Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 261115 fundamentele gebreken buitengerechtelijk deskundigenbericht; niet bruikbaar voor beoordeling medisch handelen vaatchirurg

Rb Noord-Holland 261115 fundamentele gebreken buitengerechtelijk deskundigenbericht; niet bruikbaar voor beoordeling medisch handelen vaatchirurg;
- kosten gevorderd en toegewezen € 4.070,00 + € 5.127,38 voor medisch rapport + € 3.369,85 voor medisch advies

4 De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of het buiten rechte en op gezamenlijk verzoek tot stand gekomen deskundigenrapport van deskundige [vaatchirurg Radboud] bindend is tussen partijen en of de bevindingen en conclusies van deze deskundige bij de verdere onderhandelingen tussen partijen als uitgangspunt dienen te gelden. Tussen partijen is niet in geschil dat ze met elkaar overeenstemming hebben bereikt over de persoon van de deskundige (vaatchirurg [vaatchirurg Radboud] , over de aan hem voor te leggen medische stukken en over de aan hem te stellen vragen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat ze [vaatchirurg Radboud] gezamenlijk hebben verzocht een deskundigenbericht op te stellen. Partijen twisten over de vraag of de bezwaren die [verweerder] tegen het rapport aanvoert van zodanige aard zijn dat ze ertoe leiden dat hij niet aan het deskundigenbericht gebonden is.

4.2.
[verweerder] heeft aangevoerd dat het geschil niet geschikt is voor de deelgeschilprocedure omdat het rapport van [naam chirurg] de bevindingen van [vaatchirurg Radboud] weerspreekt zodat op zijn minst aanleiding is tot een nadere voorlichting, en daarvoor biedt de deelgeschilprocedure geen ruimte. Het MCA c.s. heeft dit verweer gemotiveerd betwist.

4.3.
De rechtbank verwerpt dit verweer van [verweerder] . De zaak gaat, zoals gezegd, in essentie om de vraag of de door [verweerder] aangevoerde bezwaren ertoe leiden dat hij niet aan het deskundigenbericht gebonden is. Naast bezwaren tegen de inhoud van het rapport heeft [verweerder] ook bezwaren tegen de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. Indien het rapport niet op de juiste wijze tot stand is gekomen, kan dit betekenen dat het rapport reeds daarom niet bruikbaar wordt geacht. Een beoordeling van de inhoud van het rapport is dan niet meer nodig. Het voor de beantwoording van deze vraag te onderzoeken materiaal is onmiddellijk beschikbaar en overzichtelijk.

4.4.
De rechtbank zal thans de door [verweerder] aangevoerde bezwaren bespreken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat een buiten rechte en op gezamenlijk verzoek van partijen tot stand gekomen deskundigenrapport waarbij partijen overeenstemming hebben over de persoon van de deskundige, de voor te leggen stukken en de te stellen vragen in beginsel bindend is tussen partijen in die zin dat de bevindingen en conclusies van deze deskundige tussen partijen als uitgangspunt dienen te gelden, tenzij een van partijen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenbericht heeft. De rechtbank dient daarom te beoordelen of de bezwaren die [verweerder] tegen het deskundigenbericht aanvoert zwaarwegend en steekhoudend zijn.

4.5.
[verweerder] heeft de volgende bezwaren tegen het rapport aangevoerd. De deskundige heeft een aantal procedurele beginselen niet nageleefd: het blokkeringsrecht van [verweerder] is veronachtzaamd, [verweerder] is niet opgeroepen voor onderzoek, het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, de deskundige heeft niet toegelicht hoe hij de bevindingen van neuroloog en neurochirurg in de beoordeling heeft meegenomen en van welke medische stukken hij gebruik heeft gemaakt, en is evenmin (behoorlijk) ingegaan op opmerkingen van de zijde van [verweerder] . Bovendien heeft de deskundige niet gemeld dat hij banden had met [naam vaatchirurg] . Daardoor is de schijn van partijdigheid ontstaan. Daarnaast is de conclusie van de deskundige dat [naam vaatchirurg] medisch juist heeft gehandeld onjuist. Niet alleen volgens de relevante richtlijn was aanvullende diagnostiek en behandeling geïndiceerd, ook had de twijfel die bij de neuroloog en de neurochirurg leefde over de vraag of er een neurogene oorzaak voor de klachten was, aanleiding moeten zijn voor [naam vaatchirurg] om aanvullend onderzoek te indiceren. [naam vaatchirurg] heeft echter geen aanvullend onderzoek geïndiceerd. [verweerder] heeft ter onderbouwing van de medisch inhoudelijke bezwaren verwezen naar het rapport van [naam chirurg] dat als productie 23 bij verweerschrift van [verweerder] is overgelegd.

4.6.
De bezwaren van [verweerder] kunnen worden onderverdeeld in bezwaren tegen de medische inhoud van het rapport en bezwaren tegen de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. De rechtbank stelt ten aanzien van die laatste categorie het volgende voorop. Een deskundige dient zijn opdracht onpartijdig te volbrengen. Dat betekent dat vóór zijn benoeming ter sprake moet zijn geweest of hij partijen privé of zakelijk kent en of hij vrijstaat ten opzichte van partijen. De deskundige moet dit ook zelf verifiëren zodra hij de processtukken ontvangt. Als een deskundige op enig moment een zakelijke connectie ontwaart tussen hem en één van partijen dient hij hiervan partijen, dan wel zijn contactpersoon, onmiddellijk op de hoogte te brengen. Voorts dient hij er, vanuit het beginsel van hoor en wederhoor, voor te zorgen dat partijen in een gelijkwaardige positie komen en blijven in hun communicatie met hem. Het is daarom essentieel dat de deskundige niet met één partij communiceert zonder de wederpartij in de gelegenheid te stellen daarbij aanwezig te zijn of, in geval van bijvoorbeeld correspondentie via e-mail, de wederpartij daarvan een kopie geven. Ook dient een deskundige in medische zaken als deze het inzage- en blokkeringsrecht in acht te nemen, hetgeen inhoudt dat hij eerst de gelaedeerde in staat moet stellen kennis te nemen van het conceptrapport om te beoordelen of hij het wenst te blokkeren, voordat de deskundige het rapport tegelijkertijd aan partijen toestuurt voor opmerkingen en vragen.

4.7.
Bij de beoordeling of het rapport op juiste wijze tot stand is gekomen, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit de e-mailwisseling die ter zitting door MCA c.s. is overgelegd en die integraal is vermeld onder 2.9-2.11 van deze beschikking, blijkt dat de deskundige en [naam vaatchirurg] elkaar kennen althans een gemeenschappelijke zakelijke achtergrond in het Academisch Ziekenhuis in Groningen hebben en dat de deskundige zich in ieder geval op 9 april 2014, twee weken voordat hij zijn rapport heeft uitgebracht, van deze connectie bewust was. Dit roept in beginsel vragen op over de onpartijdigheid van de deskundige.

4.8.
[verweerder] heeft zich na de zitting overeenkomstig afspraak over deze e-mailcorrespondentie uitgelaten bij brief van 15 oktober 2015. Het MCA c.s. heeft hierop inhoudelijk gereageerd bij brief van 21 oktober 2015. Dit was niet afgesproken op de zitting. Van de zijde van [verweerder] is bezwaar gemaakt tegen deze brief van het MCA c.s. en verzocht dat deze brief wegens schending van hoor en wederhoor buiten beschouwing zal worden gelaten. Het MCA c.s. heeft hiertegen geprotesteerd.

4.9.
De rechtbank oordeelt als volgt. De e-mailcorrespondentie is ter zitting in het geding gebracht. Het debat daarover is daarom ter zitting niet uitvoerig gevoerd, reden waarom partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich er alsnog bij brief over de e-mailcorrespondentie uit te laten. De rechtbank acht het van belang dat partijen zich volledig over de e-mailcorrespondentie kunnen uitlaten omdat het een centraal punt inneemt bij de vraag of de schijn van partijdigheid van de deskundige objectief gerechtvaardigd is. Met de brieven van 30 september 2015, 15 oktober 2015 en 21 oktober 2015 hebben partijen dat naar het oordeel van de rechtbank kunnen doen. Het MCA c.s. laat zich in zijn brief van 21 oktober 2015 niet meer uit over een nieuw aspect van de e-mailcorrespondentie. Van schending van hoor en wederhoor is geen sprake. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de brief van het MCA c.s. van 21 oktober 2015 buiten beschouwing te laten.

4.10.
Verdergaande met de beoordeling van het geschil is vervolgens de vraag in hoeverre de schijn van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Tussen partijen is niet in geschil dat de deskundige zijn connectie met [naam vaatchirurg] niet heeft gemeld aan beide partijen. Het verweer van MCA c.s. dat hij ''het wel had gemeld als hij niet vrijstond'' faalt. Het had op de weg gelegen van de deskundige om aan partijen te melden dat hij [naam vaatchirurg] kende, zodra hij daar achter kwam. De vraag of de deskundige desondanks vrij stond, staat immers niet alleen ter beoordeling van hemzelf maar ook van partijen. Partijen, in dit geval met name [verweerder] , is nu de mogelijkheid ontnomen zich over deze vraag uit te laten.

4.11.
Uit de inhoud van de e-mails blijkt voorts dat, zoals [verweerder] opmerkt, de deskundige [naam vaatchirurg] ruim twee weken voordat hij zijn rapport aan partijen heeft verzonden, toen hij nog midden in zijn onderzoek zat, uit eigen beweging per e-mail heeft benaderd, en niet vanuit de noodzaak om inlichtingen te verzamelen teneinde zich een oordeel over het medisch handelen van [naam vaatchirurg] te vormen maar om hem te informeren over de uitkomsten van zijn onderzoek. De deskundige schrijft aan [naam vaatchirurg] dat hij denkt ''dat de zaak wel klaar is nadat partijen zijn rapport hebben gelezen''. Deze ongevraagde en premature inschatting van de kansen van [verweerder] geeft geen blijk van een onpartijdige houding jegens partijen maar wijst eerder op onderlinge vertrouwelijkheid met de arts [naam vaatchirurg] wiens handelen ter beoordeling stond. Bovendien heeft de deskundige deze e-mail, hoewel daarom expliciet gevraagd, zonder deugdelijke verklaring niet aan [verweerder] toegestuurd.

4.12.
Uit de e-mails van de deskundige en zijn brief van 24 september 2014 blijkt verder dat hij geen acht heeft geslagen op het inzage- en blokkeringsrecht van [verweerder] . Niet alleen heeft hij [naam vaatchirurg] zonder duidelijke noodzaak als eerste geïnformeerd over zijn bevindingen maar ook heeft hij niet, zoals het hoort, eerst een exclusieve conceptrapportage aan [verweerder] gestuurd zodat deze kon beslissen of hij gebruik wilde maken van zijn blokkeringsrecht. De deskundige heeft zijn rapport, naar eigen zeggen, tegelijkertijd aan beide partijen heeft gestuurd. Het rapport is immers gericht aan het MCA en onderaan het rapport staat vermeld dat het rapport in kopie naar de rechtsbijstandsverzekeraar van [verweerder] is verzonden (daargelaten de vraag of het rapport daar daadwerkelijk is ontvangen). Deze handelwijze staat ook vermeld als antwoord onder punt 6 van de brief van 24 september 2014, vermeld onder 2.14 van deze beschikking. De rechtbank leidt uit dit antwoord af dat de deskundige bewust voor deze handelwijze heeft gekozen.

4.13.
Volgens MCA c.s. heeft [verweerder] zijn inzage- en blokkeringsrecht prijsgegeven door daar niet direct een beroep op te doen maar in plaats daarvan vragen te stellen en opmerkingen te maken over het deskundigenbericht, in het verlengde waarvan deze handelwijze van de deskundige er niet toe kan leiden dat [verweerder] niet gebonden is aan het rapport. Wat daar ook van zij, de rechtbank acht de omstandigheid dat de deskundige het inzage- en blokkeringsrecht van [verweerder] kennelijk bewust heeft veronachtzaamd ook relevant in het kader van de vraag of de schijn van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Het illustreert dat de deskundige weinig zorgvuldig met de belangen van [verweerder] is omgesprongen.

4.14.
De rechtbank merkt op dat ook de inzichtelijkheid van het rapport op meerdere punten te wensen overlaat. Het rapport is zeer summier, slechts 2,5 bladzijde lang. Zoals [verweerder] terecht opmerkt, heeft de deskundige niet gedocumenteerd op welke stukken hij zijn oordeel heeft gebaseerd. Ook is geen inzicht gegeven in de wijze waarop het rapport tot stand gekomen is en zijn gemaakte keuzes niet gemotiveerd (zoals: waarom is contact met [naam vaatchirurg] opgenomen en waarover is met hem gecorrespondeerd, welke stukken zijn bestudeerd en wat is daaruit gebleken, wanneer is het concept naar partijen verstuurd, welke vragen zijn door partijen gesteld en hoe zijn deze verwerkt in de eindrapportage). De uiteindelijke conclusie dat [naam vaatchirurg] volgens de professionele standaard heeft gehandeld, is minder dan vier regels lang en is nauwelijks gemotiveerd.

4.15.
Daarnaast geldt het volgende. [verweerder] is in 2001 onderzocht door neuroloog [naam 1] . Zij heeft haar bevindingen neergelegd in haar brief van 5 november 2001. In 2003 is Heeremans onderzocht door neurochirurg [naam 1] . Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in zijn brief van 18 juni 2003. Deze brieven zijn door [verweerder] overgelegd als bijlage 4 en 5 bij verweerschrift. [verweerder] is van oordeel dat de deskundige de bevindingen van deze neuroloog en neurochirurg, die allebei schrijven dat de klachten van [verweerder] mogelijk vasculair te duiden waren en wiens bevindingen volgens [verweerder] aanleiding hadden moeten zijn voor aanvullend vasculair onderzoek, onvoldoende heeft meegenomen in zijn oordeel. [verweerder] heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar het rapport van [naam chirurg] . [naam chirurg] betrekt de bevindingen van deze neurologen en neurochirurgen wel in zijn onderzoek en komt tot de conclusie dat in 2003 aanvullend onderzoek geïndiceerd was. Het MCA c.s. heeft deze stelling gemotiveerd betwist.

4.16.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het gaat in deze niet om de vraag of [naam vaatchirurg] in 2003 aanvullend vasculair onderzoek had moeten gelasten of niet, het gaat om de vraag of de deskundige de bevindingen van de neuroloog en neurochirurg bij zijn oordeel had moeten betrekken en zo ja, of hij dat op behoorlijke wijze gedaan heeft (voor zover uit zijn rapport kan worden opgemaakt). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige deze brieven niet uit eigen beweging in zijn rapport heeft besproken terwijl dat, gelet op het feit dat de bevindingen van de neuroloog en neurochirurg niet op één lijn stonden met de bevindingen van [naam vaatchirurg] , op zichzelf wel voor de hand had gelegen. Nadat [verweerder] de deskundige in zijn brief van 13 augustus 2014 specifiek heeft gevraagd om alsnog zijn licht te laten schijnen over deze bevindingen van de neuroloog en de neurochirurg, antwoordt de deskundige dat de mening van de neuroloog niet ter zake doet omdat deze niet is gebaseerd op enige vorm van vaatchirurgisch onderzoek en dat de mening van de neurochirurg niet ter zake doet omdat deze slechts is gevormd op basis van waargenomen perifere verkalkingen. De rechtbank acht dit antwoord van de deskundige onvoldoende begrijpelijk en inzichtelijk. Al het voorgaande levert sterke aanwijzingen op dat de deskundige de bevindingen van de neuroloog en neurochirurg onvoldoende bij zijn oordeel heeft betrokken.

4.17.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat het deskundigenbericht niet voldoet aan de eisen van onpartijdigheid en inzichtelijkheid bij de totstandkoming van het deskundigenbericht. Hierdoor kleven er reeds zodanige fundamentele gebreken aan het rapport van [vaatchirurg Radboud] dat het niet bruikbaar is om als rapportage te dienen voor de beoordeling van het medisch handelen van vaatchirurg [naam vaatchirurg] in de zaak tussen MCA c.s. en [verweerder] . De overige bezwaren van [verweerder] tegen de medische inhoud van het deskundigenbericht behoeven daarom geen bespreking meer. Het verzoek van MCA c.s. zal worden afgewezen.

ECLI:NL:RBNHO:2015:10767