussen ongeval en schade.

5.15  Deze vraag leent zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat het antwoord op de vraag naar het causaal verband partijen uit hun patstelling kan helpen en zo kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

5.16  Het rapport van Groenendijk is helder voor wat betreft de medische causaliteit. De psychische klachten van [verzoeker] komen voor rekening van het ongeval; er zijn geen aanwijzingen dat [verzoeker] voor het ongeval leed aan psychiatrische klachten. De kantonrechter heeft geen aanleiding te twijfelen aan deze conclusie.

5.17  Voor wat betreft de beantwoording van de vraag of er in juridische zin causaal verband bestaat moet onderscheid worden gemaakt tussen de vestiging van de aansprakelijkheid en de omvang van de aansprakelijkheid. De kantonrechter oordeelt op grond van het rapport van Groenendijk dat er een conditio sine qua non bestaat tussen het ongeval en de post-traumatische stress-stoornis en de depressie van [verzoeker]. Daarmee is de aansprakelijkheid van Schiphol gevestigd (zoals door haar bij brief van 28 januari 2008 ook is erkend).

5.18  Voor wat betreft de omvang van de aansprakelijkheid moet bepaald worden welke gevolgen van het ongeval nog aan Schiphol kunnen worden toegerekend. De vraag of de (volledige) schade aan Schiphol kan worden toegerekend komt neer op de vraag of de schade ook zou zijn ingetreden als het ongeval niet zou hebben plaatsgehad. Dat betekent dat de pre-existente klachten van [verzoeker] van invloed kunnen zijn op de omvang van de schade. Immers, als de pre-existente klachten van [verzoeker] ook zonder ongeval op enig moment tot beperkingen zouden hebben geleid, dan kan dit leiden tot een correctie in de duur en/of de hoogte van de schade. Daarnaast geldt dat de posttraumatische stressstoornis in remissie is. Ook voor wat betreft de depressieve stoornis is geen eindtoestand bereikt en mag verwacht worden dat een adequate psychiatrische behandeling een vermindering geeft van de depressie. Partijen zullen bij de afwikkeling van hun schade met deze omstandigheden rekening moeten houden.

De kosten
5.19  Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten door de rechtbank begroot waarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Rv in aanmerking worden genomen. Of deze kosten redelijk zijn hangt ervan af of deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en of de hoogte van de kosten redelijk is.

5.20  De gemachtigde van [verzoeker] heeft bij de mondelinge behandeling een urenstaat overgelegd, waaruit blijkt dat de gemachtigde in het totaal 47,33 uur aan de zaak heeft besteed. De gemachtigde hanteert een uurtarief van € 250,00, (het basistarief van € 200,00 vermeerderd met 25%), te vermeerderen met 5% kantoorkosten.

5.21  De kantonrechter is van oordeel dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt, omdat ze zijn gemaakt om een geschil tussen partijen te beslechten en partijen in staat te stellen om buitengerechtelijk tot een vergelijk te komen. In de urenstaat is voldoende gespecificeerd hoeveel tijd de gemachtigde van [verzoeker] aan welke verrichting heeft besteed, zodat het verweer van Schiphol dat niet duidelijk is met wie over welk onderwerp is gesproken of geschreven, faalt. Evenmin kan de kantonrechter uit de urenstaat afleiden dat aan de zaak onevenredig veel tijd is besteed.

5.22  Voor wat betreft het uurtarief acht de kantonrechter het basisuurtarief van € 200,00 redelijk. De kantonrechter begroot de kosten mitsdien op € 11.827,77 (47,33 uur maal € 200,00 vermeerderd met 5% kantoorkosten vermeerderd met 19% btw). Onweersproken is dat Schiphol een bedrag van € 2.500, 00 ter zake van buitengerechtelijke kosten aan [verzoeker] heeft voldaan. De kantonrechter gaat ervan uit dat [verzoeker] hiermee rekening zal houden. LJN BP5388