Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 240120 geen causaal verband tussen onjuist handelen kinderarts en meningitis; deskundigenrapport dient tot uitgangspunt

RBDHA 240120 geen causaal verband tussen onjuist handelen kinderarts en meningitis; deskundigenrapport dient tot uitgangspunt;
- afwijzing bgk tzv vaststelling gevolgen onjuist handelen nu csqn verband met latere meningitis blijkt te ontbreken;
- verzocht 29 uur x € 250,- + 6% + 21%; begroot, niet toegewezen 20 x € 250,- + 6% + 21% = € 6.413,-

4.5.
Als uitgangspunt geldt dat partijen in beginsel gebonden zijn aan de inhoud van een deskundigenbericht dat op hun gezamenlijk verzoek is opgesteld, tenzij er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn in te brengen tegen dat bericht. Weliswaar is [de deskundige] benoemd door de rechtbank op een eenzijdig verzoek van [verzoekster] , maar vast staat dat partijen het voordien al eens waren over het aanzoeken van deze deskundige en dat [de deskundige] door [verzoekster] is voorgedragen. Zij bleven het oneens over de vraagstelling en om die reden heeft [verzoekster] zich met een verzoek tot een voorlopig deskundigenonderzoek tot de rechtbank gewend. De vraagstelling die de rechtbank heeft geformuleerd, is tot stand gekomen met inbreng van partijen. [verzoekster] heeft niet gesteld dat de vraagstelling niet juist of niet volledig was. Onder deze omstandigheden geldt voornoemd uitgangspunt van gebondenheid dus evengoed. In elk geval geldt dat de rechtbank in een dergelijk geval de expertise van de deskundige in beginsel tot uitgangspunt neemt. Dat kan anders zijn indien het bericht niet voldoet aan daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Ook fundamentele gebreken in de wijze van totstandkoming ervan, bijvoorbeeld in geval van schending van hoor en wederhoor, kunnen afbreuk doen aan de waarde van een deskundigenrapport.

4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de deskundigheid van [de deskundige] tussen partijen niet ter discussie staat. [de deskundige] heeft zijn bevindingen uitvoerig beschreven en op inzichtelijke wijze toegelicht. Hij heeft gerapporteerd op basis van welke feiten en welke gegevens hij tot zijn bevindingen is gekomen en hoe hij daarbij te werk is gegaan. [de deskundige] heeft alle vragen van de rechtbank uitgebreid, inzichtelijk en op consistente wijze beantwoord en daarbij heeft hij alle relevante medische gegevens betrokken, nadat hem op zijn verzoek nog ontbrekende gegevens waren toegestuurd. Op zijn concept-rapport hebben partijen mogen reageren. De advocaat van [verzoekster] heeft dat zeer uitvoerig gedaan en [de deskundige] heeft in zijn definitieve rapport ervan blijk gegeven dat hij die reactie heeft betrokken in zijn afwegingen. Hij is separaat ingegaan op de opmerkingen en vragen van de advocaat van [verzoekster] en heeft wijzigingen naar aanleiding daarvan in zijn definitieve rapport gemarkeerd. Hij heeft ook uitgelegd dat en waarom hij input van (de advocaat van) [verzoekster] niet volgde. [de deskundige] heeft ervoor gekozen geen gesprek te hebben met de moeder van [de minderjarige] of met [A] . Hij heeft daarvan afgezien in verband met de verstreken tijd sinds 2005 en het voorkomen van subjectieve inbreng door “recall bias”. [verzoekster] is hierover, zoals ook tijdens de zitting bleek, zeer teleurgesteld. De rechtbank acht dit echter geen gebrek in de werkwijze van [de deskundige]. Bij zijn benoeming heeft de rechtbank het aan hemzelf overgelaten de wijze van onderzoek vorm te geven. Anders dan [verzoekster] suggereert, is hem niet opgedragen partijen in persoon te horen en was dit ook niet nodig voor een beantwoording van de vragen. Bovendien heeft [verzoekster] niet duidelijk kunnen maken wat een gesprek met haar had kunnen toevoegen aan de rapportage van [de deskundige], zeker gelet op de uitvoerige reactie die haar advocaat op het concept-rapport heeft gegeven en waarmee zij haar inbreng bij de afwegingen van [de deskundige] heeft gehad. Hoor en wederhoor is daarmee door [de deskundige] verzekerd.

4.7.
De advocaat van [verzoekster] heeft in (zijn reactie op het concept-rapport en) het verzoekschrift uitvoerig toegelicht waarom hij het inhoudelijk oneens is met de opinies en bevindingen van [de deskundige] ten aanzien van het ontbreken van medisch causaal verband. Dat (de advocaat van) [verzoekster] het niet eens is met de deskundige betekent alleen niet dat diens conclusies niet deugen. De inhoudelijke bezwaren die [verzoekster] heeft tegen de bevindingen en conclusies van [de deskundige], heeft zij niet voorzien van een (medische) onderbouwing. Zij heeft er geen bevindingen van een andere deskundige of medisch adviseur tegenover gesteld. Er zijn daarom geen gegevens van voldoende betekenis beschikbaar die kunnen leiden tot redelijke twijfel aan de deugdelijkheid van de conclusies van [de deskundige]. De visie van de advocaat van [verzoekster] (gegeven in die hoedanigheid) volstaat daarvoor niet, ook al is hij naast advocaat een niet-praktiserend arts.

4.8.
[verzoekster] heeft nog aangevoerd dat [de deskundige] zijn opdracht te buiten is gegaan door zich een oordeel aan te meten over de (bewijsrechtelijke aspecten van) aanwezigheid van een tekortkoming. Dat deelt de rechtbank niet. [de deskundige] is nadrukkelijk gevraagd om zijn deskundig oordeel over het professioneel handelen van [A] en over het bestaan van een medisch oorzakelijk (causaal dus) verband tussen dat handelen en de meningitis die [de minderjarige] heeft doorgemaakt. Die vraag heeft hij beantwoord met een medische onderbouwing, niet met een juridische.

4.9.
Bij deze stand van zaken is er geen reden om het rapport van [de deskundige] niet in zijn geheel tot uitgangspunt te nemen bij de beoordeling van het geschil tussen partijen. Er is geen grond voor twijfel aan de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van [de deskundige]. Het verzoek van [verzoekster] om vast te stellen dat zij daaraan (deels) niet gebonden is wordt afgewezen, net als het verzoek om te bepalen dat het LUMC gehouden is om medewerking te verlenen aan een nieuw deskundigenbericht over dezelfde vragen als die aan [de deskundige] zijn voorgelegd.

4.10.
Op basis van het rapport van [de deskundige] moet worden vastgesteld dat de zorg die [A] aan [de minderjarige] heeft verleend op 9 februari 2005 en de periode daaropvolgend, op onderdelen niet voldeed aan de professionele norm anno 2005. [de deskundige] concludeert immers dat oriënterend onderzoek naar de immuunstatus geïndiceerd was en dat [A] de anamnese verder had moeten uitdiepen nadat de moeder van [de minderjarige] op 25 februari 2005 opnieuw haar zorgen had geuit. [A] had laagdrempelige controleafspraken kunnen maken om een beter beeld te krijgen van de gezondheidstoestand van [de minderjarige] , maar dat heeft zij niet gedaan. Aldus heeft [A] [de minderjarige] niet de zorg verleend die van een bekwaam en zorgvuldig handelend vakgenoot mocht worden verwacht. Dat dit een tekortkoming in de nakoming oplevert van de geneeskundige behandelingsovereenkomst, heeft LUMC niet (gemotiveerd) weersproken.

4.11.
Tot aansprakelijkheid van LUMC leidt deze conclusie echter niet. [de deskundige] heeft immers ook geconcludeerd dat er medisch geen verband is tussen het handelen van [A] op 9 en 23 februari 2005 en het optreden van de meningitis op 11 maart 2005. Het oriënterend onderzoek zou niet hebben bijgedragen aan het voorkomen van de meningitis en de meningitis was niet te voorspellen geweest op basis van een anamnese en de ongerustheid van de moeder (of ouders) van [de minderjarige] . Daarvoor was ook het tijdsverloop tussen 23 februari en 11 maart 2005 te lang. [de deskundige] wijst daarbij op het klassieke en uiterst acute verloop van de meningitis bij [de minderjarige] , waarbij pas op de dag van de opname op 11 maart 2005 sprake was van hoge koorts, bleek zien, sufheid en braken. Ook als op basis van immuunonderzoek eerder zou zijn vastgesteld dat [de minderjarige] drager was van pneumokokken, zou dat volgens de professionele standaard niet tot een andere behandeling hebben geleid, volgens [de deskundige]. Het medisch verloop van de meningitis zou volgens hem niet anders zijn geweest indien laagdrempelige controles zouden hebben plaatsgevonden, zelfs wanneer al op 10 maart 2005 een controle zou hebben plaatsgevonden. Dan zou een oorontsteking zijn vastgesteld, waarvoor volgens de standaard de primaire behandeling bestaat uit pijnstilling en antibiotica pas worden voorgeschreven indien koorts en klachten drie dagen aanhouden. Ook dan had zich tussentijds een meningitis kunnen ontwikkelen. Dat in het geval van [de minderjarige] anders zou zijn gehandeld volgt niet uit de conclusies van [de deskundige] en daarvoor zijn ook anderszins geen (medisch onderbouwde) aanknopingspunten aangereikt.

4.12.
Omdat medisch gezien een verband ontbreekt tussen het handelen van [A] op 9 februari en 23 februari 2005 en de opgetreden meningitis, ontbreekt het voor aansprakelijkheid van LUMC vereiste condicio sine qua non-verband tussen de fout van [A] en de gezondheidsschade bij [de minderjarige] . Ook indien hier de zogenoemde omkeringsregel van toepassing is vanwege een door [A] gemaakte beroepsfout in de behandeling van [de minderjarige] , en het bewijsrisico voor wat betreft het bestaan van een condicio sine qua non-verband daarmee zou rusten op LUMC, is met het rapport van [de deskundige] aannemelijk gemaakt dat dit verband ontbreekt. Toepassing van het leerstuk van de kansschade, zoals [verzoekster] bepleit, is niet aan de orde. Van een onzeker causaal verband is geen sprake. Causaal verband ontbreekt immers. LUMC is dus niet aansprakelijk voor de gevolgen van de fout van [A] , ook niet vanwege het verlies van een kans op een tijdige diagnose en behandeling.

4.13.
De beslissing van het CTG maakt het voorgaande niet anders. Het CTG heeft vastgesteld dat [A] onjuist heeft gehandeld, omdat [de minderjarige] van haar niet de zorg en aandacht heeft gehad waar ze recht op had. Over een medisch oorzakelijk verband tussen dit onjuist geachte handelen van [A] en de meningitis die [de minderjarige] op 11 maart 2005 ontwikkelde, zegt het CTG niets. ECLI:NL:RBDHA:2020:917