Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 231013 ondanks verzoek is een deel van de stukken niet bij het onderzoek betrokken; ass. niet gebonden aan oordeel deskundige over CV

Rb Zeeland-West-Brabant 231013 behandeling CRPS voet; erkenning aansprakelijkheid door ass. ziet niet tevens op CV;
- ondanks verzoek is een deel van de stukken niet bij het onderzoek betrokken; ass. niet gebonden aan oordeel deskundige over CV; 

- kosten gevorderd en toegewezen op 51,44 uur x € 250,00 respectievelijk € 215,00; totaal € 16.215,89

gebondenheid expertise?

3.11.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat partijen dr. [naam X] in gezamenlijk overleg hebben verzocht om zowel het handelen van de hulpverleners als de gevolgen van dat handelen te beoordelen, zodat het ziekenhuis en Medirisk gebonden zijn aan de conclusies van dr. [naam X]. Zij stelt met verwijzing naar de bevindingen van dr. [naam X] dat dr. [naam A] een verwijtbare fout heeft gemaakt door niet te stoppen met de infiltratiebehandeling, dat zij als gevolg van die fout CRPS heeft gekregen dan wel dat deze aandoening als gevolg van de fout wezenlijk is verergerd, alsmede dat zij daardoor de klachten en beperkingen ondervindt die beschreven zijn in het rapport van dr. [naam X].

3.12.
Het ziekenhuis en Medirisk hebben bezwaren aangevoerd tegen de conclusies van dr. [naam X] over het causaal verband. Zij betwisten het bestaan van dit verband en voeren aan dat [verzoekster] ook klachten en beperkingen zou hebben gehad indien er geen fout gemaakt zou zijn. Onafhankelijk van die behandeling is volgens hen sprake van (voortschrijdende) posttraumatische artrose die tot beperkingen leidt. Zij beroepen zich op de hiervoor genoemde rapporten van dr. [naam E] en dr. [naam F]. Het ziekenhuis en Medirisk hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat een beslissing op dit punt niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst indien de rechtbank zou oordelen dat alle conclusies van dr. [naam X] als uitgangspunt dienen te gelden tussen partijen voor de verdere afwikkeling van de schade. Van overleg over een vaststellingsovereenkomst met die uitgangspunten kan volgens hen, mede gelet op de conclusies van dr. [naam F] en dr. [naam E], geen sprake zijn.

3.13.
Ten aanzien van het standpunt van het ziekenhuis en Medirisk dat een beslissing niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 3.4 heeft overwogen.

3.14.
De rechtbank stelt voorop dat, nu partijen tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen in gezamenlijk overleg hebben besloten tot een orthopedische expertise, waarbij beide partijen zich hebben kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen, en deze expertise als afronding van het debat tussen partijen over onder meer de gevolgen van eventuele fouten van de hulpverleners van [verzoekster] was bedoeld, er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen een aldus tot stand gekomen rapport moeten zijn, wil de rechter aan wie de vraag naar het causale verband tussen de fout en die gevolgen wordt voorgelegd, besluiten dat hij een dergelijk rapport naast zich neerlegt.
Zie onder veel meer: Hof Den Bosch 25 maart 1999, VR 1999, 181.

3.15.
De rechtbank acht het ook thans weer zinvol om onderscheid te maken tussen twee conclusies van dr. [naam X] over het causaal verband (zie hiervoor onder 3.7). Enerzijds concludeert dr. [naam X] in zijn rapport dat als gevolg van de fout van de radioloog de CRPS is ontstaan dan wel in forse mate is verergerd. Anderzijds concludeert dr. [naam X] dat de door hem gevonden klachten en beperkingen geen andere oorzaak hebben dan de CRPS en derhalve niet hun oorzaak vinden in posttraumatische artrose of anderszins zonder de fout zouden zijn ontstaan.

3.16.
De rechtbank constateert dat het ziekenhuis en Medirisk geen bezwaren hebben gericht tegen de eerstgenoemde conclusie van dr. [naam X] dat als gevolg van de fout van de radioloog CRPS is ontstaan dan wel dat als gevolg daarvan een reeds bestaande CRPS wezenlijk is verergerd. Dit door [verzoekster] gestelde causale verband is door het ziekenhuis en Medirisk naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd weersproken. Evenmin is voldoende gemotiveerd weersproken dat als gevolg daarvan sprake is geweest van (een toename van de) klachten en beperkingen, zodat ook dit als vaststaand dient te worden aangenomen. Weliswaar is dit gestelde verband van de zijde van het ziekenhuis en Medirisk tijdens de mondelinge behandeling “formeel, bij gebrek aan nader onderzoek”, weersproken, maar niet ontkend is dat, zoals de tijdens de behandeling aanwezige radioloog dr. [naam A] naar voren heeft gebracht, de infiltratiebehandeling een luxerend moment kán zijn geweest voor het ontstaan van de klachten en beperkingen in verband met de CRPS. Ook in het rapport van dr. [naam E], waarop het ziekenhuis en Medirisk zich beroepen, is vermeld dat elke invasieve ingreep een “trigger” kan vormen voor CRPS of het beeld kan verergeren (p. 12 rapport). Voorts is in de brief van 27 april 2012 van dr. [naam Z], gevoegd bij de brief van 5 juni 2012 van Medirisk (productie 16) vermeld dat het CRPS beeld tijdens de infiltratiebehandeling is ontstaan dan wel is toegenomen (pagina 2, eerste alinea). De betwisting van het ziekenhuis en Medirisk is in het licht van deze stukken onvoldoende gemotiveerd en wordt gepasseerd. Het verzoek sub 1 is toewijsbaar voor zover in het rapport van dr. [naam X] is geconcludeerd overeenkomstig hetgeen de rechtbank hier als vaststaand aanneemt, te weten dat als gevolg van de behandeling door de radioloog CRPS is ontstaan of in wezenlijke mate is verergerd, waardoor klachten en functionele beperkingen zijn ontstaan.

3.17.
Het ziekenhuis en Medirisk hebben wel bezwaren aangevoerd tegen de conclusie van dr. [naam X] dat de door hem vastgestelde klachten en beperkingen volledig als gevolg van de fout van de radioloog kunnen worden aangemerkt en niet zonder de fout zouden zijn ontstaan. Het ziekenhuis en Medirisk stellen zich op het standpunt dat de klachten en beperkingen die [verzoekster] kent en in de toekomst zal hebben, (deels) veroorzaakt zijn door posttraumatische artrose. Volgens hen heeft dr. [naam X] miskend dat bij [verzoekster] sprake was van zeer ernstige fracturen van de voet en dat dergelijk letsel, kort gezegd, in het algemeen leidt tot matige resultaten en meer in het bijzonder tot posttraumatische artrose als gevolg waarvan pijnklachten en beperkingen optreden. Verder hebben het ziekenhuis en Medirisk betoogd dat bij [verzoekster] reeds voorafgaande aan de infiltratiebehandeling sprake was van artrose, hetgeen blijkt uit het beeldvormend materiaal dat voor die behandeling is gemaakt. Zij voeren in dit verband aan dat dr. [naam X] ten onrechte de röntgenfoto’s van 25 september 2008 en 18 maart 2009, de CT-scan van 20 maart 2009, de MRI van 13 mei 2009 en de skeletscintigrafie van 4 augustus 2009, waarop reeds evident artrose zichtbaar is, niet bij zijn beoordeling heeft betrokken. Zij bestrijden de bevinding van dr. [naam X] dat artrose op recent materiaal niet kan worden gezien. Tot slot wijzen het ziekenhuis en Medirisk erop dat uit de brief van 14 juli 2009 van dr. [naam Z] naar voren komt dat [verzoekster] toen had aangegeven dat zij op dat moment slechts 15 minuten kon lopen en dat er sprake was van startpijn, alsmede dat uit die brief blijkt dat het onderste spronggewricht en het gewricht van Chopart stijf c.q. verminderd beweeglijk waren. Zij stellen dat deze klachten en bevindingen passen bij posttraumatische artrose. Ter onderbouwing van hun standpunt beroepen zij zich op de bevindingen in de rapporten van dr. [naam E] en dr. [naam F].

3.18.
[verzoekster] betwist – kort gezegd – dat er met de rapporten van dr. [naam E] en dr. [naam F] zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de bevindingen van dr. [naam X]. Zij bestrijdt dat sprake is van artrose.

3.19.
De rechtbank constateert dat dr. [naam X], ondanks het verzoek daartoe van Medirisk bij brief van 5 juni 2012, de hiervoor genoemde röntgenfoto’s, MRI en skeletscintigrafie, niet bij zijn onderzoek heeft betrokken, zulks terwijl zowel dr. [naam Z], dr. [naam E] als dr. [naam F] op dit materiaal aanwijzingen zien voor posttraumatische artrose en deze artsen van oordeel zijn dat deze diagnose steun vindt in de door [verzoekster] in 2009 voor de infiltratiebehandeling geuite klachten en in de klinische bevindingen van dr. [naam Z]. De rechtbank is van oordeel dat daarom de conclusie van dr. [naam X] dat posttraumatische artrose geen rol speelt bij de gevonden klachten en beperkingen onvoldoende is onderbouwd en niet zonder meer kan worden gevolgd. Weliswaar heeft dr. [naam X] in de brief van 26 juni 2012 vermeld dat op een recente foto van 11 januari 2012 “geen ossale afwijkingen” zichtbaar zijn, waaruit hij kennelijk heeft afgeleid dat beoordeling van eerder gemaakt beeldvormend materiaal niet nodig was, maar tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat geen van partijen over die foto beschikt. Afgezien hiervan wordt uit het rapport van dr. [naam X] onvoldoende duidelijk hoe de door hem gevonden klachten en beperkingen, die door hem als een gevolg van de CRPS worden gezien, zich verhouden tot de klachten en beperkingen die [verzoekster] in 2009 tegenover dr. [naam Z] heeft geuit en die de aanleiding voor [verzoekster] vormden om zich weer tot het ziekenhuis te wenden. Het bezwaar van het ziekenhuis en Medirisk tegen de conclusie van dr. [naam X] dat de door hem gevonden klachten en beperkingen in zijn geheel een gevolg zijn van de fout van de radioloog waarvoor Medirisk aansprakelijkheid heeft erkend, is derhalve gegrond.

3.20.
De rechtbank heeft behoefte aan aanvullende deskundige voorlichting over de vraag of [verzoekster] ook klachten en beperkingen zou hebben gehad indien de CRPS niet (in wezenlijke mate) zou zijn ontstaan, en, zo ja, welke klachten en beperkingen [verzoekster] zonder de behandeling door de radioloog zou hebben gehad en wanneer en in welke mate die zouden zijn ontstaan. Daarbij dienen de bevindingen van dr. [naam E] en dr. [naam F] mede in beschouwing te worden genomen. De deelgeschilprocedure is niet bedoeld voor in het algemeen langdurige bewijsvoering door middel van deskundigen. Het verzoek sub 1 dient daarom te worden afgewezen voor zover dit betrekking heeft op het causale verband, voor zover dit in het kader van deze procedure niet kan worden vastgesteld. Een beslissing draagt in zoverre onvoldoende bij aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Partijen moeten in staat worden geacht om zelf, buiten rechte, overeenstemming te bereiken over aanvullend deskundigenonderzoek. Zo nodig zullen zij de rechtbank kunnen verzoeken een of meer deskundigen te horen of te benoemen.

3.21.
Bij toewijzing van het verzoek sub 2 bestaat gelet op het voorgaande geen belang, zodat dit zal worden afgewezen.

ECLI:NL:RBZWB:2013:7827