Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 140521 deelgeschil en VDO; gebonden aan medische expertiserapport neuroloog en neuropsycholoog; delta V 5-9 km/u; VDO afgewezen

RBDHA 140521 deelgeschil en VDO; gebonden aan medische expertiserapport neuroloog en neuropsycholoog; delta V 5-9 km/u; VDO afgewezen;
- deskundige heeft eenzijdig toegezonden ongevalsanalyse voldoende meegenomen;
- kosten gevorderd en toegewezen 13 uur x € 275,00 + btw + griffierecht, totaal € 4.634,75

2. De feiten

2.1.
[A] is als bestuurder van een personenauto op 2 september 2015 een verkeersongeval overkomen. Zij stond met haar personenauto stil voor een rood verkeerslicht toen zij van achteren werd aangereden door een brommobiel van het merk Aixam Crossline (45 km auto) die verzekerd was bij De Vereende. Hierbij heeft zij letsel opgelopen.

2.2.
Diezelfde dag is [A] onderzocht door de huisarts.

2.3.
De Vereende heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid jegens [A] erkend voor de gevolgen van het ongeval.

2.4.
[A] werkte voor het ongeval als ZZP’er in een tandartsenpraktijk als mondhygiëniste. Sinds het ongeval heeft zij haar werkzaamheden niet meer kunnen uitvoeren.

2.5.
De Vereende heeft de mechanische impact van het ongeval laten vaststellen door verkeersongevallendeskundige ing. [desk1] (hierna: [desk1] ), die hierover heeft gerapporteerd op 4 juli 2019. [desk1] concludeert dat de Aixam Crossline met een snelheidsverschil van circa 17 – 28 kilometer per uur tegen de achterzijde van de auto van [A] is gebotst waardoor de auto van [A] een snelheidsvermeerdering (Delta-V) heeft ondergaan van circa 5 – 9 kilometer per uur.

2.6.
Omdat het causaal verband tussen de klachten en beperkingen van [A] en het ongeval ter discussie stond, heeft neuroloog drs. [desk2] (hierna: [desk2] ) op gezamenlijk verzoek van partijen een neurologische expertise uitgevoerd. Omdat [desk2] hierbij een neuropsychologisch onderzoek noodzakelijk achtte, heeft hij neuropsycholoog [desk3] (hierna: [desk3] ) benaderd met de vraag dit onderzoek te verrichten.

2.7.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft De Vereende aan [desk2] laten weten niet te kunnen instemmen met de inschakeling van [desk3] voor het neuropsychologisch onderzoek. Bij deze brief heeft De Vereende tevens de rapportage van [desk1] aan [desk2] toegezonden.

2.8.
Hierop heeft [desk2] bij brief van 3 februari 2020 als volgt gereageerd”

[ ... ]

Het bevalt mij geenszins, dat mij – maanden na mijn aanvraag en kort vóór het onderzoek – wordt gesommeerd geen neuropsychologisch onderzoek door mw. [desk3] te laten verrichten.

Ik heb indertijd de opdracht voor deze expertise aanvaard op basis van de door beide partijen geformuleerde en overeengekomen vraagstelling.

Vraag 1i luidt: Wilt u zo nodig een neuropsychologisch onderzoek laten uitvoeren en de resultaten daarvan in uw oordeelsvorming betrekken?

Ik acht een dergelijke noodzaak aanwezig en heb conform uw opdracht mw. [desk3] gevraagd een neuropsychologisch onderzoek te verrichten conform de Nederlandse Richtlijnen voor de bepaling van Functieverlies bij Neurologische Aandoeningen, NVN, editie 5. Mw. [desk3] is een ervaren neuropsycholoog, van wiens expertise ik al jaren regelmatig gebruik maak. Uiteraard zal ik het neuropsychologisch rapport nauwkeurig bestuderen en ik acht het? geen teken van vertrouwen dat de medisch adviseur stelt dat ik niet in staat zou zijn aan twijfel onderhavige conclusies rond validatie op hun merites te beoordelen.

De door de medisch adviseur voorgestelde neuropsychologen ken ik niet en geen van hen is voor mij derhalve een optie, tenzij door u in gezamenlijkheid voorgesteld.

Ik stel voor dat partijen hierover met spoed overleggen en mij – via MediLibra – per omgaande berichten hoe volgens u beiden verder moet worden gehandeld, mede om mw. [desk3] deze week bescheid te kunnen geven.

Ten tweede.

Voorts is het storend stukken toegezonden te krijgen, over de kennisname waarvan in het verleden tussen partijen al conflicten zijn gerezen en die nu door één partijen toch worden ingebracht en door de andere partij buiten mijn rapport mogen/moeten worden gehouden.

[ ... ]

2.9.
Hierop heeft De Vereende aan [desk2] laten weten bij e-mail van 4 februari 2020:

[ ... ] Ten aanzien van de neuropsycholoog komen uw ervaringen en de ervaringen van de medisch adviseur [ ... ] kennelijk niet overeen. Ik ben echter gevoelig voor uw verwijzing naar de aan u voorgelegde vraagstelling, waarin niet expliciet is opgenomen dat een te benoemen neuropsycholoog vooraf door partijen geaccordeerd moet worden [ ... ]. Mede omwille van de tijd en om te voorkomen dat partijen (langdurig) moeten overleggen over welke neuropsycholoog benoemd zou moeten worden, stemt cliënte in met mevrouw [desk3] .

[ ... ]

Ten aanzien van het delta v rapport van [desk1] kan ik kort zijn. Ik heb dat rapport neutraal en zonder commentaar aan u toegestuurd, uitsluitend ter informatie over de impact van het ongeval. Het is verder aan u als deskundige om te beoordelen op welke wijze u die informatie bij uw onderzoek betrekt. [ ... ]

2.10.
[desk3] beantwoordt in haar rapport de haar voorgelegde vraagstelling – voor zover hier van belang – als volgt:

[ ... ]

Bij het neuropsychologisch onderzoek zijn cognitieve functiestoornissen geobjectiveerd en is er een vertraging in informatie verwerking en werktempo bij tijdsdruk;
- er zijn aandachtsstoornissen: stoornissen in de selectieve aandacht;
- er zijn stoornissen in het verdelen van de aandacht, het zogenaamd virtueel scannen;
- er zijn geheugenstoornissen: voor semantische informatie zoals een verhaal dat eenmalig mondeling aangeboden wordt en vervolgens weer onverwachts opgediept moet worden (zij heeft baat bij herhaling van informatie)
- er zijn executieve functiestoornissen: er is een verminderde impulscontrole en problemen met planning.

[ ... ]

Beantwoording van de vraagstellingen

1. Zijn er stoornissen in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag.

Antwoord: ja [ ... ]

De regulatie van emoties en gedrag is aangedaan: er is een verminderde impulscontrole en een stoornis in het vermogen om te plannen.

2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van het ongeval d.d. 02-09-2015?

Antwoord: op basis van anamnese en dossierinformatie is het is? aannemelijk dat de cognitieve functiestoornissen ontstaan zijn na het ongeval. Zij zijn passend bij stoornissen van de frontaalkwabfuncties.

3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan dat ongeval [..] die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen?

Antwoord: een andere verklarende factor is PTSS, maar betrokkene is daarvoor behandeld en is geen afdoende verklaring oor de geobjectiveerde neuropsychologische stoornissen. De vermoeidheidsklachten, visus- en hoofdpijnklachten verklaren niet de specifieke stoornissen zoals in dit onderzoek geobjectiveerd..

4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een ten gevolge van genoemd ongeval ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?

Antwoord: betrokkene zal in het dagelijks leven en een arbeidssituatie problemen ervaren met het opnemen verwerken van informatie en het combineren van verschillende informatiestromen en dubbeltaken, alsook geheugenproblemen ervaren. Logisch redeneren en planmatig handelen is problematisch. Zij zal met behulp van externe middelen zoals white board en notities e.d. haar geheugenfuncties kunnen ondersteunen. Structuur en ontspanning zijn aanbevolen [ ... ]

2.11.
Het conceptrapport van [desk2] is aan de medisch adviseurs van partijen toegezonden. Naar aanleiding daarvan heeft de medisch adviseur van de Vereende bij brief van 29 juni 2020 diverse opmerkingen gemaakt en vragen aan de deskundige voorgelegd. Hierop is [desk2] in een bijlage bij zijn definitieve rapport nader ingegaan. Het definitieve rapport van [desk2] dateert van 22 juli 2020. Hierin schrijft hij – voor zover hier van belang – :

Betrokkene overkwam vanuit een situatie zonder neurologische klachten op 02-09-2015 een ongeval, waarbij zowel een acceleratie/deceleratietrauma optrad als waarschijnlijk ook een frontaal trauma capitis, omdat zij met het voorhoofd tegen het stuur is geklapt. Waarschijnlijk is zij even buiten bewustzijn geweest, zij heeft althans een inprentingsstoornis rondom het ongeval en was kennelijk verward in een periode daarna. De precieze geweldsinwerking is – als gebruikelijk – niet bekend en het Delta V rapport van [desk1] van 4 juli 2019 valt buiten mijn vakgebied en beoordelingsvermogen.

[ ... ]

Gesteund door met name de medische informatie kort na het ongeval, van de zijde van de huisarts, is er naar mijn mening wel degelijk sprake van een “hersenschudding”, een licht schedel/hersenletsel bij een accelaratie/deceleratieletsel en een mogelijk frontaal letsel van het hoofd. Ter ondersteuning van het begrip “licht schedel/hersenletsel” dienen de korte amnesie rond het trauma, het waarschijnlijke directe schedelletsel en een periode van verwardheid na het ongeval.

[ ... ]

Neurologische afwijkingen waren er eind 2015 blijkens de gegevens niet. Betrokkene heeft vele therapieën gevolgd zonder veel baat, zij het met verlichting door de EMDR en nu verlichting door yoga. Zij houdt echter aanzienlijke klachten en geeft aan dat zij aanzienlijke beperkingen heeft, waaronder een volledige beperking voor het kunnen uitvoeren van loonvormende arbeid en beperkingen in de zwaardere werkzaamheden van het huishouden.

[ ... ]

Bij het neuropsychologische onderzoek zijn cognitieve functiestoornissen geobjectiveerd.

[ ... ]

Naar mijn mening kan de neurologische problematiek, inclusief de neuropsychologische afwijkingen, goed worden onderscheiden van eventuele, en vooral voorheen bestaande, psychische problematiek.

[ ... ]

Beantwoording vraag 1h:

Status na acceleratie/deceleratieletsel en daarbij een direct frontaal letsel, waarbij een comotio cerebri (licht schedelhersenletsel) optrad, (inmiddels zonder neurologisch lichamelijke afwijkingen, behoudens een licht verminderde beweeglijkheid van de cervicale wervelkolom en pijnlijkheid.

In het neuropsychologisch onderzoek zijn cognitieve functiestoornissen vastgesteld, die goed kunnen passen bij het op neurologische grond vastgestelde licht schedelhersenletsel. Daarbij, dan wel daarnaast, is er een aandoening van de regulatie van emoties en gedrag en een voorgeschiedenis van andere psychische problematiek. [ ... ]

Voor de differentiaal diagnose van de hoofdpijnklachten verwijs ik naar de bespreking, enerzijds hoofdpijn in het kader van een licht schedelhersenletsel, anderzijds elementen van medicatieafhankelijkheid.

[ ... ]

Beantwoording vraag 2

[ ... ] Bij betrokkene is er sprake van een beperking van de belastbaarheid van psychisch belastende factoren, met daarvan afgeleid ook een lichte beperking van het persoonlijk risico, een verhoogde kans op lichamelijk letsel als gevolg van de uitoefening van een functie.

Beantwoording vraag 3a

[ ... ] Bij betrokkene is een functieverlies van 7% van de hele mens van toepassing, waarbij ik nadrukkelijk factoren als hoofdpijn en nekpijn incorporeer.

2.12.
De Vereende heeft tot op heden in totaal een bedrag van € 118.500 op de schade bevoorschot.

Het geschil

Deelgeschil

3.1.
[A] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat partijen gebonden zijn aan het deskundigenrapport van [desk2] , waarvan het neuropsychologische onderzoek uitgevoerd door [desk3] onderdeel uitmaakt, en dat dit rapport het uitgangspunt heeft te vormen voor het verder te doorlopen schaderegelingstraject;
II. voor recht te verklaren dat de klachten van verzoekster in causaal verband staan met het ongeval;
III. De Vereende te veroordelen tot:
 het per ommegaande oppakken van het schaderegelingstraject;
 het inhoudelijk reageren op berichten van [A] binnen een termijn van 10 werkdagen;
 het betaalbaar stellen van toegezegde voorschotten binnen een termijn van 10 werkdagen;
IV. de kosten van de deelgeschil te begroten en De Vereende te veroordelen tot betaling daarvan.

3.2.
De Vereende voert gemotiveerd verweer. Zij stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat het door [desk2] verrichte onderzoek ondeugdelijk is althans niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden.

Voorlopig deskundigenbericht

3.3.
Het tweede verzoekschrift, dat is ingediend door De Vereende, strekt er primair toe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht, te weten een neurologische expertise, beveelt en als neuroloog benoemt prof. dr. [desk4] (hierna: [desk4]) en hem opdraagt de vragen overeenkomstig de meest recente IWMD-vraagstelling te beantwoorden en daarover schriftelijk verslag uit te brengen. Subsidiair heeft De Vereende verzocht het rapport van [desk2] aan [desk4] voor te leggen en hem te vragen te beoordelen of dat rapport voldoet aan de eisen die hieraan vanuit de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportages en de Nederlandse Vereniging voor Neurologie moeten worden gesteld. Primair en subsidiair heeft De Vereende verzocht [A] te gelasten haar volledige medisch dossier ter beschikking van de deskundige en de medisch adviseurs van partijen te stellen.

3.4.
[A] verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. Zij meent dat het rapport van [desk2] de toets van kwaliteitseisen doorstaat en dat dit een deugdelijke basis vormt om de door haar geleden en te lijden schade ten gevolge van het ongeval te begroten. Indien de rechtbank meent dat dit rapport onvoldoende basis vormt, biedt het oproepen van [desk2] en/of [desk3] om ten overstaan van de rechtbank aanvullende vragen te beantwoorden volgens [A] voldoende mogelijkheid om het rapport alsnog te kwalificeren als deugdelijke basis voor het begroten van de schade. Het verzoek om een volledig nieuw deskundigenbericht te gelasten moet volgens [A] worden afgewezen op grond van strijd met de goede procesorde.

4. De beoordeling

Expertiserapport van deskundige [desk2]

4.1.
Wat partijen op dit moment verdeeld houdt – zowel in de deelgeschilprocedure als in de procedure strekkende tot benoeming van een deskundige – is in de kern terug te voeren op de vraag of het expertiserapport van [desk2] als uitgangspunt voor de verdere afwikkeling van de schade heeft te gelden en of op basis van dat rapport een causaal verband kan worden aangenomen tussen het [A] overkomen ongeval en de door haar genoemde klachten en beperkingen. Een oordeel daarover kan een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen tussen partijen en het eventueel tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst. De vraag leent zich daarom voor behandeling in deelgeschil.

4.2.
Vaststaat dat partijen het erover eens waren dat zij een neurologische expertise zouden inwinnen bij [desk2] . [desk2] heeft de opdracht dan ook van partijen gezamenlijk gekregen. Beide partijen en hun medisch adviseurs zijn bovendien betrokken geweest bij de formulering van de aan [desk2] te stellen vragen en bij de samenstelling van het medisch dossier dat voorafgaand aan zijn onderzoek aan [desk2] ter beschikking zou worden gesteld. [desk2] heeft zelf [desk3] benaderd met de vraag om het in zijn ogen noodzakelijke neuropsychologische onderzoek te verrichten. Weliswaar heeft De Vereende aanvankelijk – en overigens pas vijf maanden na de aankondiging hiervan door [desk2] – bezwaar gemaakt tegen het inschakelen van [desk3] als neuropsycholoog, maar dit bezwaar heeft zij later prijs gegeven. Daarom gaat de rechtbank aan dit bezwaar voorbij.

4.3.
In een situatie als deze waarin partijen samen zijn overeengekomen om een expertise in te winnen, heeft als uitgangspunt te gelden dat partijen in beginsel gebonden zijn aan de inhoud van de uitgebrachte rapportage, tenzij daartegen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn in te brengen. Zulke zwaarwegende bezwaren zouden bijvoorbeeld kunnen zijn dat de uitgebrachte rapportage niet voldoet aan de elementaire eisen van deugdelijkheid, het deskundigenrapport intern inconsistent of onbegrijpelijk is, daarin zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd of dat daarin niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen of logische denkfouten bevat. Ook fundamentele gebreken in de wijze van totstandkoming van de rapportage, bijvoorbeeld in geval van partijdigheid of schending van hoor en wederhoor, kunnen afbreuk doen aan de waarde ervan. De enkele omstandigheid dat de deskundige zijn beoordeling naar de mening van een partij niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd is een onvoldoende grond om de rapportage terzijde te schuiven en een nieuwe expertise aan te vragen, waarin dezelfde vragen opnieuw worden voorgelegd aan een andere deskundige.

4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft De Vereende onvoldoende gronden aangevoerd om aan de conclusies uit de rapportage van [desk2] voorbij te gaan. Dit wordt hierna toegelicht.

(i) De ongevalsanalyse van [desk1]

4.5.
In de eerste plaats richt De Vereende haar kritiek op de omstandigheid dat [desk2] in zijn rapport naar haar mening onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de ongevalsanalyse van [desk1] waarin wordt geconcludeerd dat de auto van [A] een snelheidsvermeerdering (Delta-V) heeft ondergaan van 5 – 9 km per uur. De Vereende wijst in dit verband op de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) die – samengevat – inhoudt dat er sterke aanwijzingen zijn dat een impactsnelheid tot circa 15 km per uur geen gevolgen heeft. Volgens De Vereende heeft [desk2] in het licht van deze richtlijn onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij, nu er in deze kwestie sprake is van een dergelijke low impact aanrijding, toch van mening is dat de door [A] gepresenteerde klachten het gevolg zijn van het ongeval. Tot slot wijst De Vereende erop dat ook in de rechtspraak de mechanische inwerking van een ongeval een belangrijk element vormt bij de beoordeling van het causaal verband.

4.6.
[A] is in de eerste plaats van mening dat zij niet gebonden is aan de ongevalsanalyse van [desk1] . Zij voert hiertoe aan dat de ongevalsanalyse eenzijdig door De Vereende is geïnitieerd, dat zij niet betrokken is bij de totstandkoming hiervan, dat zij pas enige maanden na het verstrekken van de expertiseopdracht aan [desk2] met deze ongevalsanalyse bekend is geworden en dat zij de hierin opgenomen conclusies betwist. In de tweede plaats stelt zij zich op het standpunt dat de door [desk1] berekende Delta-V geen (doorslaggevende) rol mag spelen in het (juridische) causaliteitsvraagstuk. Zij wijst erop dat zij zich sinds het ongeval geconfronteerd ziet met een onafgebroken en consequent klachtenpatroon. Conform vaste rechtspraak mogen in dat geval geen al te hoge eisen worden gesteld aan het bewijs van het causaal verband tussen het ongeval en de gezondheidsklachten.

4.7.
Verder wijst [A] erop dat de richtlijn van de NVN niet uitsluit dat een aanrijding met een lage impactsnelheid wel gevolgen kan hebben. Zij wijst hierbij op een onderzoek van TNO naar de vraag of conclusies kunnen worden verbonden aan de Delta-V. De conclusie van TNO luidt: “Op basis van de gevonden literatuur kan geconcludeerd worden dat de snelheidsverandering van het voertuig na een achterop aanrijding gebruikt zou kunnen worden als een eerste grove inschatting van de kans op whiplashletsel. Er bestaan echter zoveel andere parameters die het ontstaan van whiplash beïnvloeden, zowel voertuiggebonden als mensgebonden parameters, dat het niet mogelijk is een scherpe grens te trekken voor een snelheidsverandering waarboven wel en waaronder geen reële kans zou bestaan op whiplashsymptomen. Het hanteren van een ondergrens voor een Delta V waaronder (blijvende) whiplashklachten uitgesloten zouden zijn, is dan ook niet verdedigbaar.

4.8.
De rechtbank stelt voorop dat op zichzelf juist is dat een geringe Delta-V niet in de weg staat aan het aannemen van een causaal verband tussen de gepresenteerde klachten en het ongeval. Een geringe Delta-V vormt – indien bekend – wel een omstandigheid die in aanmerking moet worden genomen bij de beantwoording van de vraag óf sprake is van een causaal verband.

4.9.
Verder acht de rechtbank het volgende van belang. Om de klachten en het causaal verband te kunnen beoordelen hebben partijen een neurologische expertise ingewonnen bij [desk2] . Voorafgaand aan het verlenen van de expertiseopdracht hebben partijen gesproken over de aan [desk2] voor te leggen vragen en over de samenstelling van het aan hem voor te leggen (medisch) dossier. Toezending van stukken met betrekking tot de blikschade of aanrijdingssnelheid aan [desk2] zijn partijen toen niet overeengekomen. Na het verlenen van de expertiseopdracht aan [desk2] heeft De Vereende eenzijdig besloten om een uitgebreide ongevalsanalyse te laten verrichten door [desk1] . De Vereende heeft de door [desk1] opgemaakte rapportage vervolgens op eigen initiatief ter informatie aan [desk2] toegezonden.

4.10.
Hoewel uit het dossier blijkt dat [desk2] aanvankelijk niet te spreken was over eenzijdige toezending van de ongevalsanalyse van [desk1] door De Vereende, kan niet gesteld worden dat [desk2] deze ongevalsanalyse heeft genegeerd. [desk2] heeft hierover in zijn rapport vermeld dat het onduidelijk is met welke impact de aanrijding heeft plaatsgevonden en dat de ongevalsanalyse van [desk1] buiten zijn vakgebied en beoordelingsvermogen valt. Dat [desk2] niet op basis van de ongevalsanalyse van [desk1] uitgaat van een vaststaande impact, is begrijpelijk. Die analyse is immers eenzijdig opgesteld en [A] betwist de juistheid ervan. Als De Vereende had gewild dat [desk2] de uitkomsten van de rapportage van [desk1] uitgebreider in zijn beoordeling had betrokken, dan had het op haar weg gelegen om daarover vooraf – bij het verlenen van de opdracht aan [desk2] of eventueel aanvullend – in samenspraak met [A] nadere specifieke vragen aan [desk2] te stellen zo nodig voorzien van een toelichting. Dat heeft zij echter niet gedaan. Desondanks motiveert [desk2] voldoende inzichtelijk en consistent waarom hij, ondanks dat voor hem niet duidelijk is wat de precieze geweldsinwerking van het ongeval is geweest, toch tot de conclusie komt dat door de aanrijding een licht schedelhersenletsel is ontstaan en dat de vastgestelde cognitieve functiestoornissen goed kunnen passen bij dit schedelhersenletsel. Hierbij betrekt [desk2] de anamnestische klachten, de medische stukken en de resultaten van het neuropsychologische onderzoek. Het bezwaar dat de medisch adviseurs van De Vereende deze conclusie in het licht van de ongevalsanalyse van [desk1] niet overtuigend vinden, acht de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om de conclusies in het rapport van [desk2] terzijde te schuiven.

(ii) Onvolledige informatie en onvoldoende transparantie over pre-existente gezondheidstoestand

4.11.
In de tweede plaats stelt De Vereende zich op het standpunt dat [A] onvolledig en onvoldoende transparant is geweest bij het verstrekken van informatie over haar pre-existente gezondheidstoestand. De Vereende meent dat het verhelderend zou zijn geweest wanneer [A] haar huisartsenjournaal vanaf vijf jaar voor het ongeval tot heden beschikbaar had gesteld. Verder stelt De Vereende dat [A] in strijd met de waarheid aan [desk3] heeft verteld dat zij niet eerder door een psychiater of psycholoog is behandeld, waardoor deze informatie niet door [desk3] is gewogen en betrokken bij een beschouwing.

4.12.
[A] betwist dat de door haar verstrekte informatie niet volledig zou zijn geweest. Zij heeft ter toelichting gesteld dat zij voor het ongeval nauwelijks bij de huisarts kwam en dat er niet meer informatie is dan reeds is verstrekt. Ook bestrijdt [A] dat zij onder behandeling zou zijn geweest van een psychiater of psycholoog. Zij heeft desgevraagd verklaard dat zij in een zeer hectische periode met onder andere twee verhuizingen via de huisarts ondersteuning op psychisch vlak heeft gekregen van de praktijkondersteuner (POH-GGZ) waarbij zij een online module heeft gevolgd. Ten tijde van het ongeval was die behandeling bijna afgerond. [desk2] was hiervan op de hoogte, zoals ook blijkt uit zijn rapport.

4.13.
De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van De Vereende omtrent de informatievoorziening door [A] er niet toe kunnen leiden dat het rapport van [desk2] terzijde moet worden geschoven. Hiertoe overweegt de rechtbank dat partijen van te voren met elkaar hebben gesproken over de samenstelling van het (medisch) dossier dat aan [desk2] zou worden voorgelegd en dat niet is gebleken dat de stukken waarover overeenstemming bestond niet aan [desk2] zijn verstrekt. [desk2] was bovendien op de hoogte van de psychische ondersteuning van [A] via de huisarts en hij heeft deze informatie ook in zijn beschouwing meegewogen. Ook [desk3] had bij haar onderzoek de beschikking over het conceptrapport van [desk2] waarin opgenomen de bespreking van de medische stukken en radiologische bevindingen. Overigens heeft [A] bij haar verweerschrift een uitdraai van haar huisartsenjournaal over de jaren 2010 tot en met 2013 gevoegd waaruit blijkt dat de contacten in die periode met name betrekking hadden op urologische klachten. Naar het oordeel van de rechtbank waren zowel [desk2] als [desk3] bij het uitvoeren van hun onderzoek dan ook voldoende geïnformeerd over de medische voorgeschiedenis van [A] .

(iii) Overige bezwaren

4.14.
De overige bezwaren van (de medisch adviseurs van ) De Vereende zien vooral op een in hun ogen gebrekkige en onvoldoende wijze van onderbouwing van de conclusies van [desk2] . De Vereende meent dat de conclusies van [desk2] niet worden gedragen door zijn bevindingen en de bevindingen die blijken uit het medisch dossier en de ongevalsanalyse van [desk1] .

De combinatie van verschillende factoren, waaronder:
- de lage mechanische impact van het ongeval;
- het ongevalmechanisme (achteroprijding) gecombineerd met het dragen van de gordel en de stelling van [A] dat zij met haar hoofd het stuur zou hebben geraakt;
- het feit dat geen hematoom op het voorhoofd van [A] is gedocumenteerd;
- de onduidelijkheid over de gestelde bewusteloosheid en het geheugenverlies van [A] kort na het ongeval;
- het feit dat beeldvormend onderzoek geen (neurologische) afwijkingen liet zien; en
- een mogelijke predispositie,

maakt dat er onvoldoende argumenten zijn voor de diagnose van [desk2] dat sprake is van hersenletsel, aldus De Vereende.

4.15.
[A] heeft gesteld dat het rapport van [desk2] voldoet aan de kwaliteitseisen die het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg heeft geformuleerd1. In het rapport worden de beschikbare stukken en bronnen genoemd die de grondslag vormen voor de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop zijn rapport berust. De onderzoeksmethoden zijn inzichtelijk en daarmee is ook inzichtelijk gemaakt op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. Tot slot blijft [desk2] ook binnen de grenzen van zijn deskundigheid, door te benoemen dat de precieze geweldsinwerking en de ongevalsanalyse van [desk1] buiten zijn vakgebied en beoordelingsvermogen vallen.

4.16.
De rechtbank herhaalt nogmaals dat de omstandigheid dat een deskundige zijn beoordeling naar de mening van een partij niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd een onvoldoende grond vormt om de rapportage terzijde te schuiven. Daar komt bij dat [desk2] zijn bevindingen voldoende heeft beschreven en op inzichtelijke wijze heeft toegelicht, dat hij heeft gerapporteerd op basis van welke feiten en welke gegevens hij tot zijn bevindingen is gekomen en hoe hij daarbij te werk is gegaan. [desk2] heeft alle vragen inzichtelijk en op consistente wijze beantwoord en hij heeft daarbij alle relevante medische gegevens betrokken. De Vereende heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het concept van het rapport te reageren en in het definitieve rapport heeft [desk2] ervan blijk gegeven dat hij die reactie heeft betrokken in zijn afwegingen. Hiermee is de rechtbank van oordeel dat het rapport voldoende basis biedt voor de hierin opgenomen conclusies. Dat De Vereende het niet eens is met die conclusies is duidelijk, maar niet doorslaggevend.

4.17.
Daar komt bij dat een nieuwe of aanvullende expertise leidt tot verdere vertraging van de afwikkeling van de schade met daarmee gepaard gaande langer durende onzekerheid bij [A] die niet wenselijk is en die zij niet behoeft te dulden, te meer omdat het traject dat tot de rapportage van [desk2] heeft geleid al zeer veel tijd in beslag heeft genomen.

Slotsom deskundigenrapport

4.18.
Er zijn, kortom, geen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen de totstandkoming en de inhoud van de rapportage van [desk2] ingebracht. De op gezamenlijk verzoek opgemaakte rapportage is zorgvuldig tot stand gekomen en voldoet aan de vereisten die aan een dergelijk rapport mogen worden gesteld. Partijen zijn om die reden gebonden aan de in de rapportage van [desk2] verwoorde uitkomsten. Het verzoek van [A] zoals geformuleerd in 3.1 onder I is daarom voor toewijzing vatbaar.

4.19.
De rechtbank is van oordeel dat ook het verzoek onder II kan worden toegewezen.

Causaal verband (in juridische zin) tussen de klachten en het ongeval kan worden vastgesteld indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Uit het rapport van [desk2] volgt dat er door het ongeval bij [A] sprake is van acceleratie/deceleratieletsel en daarbij een direct frontaal letsel waarbij licht schedelhersenletsel is opgetreden, (inmiddels) zonder neurologische lichamelijke afwijkingen, behoudens een licht verminderde beweeglijkheid van de cervicale wervelkolom en pijnlijkheid. In het neuropsychologisch onderzoek zijn cognitieve functiestoornissen vastgesteld, die goed kunnen passen bij het op neurologische gronden vastgestelde licht schedelhersenletsel, terwijl een afdoende alternatieve verklaring hiervoor ontbreekt. Hieruit volgt dat aannemelijk is dat tussen het ongeval van [A] en haar klachten zoals vastgesteld in het rapport van [desk2] causaal verband bestaat.

Nieuw deskundigenonderzoek

4.20.
Het voorgaande betekent dat zowel het primair als het subsidiaire verzoek van De Vereende tot het gelasten van een deskundigenbericht zal worden afgewezen. Voor zover het verzoek van De Vereende om [A] te gelasten haar volledige medisch dossier ter beschikking van de deskundige en de medisch adviseurs van partijen te stellen, als een zelfstandig (tegen)verzoek moet worden beschouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit verzoek toe te wijzen, nu De Vereende de noodzaak hiervan onvoldoende heeft onderbouwd.

Verzoeken betreffende het voortvarend oppakken van het schaderegelingstraject

4.21.
[A] heeft de rechtbank verder verzocht om De Vereende te veroordelen tot het per ommegaande oppakken van het schaderegelingstraject, het inhoudelijk reageren op berichten van [A] binnen een termijn van 10 werkdagen en het betaalbaar stellen van toegezegde voorschotten binnen een termijn van 10 werkdagen. [A] heeft hiertoe aangevoerd dat De Vereende uiterst traag reageert op inhoudelijk relevante correspondentie van haar kant.

4.22.
De Vereende heeft in reactie hierop te kennen gegeven dat de volgende stappen in het schaderegelingstraject gezet zullen worden zodra duidelijkheid bestaat over de medische ongevalsgevolgen en dat dit een verantwoordelijkheid van beide partijen betreft. Hierbij zal het – voor beide partijen – niet altijd mogelijk zijn om binnen 10 dagen inhoudelijk te reageren. De Vereende meent daarom dat het verzoek niet voor toewijzing vatbaar is.

4.23.
De rechtbank zal het verzoek van [A] afwijzen omdat niet onder alle omstandigheden van De Vereende kan worden gevergd dat zij binnen een termijn van 10 dagen inhoudelijk reageert op correspondentie van [A] of binnen die termijn toegezegde voorschotten uitkeert. Soms zal het ook nodig zijn om correspondentie voor te leggen aan een (medisch) adviseur hetgeen enige tijd in beslag kan nemen.

4.24.
Dit neemt niet weg dat de snelheid waarmee De Vereende de afgelopen jaren heeft gereageerd op correspondentie van [A] naar het oordeel van de rechtbank te wensen overlaat. De rechtbank wijst De Vereende erop dat van haar kan worden gevergd dat zij zich inspant om telkens binnen een redelijke termijn te reageren op correspondentie van [A] en dat zij [A] op de hoogte stelt indien een inhoudelijke reactie – en om welke reden – meer tijd in beslag zal nemen. De rechtbank gaat er vooralsnog van uit dat geen veroordelingen nodig zijn om De Vereende aan te sporen voortaan met gepaste voortvarendheid te communiceren met [A] .

Kosten deelgeschil

4.25.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelschilprocedure aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn.

4.26.
[A] stelt dat ruim negen uren aan de zaak zijn besteed tot aan het moment van indiening van het verzoekschrift. Deze tijdsinvestering moet nog worden vermeerderd met de uren die gemoeid (zullen) zijn met het opstellen van het verweerschrift in de procedure tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht, de voorbereiding van de mondelinge behandeling, de mondelinge behandeling en het nawerk. De door haar advocaat gehanteerde uurprijs bedraagt € 332,75 inclusief btw, hetgeen neerkomt op een tarief van € 275,-- exclusief btw.

4.27.
De Vereende kan instemmen met de opgegeven tijdsbesteding voor de deelgeschilprocedure, maar zij heeft bezwaar gemaakt tegen het gehanteerde uurtarief.

4.28.
De rechtbank acht het redelijk om – overeenkomstig de opgave van [A] – voor het opstellen van het verzoek rekening te houden met een tijdsbesteding van 9 uur. De overige aan de zaak bestede tijd (voorbereiding zitting, zitting en nawerk) stelt de rechtbank in redelijkheid op 4 uur. Werkzaamheden die zijn verricht in het kader van de met dit geschil samenhangende procedure betreffende het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht, zoals de werkzaamheden voor het opstellen van het verweerschrift, kunnen niet worden opgevoerd als kosten in het deelgeschil. In totaal zal de rechtbank dus rekening houden met een tijdsbesteding van 13 uren voor de deelgeschilprocedure.

4.29.
Het gehanteerde uurtarief van € 275,-- exclusief btw is weliswaar aan de hoge kant, maar de rechtbank komt dit tarief, gezien de ervaring van de advocaat en haar ruime expertise op het gebied van letselschade, niet onredelijk voor.

4.30.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten van deze procedure in redelijkheid begroten op een bedrag van € 4.634,75 (13 uur x € 332,75 te vermeerderen met het betaalde griffierecht van € 309,--). Nu De Vereende de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend zal zij overeenkomstig het niet afzonderlijk bestreden verzoek van [A] worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.

Kosten procedure voorlopig deskundigenbericht

4.31.
De Vereende wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [A] . De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [A] begroot op een bedrag van € 309,-- aan griffierecht en € 563,-- aan salaris advocaat (1 punt x liquidatietarief II omdat de kosten van het voorbereiden en bijwonen van de zitting reeds in aanmerking zijn genomen bij de kosten van het deelgeschil), derhalve op een totaalbedrag van € 872,--.

1CTG 30 januari 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:17 ECLI:NL:RBDHA:2021:7414