Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 180522 nieuwe expertise vza; vza in gezamelijk overleg duidde onvoldoende gemotiveerd beperkingen buiten de bevindingen orthopeed

RBMNE 180522 nieuwe expertise vza; vza in gezamelijk overleg duidde onvoldoende gemotiveerd beperkingen buiten de bevindingen orthopeed
2

De beoordeling
Inleiding

2.1.
Op 9 september 2010 is [eiseres] als inzittende van een auto betrokken geraakt bij een kettingbotsing. Zij heeft als gevolg daarvan letsel opgelopen.

2.2.
Op grond van de schuldloze derde-regeling heeft [eiseres] ASR aangesproken als WAM-verzekeraar van het eigen voortuig. ASR heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Zij heeft aan [eiseres] in totaal € 27.500,00 betaald voor de materiële schade en € 3.000,00 voor de immateriële schade. De buitengerechtelijke kosten zijn vergoed tot een bedrag van € 28.598,54.

2.3.
De vraag is of ASR aanvullende schadevergoeding verschuldigd is aan [eiseres] .

Uit de stukken blijkt dat partijen het met name oneens zijn over de omvang van de volgende schadeposten: verlies van verdienvermogen, vergoeding huishoudelijke hulp en de immateriële schade. Bij deze schadeposten spelen de (omvang van de) klachten en beperkingen van [eiseres] als gevolg van het ongeval een rol. In dit verband zijn in gezamenlijk overleg twee deskundigenrapporten tot stand gekomen: het rapport van de orthopedisch chirurg [A] (hierna: [A] ) van 24 juli 2015 en het rapport van de verzekeringsgeneeskundige [B] (hierna: [B] ) van 8 februari 2019. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of partijen gebonden zijn aan de uitkomsten van het rapport van [B] . Over de bruikbaarheid van het rapport van [A] bestaat overeenstemming, maar ASR kan zich niet vinden in de verzekeringsgeneeskundige expertise die [B] heeft opgesteld. Zij meent dat er steekhoudende en zwaarwegende bezwaren zijn tegen dit rapport en heeft voorgesteld om een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek te (laten) verrichten. [eiseres] wil vasthouden aan de conclusie van [B] en vindt dat een arbeidsdeskundige beoordeling op basis van dit rapport moet plaatsvinden.

2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het gelijk aan de zijde van ASR ligt. Het rapport van [B] roept verschillende vragen op. Het is niet duidelijk hoe conclusies in dit rapport zich verhouden tot de bevindingen van [A] . De rechtbank heeft daarom behoefte aan nadere voorlichting: er is aanleiding om een nieuwe verzekeringsgeneeskundige expertise te laten uitvoeren. Hierna wordt toegelicht hoe tot dit oordeel is gekomen.

De vordering

2.5.
[eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- i) voor recht te verklaren dat de rapporten van [A] en [B] uitgangspunt zijn bij de afwikkeling van de letselschadezaak van [eiseres] ,
- ii) voor recht te verklaren dat alle klachten en beperkingen aan de rechterschouder en linker onderarm/pols ongevalsgevolg zijn,
- iii) een arbeidsdeskundige te benoemen aan de hand van de bij productie 22 overgelegde vraagstelling,
- iv) ASR te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot ad € 20.000,00 terzake de materiële schade en het smartengeld, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
- v) ASR te veroordelen tot de op heden verschenen openstaande buitengerechtelijke kosten van € 5.185,38 van mr. L.M.V. Douwes en die van haar medisch adviseur volledig te vergoeden,
- vi) de zaak voor het overige te verwijzen naar de schadestaatprocedure,
- vii) ASR te veroordelen in de kosten van deze procedure, te begroten op een totaalbedrag van € 8.003,42 en het verschuldigde griffierecht.

[eiseres] wijst er op dat de rapporten van zowel [A] als [B] in gezamenlijk overleg tot stand zijn gekomen na uitvoerig overleg over de keuze van de deskundige en vraagstelling. Ook zijn partijen in de gelegenheid gesteld aanvullende vragen te stellen. [eiseres] is van mening dat partijen zijn gebonden aan de bevindingen en conclusies die in deze rapporten zijn opgenomen en dat nu een arbeidsdeskundige benoemd kan worden. Het terzijde leggen van een expertiserapport als de uitkomsten één van de partijen niet welgevallig zijn, kan niet aan de orde zijn, aldus [eiseres] . De uitkomsten van het rapport van [B] zijn volgens haar bovendien duidelijk. Gebleken is dat [eiseres] als gevolg van het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 9 september 2010 blijvende klachten en beperkingen heeft opgelopen aan/van haar linkerpols en rechterschouder. Ook kan daaruit worden afgeleid dat haar werk te zwaar is geworden. Verder is [eiseres] naast haar werk niet meer in staat om huishoudelijke taken te verrichten voor haar gezin met - inmiddels - twee kinderen en haar hobby tuinieren uit te oefenen. Arbeidsdeskundig vervolgonderzoek is volgens [eiseres] noodzakelijk om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen.

[eiseres] voert verder aan dat ASR in verband met de doorlopende schadeposten, in afwachting van een schadestaatprocedure, zorg moet dragen voor adequate bevoorschotting en dat de openstaande buitengerechtelijke incassokosten, die ook onderdeel uitmaken van de schade, voldaan moeten worden. Zij wil dat haar een aanvullende voorschot wordt verstrekt. Als productie 14 en 15 heeft [eiseres] een voorlopig schadeoverzicht en overzicht van de kosten overgelegd.

Het verweer

2.6.
ASR is van mening dat er steekhoudende en zwaarwegende bezwaren bestaan tegen het rapport van [B] en dat partijen daardoor niet gebonden zijn aan de uitkomsten van dit rapport. Zij verwijst daarvoor naar het als productie 4 bij conclusie van antwoord overgelegde verslag dat de door haar ingeschakelde deskundige mevrouw [C] , verzekeringsarts en geregistreerd geneeskundig adviseur, heeft opgesteld. Het was volgens ASR de bedoeling dat [B] alleen de door [A] geduide duurbeperkingen met betrekking tot de linkerpols nader zou kwalificeren. Hij heeft echter, zonder dit te motiveren - in strijd met de bevindingen van [A] – meer beperkingen meegenomen, namelijk ook de later ontstane klachten aan de rechterschouder en de gestelde sensibiliteitsklachten aan de linkerarm. Deze klachten houden volgens ASR geen verband met het ongeval en moeten buiten beschouwing blijven.

ASR stelt verder dat het schaderegelingstraject voortvarend is opgestart, dat adequaat is bevoorschot op de schade en dat met de door haar gedane betalingen de uit het ongeval van 9 september 2010 voortvloeiende schade ruimschoots is vergoed. Er is geen aanleiding om nader arbeidsdeskundig onderzoek te laten uitvoeren en voor het verstrekken van een aanvullend voorschot is ook geen plaats, aldus ASR.

Wat is er gebeurd?

2.7.
Na het ongeval op 9 september 2010 is [eiseres] met de ambulance vervoerd naar het [ziekenhuis] in [plaats] . Op de spoedeisende hulp werden een neusfractuur en een polsfractuur links geconstateerd. De neusfractuur werd conservatief behandeld. De polsfractuur werd gereponeerd en gestabiliseerd met gips.

2.8.
Op 24 november 2010 moest [eiseres] een operatie ondergaan aan de pols: er werd een standscorrectie uitgevoerd en een plaatje ingebracht. Na de operatie heeft een fysiotherapeutisch revalidatietraject plaatsgevonden. Eind 2012 zijn deze behandelingen beëindigd. De pijnklachten aan de linkerpols bleven bestaan, maar er kon geen verbetering meer worden bereikt.

2.9.
[eiseres] heeft sinds eind 2011 ook schouderklachten ontwikkeld, aan haar rechterschouder. Die klachten zijn ontstaan nadat zij op 21 september 2011 een emmer had opgetild.

2.10.
Ten tijde van het ongeval was [eiseres] werkzaam als [functie] op de afdeling [afdeling] in het [ziekenhuis] . Zij werkte 22,5 uur per week, verdeeld over 4 dagen (dinsdag, woensdag en donderdag van 12:30 tot 17:00 uur en vrijdag van 07:00 tot 17:00 uur). De werkzaamheden van [eiseres] bestaan vooruit uit schoonmaakwerk en voorraadbeheer. Er was aanvankelijk sprake van een duobaan: [eiseres] en haar collega moesten elkaar vervangen bij afwezigheid en tijdens vakanties.

2.11.
Na het ongeval is [eiseres] tijdelijk arbeidsongeschikt geraakt. [eiseres] heeft een reïntegratietraject gevolgd waarna zij op 21 juni 2011 volledig hersteld werd gemeld. Zij heeft zich daarna met enige regelmaat kortdurend ziek gemeld in verband met aanhoudende klachten en beperkingen. Eind 2014 werd op gezamenlijk initiatief [onderneming] ingeschakeld. De arbeidsdeskundige begeleidde [eiseres] bij haar bezoeken aan de bedrijfsarts. [eiseres] werd vervolgens niet langer in staat geacht haar duobaan collega te vervangen. Het werkrooster van [eiseres] werd aangepast: zij ging 5 halve dagen werken in plaats van 3 halve en 1 hele dag.

Het rapport van [A]

2.12.
In 2015 heeft, op gezamenlijk verzoek, expertiseonderzoek plaatsgevonden door orthopedisch chirurg [A] . Op 24 juli 2015 heeft [A] zijn definitieve expertiserapport uitgebracht. Dit rapport luidt, voor zover van belang, als volgt:

‘ANAMNESE
(…)
De diagnose werd gesteld op een polsfractuur links als wel een neusfractuur links
De neus werd conservatief behandeld.
Gaandeweg de controles bleek een standsverandering op te treden t.h.v. de polsfractuur links incl. een verkorting.
Dit heeft uiteindelijk genoopt tot een operatieve interventie in de zin van een correctie van de stand incl. het inbrengen van een plaatje welke ingreep plaatsvond op 24 november 2010.
Betrokkene is nadien intensief en langdurig fysiotherapeutisch nabehandeld.
Daarnaast ontwikkelden zich schouderklachten rechts welke peracuut optraden op 21 september 2011 nadat zij een emmer had opgetild.
Zij vervoegde zich bij de SEH van het ziekenhuis voornoemd, waar bij röntgenologisch onderzoek geen afwijkingen konden worden geconstateerd.
Geadviseerd werd mobilisatie op geleide van de pijn, later aangevuld middels fysiotherapie.

VERVOLG ANAMNESE
Bij de controle februari 2012 ging het goed, in maart 2013 evenwel weer recidiefklachten waarvoor toen een afwachtend beleid. Wegens het persisterende karakter werd begin 2014 een radioactieve botscan gemaakt, waarop geen afwijkingen werden geconstateerd.

HUIDIGE KLACHTEN
Betrokkene is rechtshandig.
Betrokkene heeft klachten t.h.v. de linker pols in de loop van de dag afhankelijk van belastende activiteiten.
Dan ook enige zwelling.
Daarnaast zou sprake zijn van enige bewegingsbeperking en minder kracht in de betreffende linker hand.
Naar zeggen van betrokkene zijn alle activiteiten duidelijk beperk zoals dragen van een tas, duwen, trekken, tillen, afsteunen, knijpen, wringen e.d.
Zelfverzorging zoals bijv. het haar verzorgen zou eveneens moeizaam gaan.
Met betrekking tot de huishoudelijke taken zou er een duidelijke beperking zijn t.a.v. strijken, opmaken van bedden, stofzuigen e.d.
Fietsen durft betrokkene niet, angst om te vallen en daarmee de pols te blesseren.
Betrokkene bezit geen rijbewijs.
Betrokkene geeft wisselende tintelingen aan thv. de topjes digitumn 2 t/m 5.
Daarnaast t.h.v. de carapale tunnel.
Soms nachtelijke pijn.
Dagelijks gebruik van pijnstillers in de zin van Brufen 600 mg 1xdd en Paracetamol.
Betrokkene is niet meer onder controle en/of behandeling.

AANVULLENDE ANAMNESE
Sedert eind 2011 wisselende schouderklachten rechts gelokaliseerd t.h.v. het schouderblad en belastingafhankelijk imponerend als een vorm van overbelasting.
De voorgeschiedenis vermeldt een neusseptumcorrectie 2003.
Betrokkene is verder gezond, gebruikt geen medicatie anders dan de voornoemde.
(…)

CONCLUSIE
Aan het ongeval d.d. 9 september 2010 is toe te wijzen een communitieve distale radiusfractuur links incl. een avulsie van de processus styloideus ulnea, welke in eerste instantie conservatief werd behandeld en in 2e instantie wegens een progressieve verslechtering van de stand middels een correctieosteotomie met plaastosteosynthese d.d. 24 november 2010. E.e.a. is fraai geconsolideerd, anatomische stand en goede functie. De vuistkracht links is gering beperkt t.o.v. rechts.

Bij het sensibiliteitsonderzoek geeft betrokkene een vermindering aan over de gehele linker arm, hetgeen klinisch niet te duiden is als zijnde te passen bij de doorgemaakte polsfractuur links.

M.b.t. de schouderklachten rechts, zijnde de contralaterale zijde en opgetreden een jaar na het ongeval zie ik geen directe en rechtstreekse relatie met het ongeval voornoemd, waarbij overigens geen aanwijzingen voor een cufflaesie en/of instabiliteit.
(…)

OP DE DOOR U GESTELDE VRAGEN KAN IK HET VOLGENDE ANTWOORDEN:
(…)
1. De situatie met ongeval
(…)Functionele invaliditeit

g. Kunt u aan de hand van de AMA-guides tot he Evaluation of Permanent Impairment, eventueel aangevuld met de richtlijnen van de NOV aangeven welk percentage blijvende invaliditeit als gevolg van het ongeval op uw vakgebied is ontstaan?

Antwoord g

Het percentage functieverlies linker arm bedraagt in deze maximaal 3% daarbij een geheel valide linker arm stellend op 100%. (…)

Beperkingen

h. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval:

Antwoord h

Gelet op de goede functionaliteit van de linker hand gepaard gaande evenwel met de verminderde vuistkracht meen ik dat betrokkene alle voorkomende activiteiten kan verrichten, maar gelet op het conditionele aspect in tijd gering beperkt in de zin van minder langdurig aaneengesloten.

Medische eindsituatie

i. Acht u de huidige toestand van onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?

Antwoord 1.

Er is sprake van een eindtoestand. (…)

2De situatie zonder ongeval
(…)

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval

a. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?

Antwoord c

De beschreven schouderklachten rechts zijn naar mijn inzicht niet te relateren aan het ongeval d.d. 9 september 2010. (…)’

2.13.
[A] concludeert tot 3% functieverlies aan de linkerarm en 2% blijvende invaliditeit gehele persoon.

Het minnelijke traject

2.14.
In 2017 heeft [eiseres] opnieuw verzocht om arbeidsdeskundige begeleiding omdat het werk haar (te) zwaar viel. Naar aanleiding daarvan heeft in opdracht van ASR een gesprek plaatsgevonden tussen de arbeidsdeskundige en de werkgever van [eiseres] . Partijen hebben ook met elkaar overleg gevoerd om tot een definitieve oplossing van hun geschil te komen. Uit de brieven van 8 en 29 januari 2019 blijkt dat dit niet is gelukt.

Het rapport van [B]

2.15.
Bij brief van 12 maart 2017 hebben partijen aan [B] gevraagd een verzekeringsgeneeskundig onderzoek te verrichten. Op 6 juli 2017 heeft [B] zijn conceptrapportage aan partijen gestuurd. ASR heeft op 31 juli 2017 een aantal vragen gesteld waarop [B] per brief van 30 september 2017 heeft gereageerd. De medisch adviseur van ASR heeft kritisch gereageerd op de beantwoording van de aanvullende vragen. Die visie is ook gedeeld met [eiseres] . [eiseres] heeft laten weten dat haar eigen medisch adviseur van mening is dat het rapport van [B] voldoet aan de eisen die gesteld mogen worden aan het rapport.

2.16.
Op 8 februari 2019 heeft [B] definitief gerapporteerd. De vragen en toelichting maken daar onderdeel van uit. Ook heeft hij een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. In het rapport staat onder meer het volgende.

‘(…)

Mijn bevindingen bij onderzoek van de pols zijn dezelfde als die van de orthopedisch chirurg, die de expertise heeft verricht, De functie van de linkerpols is vrijwel onbeperkt, alleen dorsoflexie is in lichte mate beperkt. De knijpkracht is links minder dan rechts. Of er sprake is van standsverandering kan ik niet goed beoordelen.

Ik heb betrokkene twee maal gezien. De eerste keer terwijl ze niet gewerkt heeft. De tweede keer na het werken.

Bij de eerste keer is er geen vocht in de pols. Bij de tweede keer spoor vocht. Dit kan mijns inziens mogelijk de tintelingen in de vingers die betrokkene ervaart na belasting verklaren.

In ieder geval acht ik gezien de bevindingen de klachten die betrokkene ervaart ten aanzien van de linkerpols aannemelijk.

Betrokkene heeft beperkingen in het gebruik van de linkerpols. Met name langdurige belasting van de linkerpols is niet goed mogelijk. Ze is in verband met de linkerpolsproblematiek beperkt voor knijp- en grijpkracht en repeterende bewegingen, schroefbewegingen maken met links, langdurig werken met toetsenbord, tillen, dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren.

De rechterschouderklachten zijn ontstaan na ongeveer een jaar na tillen van een emmer. De schouderklachten zijn geen direct ongevalsgevolg. Of de schouderklachten ook zouden zijn ontstaan indien ze het ongeval niet had gehad, is niet met zekerheid te zeggen. Niet is uitgesloten dat overbelasting een rol heeft gespeeld. Doch het kan ook toeval zijn dat de klachten zijn ontstaan door tillen van de emmer.

Ten aanzien van de schouder is het onduidelijk wat de diagnose precies is. In de brief van 21 september 2011 wordt gesproken over distorsie rechterschouder en partiële cuffruptuur. In de brief d.d. 21 november 2014 geeft de orthopedisch chirurg aan dat de klachten kunnen passen bij een insertietendinitis van de scapula.

In de brief d.d. 23 maart 2014 geeft de orthopedisch chirurg aan dat de klachten tendomyogene pijnklachten zijn.

Anamnetisch geeft betrokkene aan dat er sprake is van een zeurende pijn van de rechterschouder. Bij onderzoek is de functie van de rechterschouder goed. De spieren zijn rechts goed ontwikkeld en is geen krachtverlies.

De schouderklachten geven aanleiding om aanvullende beperking te geven ten aanzien van frequent reiken en bovenhandswerken met rechts.

Overigens zou ik indien betrokkene geen klachten zou hebben van de rechterschouder ook een lichte beperking hiervoor geven. Bij het vaststellen van de mogelijkheden dient rekening gehouden te worden bij mogelijke overbelasting van de niet aangedane kant.

Betrokkene werkt op dit moment voor 22,5 uur in eigen werk, als [functie] . Gezien mijn bevindingen is het aantal uren dat betrokkene in dit werk het maximaal haalbare.
Naast het werk komt betrokkene, op de dagen dat ze werkt, nauwelijks tot andere activiteiten. Het huishouden en ook het verzorgen van haar kind lukt dan niet.

Dit wil niet zeggen dat er sprake is van een urenbeperking. Theoretisch indien in voldoende mate rekening gehouden kan worden met de beperkingen van de linkerpols, is strikt genomen geen urenbeperking noodzakelijk.

Belastbaarheidsprognose:

De prognose van de belastbaarheid is op korte en middellange termijn stationair. Op lange termijn is vermindering van de belastbaarheid niet uitgesloten. (…)’
En verder onder ‘Beantwoording van de aanvullende vragen’‘(…)
a. Vocht in de pols is bij mijn eerste onderzoek een punt van discussie geweest met betrokkene,
Het is juist dat de orthopedisch chirurg geen vermelding maakt bij de beschrijving van onderzoek naar verdikking en of zwelling.

Ook bij mijn eerste onderzoek vind ik geen vocht, verdikking. Betrokkene heeft mij foto’s opgestuurd, waarop dit wel te zien zou zijn. Echter de foto was niet van dermate goede kwaliteit dat een verdikking/zwelling goed waarneembaar is.

Gezien de discussie met betrokkene heb ik besloten betrokkene nog een keer te zien. Ik heb haar onderzocht op een dag dat ze gewerkt heeft. Bij onderzoek was er sprake van een gering spoor vocht. Bij indrukken van de huid blijft de indruk staan. Ik zou het zelf geen zwelling noemen.

Deze verdikking zou mijns inziens niet geconstateerd kunnen worden met de beeldvormig diagnostiek die is verricht.

(…)

(…)

De medisch adviseur van ASR stelt dat bij ontbreken van geobjectiveerde/objectiveerbare onderzoeksbevindingen een verzekeringsgeneeskundige onderbouwing ontbreekt voor beperkingen van belastbaarheid. Deze stelling deel ik niet.

Indien er geen (duidelijke) geobjectiveerde/objectiveerbare onderzoeksbevindingen zijn, toetst de verzekeringsarts of er sprake is van interne en externe consistentie. Indien hier sprake van is, kan een verzekeringsarts toch beperkingen aannemen.

Betrokkene heeft een zeurende pijn van de schouder, die door de specialist geduid wordt als tendomyogeen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de schouderklachten voorgewend zijn. Derhalve heb ik ten aanzien van de schouderproblematiek beperkingen aangenomen ten aanzien van bovenhands werken en reiken.’

Uitgangspunt: het rapport van [A] en het rapport van [B] ?

2.17.
Partijen zijn het erover eens dat het rapport van [A] gevolgd kan worden. De discussie gaat over de bruikbaarheid van het rapport van [B] . [eiseres] stelt zich op het standpunt dat op basis van dit rapport, met de daarin genoemde beperkingen, een arbeidsdeskundige beoordeling moet plaatsvinden. Ook de klachten aan de linkerarm en rechterschouder moeten volgens haar worden meegenomen. Deze klachten zijn een (indirect) gevolg van het ongeval, aldus [eiseres] .

ASR is van mening dat het rapport van [B] niet voldoet aan de eisen van deskundigheid, toetsbaarheid en consistentie.

2.18.
De rechtbank overweegt het volgende. In beginsel dient te worden uitgegaan van de bevindingen en conclusies zoals vermeld in het in onderling overleg tot stand gekomen rapport van [B] . Dit zou alleen anders kunnen zijn als het wat betreft de inhoud of de manier waarop het tot stand gekomen is niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Zo mag van een rapport van een deskundige worden verwacht dat het onpartijdig, consistent, inzichtelijk en logisch is. Ook de manier waarop de deskundige zijn werkzaamheden heeft verricht, kan afbreuk doen aan de waarde van een deskundigenrapport. Het komt er op neer dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren moeten zijn tegen het rapport van de deskundige, voordat de rechtbank kan beslissen dit naast zich neer te leggen.

2.19.
De vraag is dus of ASR het rapport van [B] op overtuigende manier heeft tegengesproken. [eiseres] beroept zich er in de eerste plaats op dat ASR begin 2019, in het kader van de onderhandelingen, haar verweer dat zij niet gebonden is aan het rapport van [B] heeft prijsgegeven en dat er op dit punt geen discussie meer is. Deze stelling wordt echter gepasseerd. Het is niet voldoende gesteld of gebleken dat ASR zich aan het rapport van [B] heeft geconformeerd. Volgens [eiseres] kan het prijsgeven van het verweer worden afgeleid uit de correspondentie die partijen hebben gevoerd in het kader van minnelijk overleg Zij verwijst daarvoor naar de brieven van ASR van 8 en met name 29 januari 2019. In deze laatste brief staat:

‘In mijn brief van 8 januari jl. heb ik aangegeven dat ASR in het kader van deze pragmatische afwikkeling de uitkomsten van de expertise van [B] veronderstellenderwijs als uitgangspunt heeft genomen voor de schadeberekening. Nu ASR zich in de eenzijdige afwikkeling aan de rapportage van [B] heeft geconformeerd, is de vraag of partijen gebonden zijn aan de uitkomsten hiervan een gepasseerd station.’

Naar het oordeel van de rechtbank volgt hier niet uit dat [eiseres] op basis hiervan er op mocht vertrouwen dat ASR niet langer verweer zou voeren tegen het rapport van [B] . Voldoende duidelijk is dat ASR het rapport enkel als uitgangspunt hanteerde om tot een oplossing te komen. Zij heeft in haar brief van 8 januari 2019 met daarin het voorstel om tot afwikkeling te komen expliciet laten weten dat zij zich niet kan vinden in de door [B] verrichte verzekeringsgeneeskundige expertise.

De bezwaren van ASR

2.20.
ASR heeft onder verwijzing naar de bevindingen van de door haar ingeschakelde deskundige [C] verschillende inhoudelijk bezwaren geuit tegen het rapport van [B] . De rechtbank begrijpt dat haar bezwaar voornamelijk is dat [B] is afgeweken van de bevindingen en conclusies in het rapport van [A] . Dit ondanks dat hem is gevraagd om de beperkingen vast te stellen op basis van dit rapport. Een deugdelijke motivering hiervoor ontbreekt volgens ASR.

2.21.
ASR noemt in de eerste plaats dat [B] is afgeweken van de conclusie van [A] dat het ongeval bij [eiseres] heeft geleid tot een lichte vermindering van kracht met een geringe beperking aan de pols bij langdurig gebruik. Zij stelt dat [B] bij [eiseres] kritiekloos de anamnese heeft afgenomen, zonder door te vragen, en op basis daarvan beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van de pols die verder gaan dan alleen de beperking in duurbelasting. [B] heeft zich ook uitgesproken over een beperking in knijp/grijpkracht, over vocht in de pols en over causaliteit tussen de polsfractuur en tintelingen die [eiseres] ervaart ondanks dat [A] deze causaliteit had uitgesloten.

ASR wijst er verder op dat [B] in verband met de schouderklachten van [eiseres] beperkingen heeft aangenomen terwijl [A] heeft opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn dat deze klachten een gevolg zijn van het ongeval. ASR merkt daarbij op dat [B] zelf ook aangeeft dat niet met zekerheid valt te zeggen of deze klachten ook zonder het ongeval zouden zijn ontstaan. ASR noemt verder dat [B] onder de belastbaarheidsprognose zonder deugdelijke motivering aangeeft ‘op lange termijn is vermindering van belastbaarheid niet uitgesloten’, terwijl [A] heeft geconcludeerd dat een medische eindtoestand is ingetreden. Volgens ASR gaat [B] bovendien zijn deskundigheid te buiten door te zeggen dat het werk voor [eiseres] te zwaar is. Het is aan een arbeidsdeskundige om dit te beoordelen, aldus ASR.

2.22.
De rechtbank kan zich vinden in deze inhoudelijke bezwaren van ASR. Partijen zijn het er immers over eens dat de bevindingen en conclusies in het rapport van [A] gevolgd moeten worden. Dit betekent dat het uitgangspunt duidelijk is, [B] diende voort te bouwen op het rapport van [A] . [B] is daar toch van afgeweken door bij het vaststellen van beperkingen meer polsklachten mee te nemen dan [A] en daarnaast ook de schouderklachten die volgens [A] geen gevolg zijn van het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dat - uitgaande van het rapport van [A] - de conclusies van [B] niet consistent zijn. Het mag zo zijn dat [B] als arts en deskundige vrij is om zijn onderzoek naar eigen inzicht in te richten en dat hij de opdracht onpartijdig en naar beste weten dient uit te voeren, zoals [eiseres] heeft betoogd, maar dit neemt niet weg dat het hier de bedoeling was dat hij in zijn rapportage zou aansluiten bij de bevindingen en conclusies van [A] en dat heeft hij niet gedaan.

2.23.
Bovendien geeft hij voor zijn afwijkende bevindingen onvoldoende onderbouwing. [B] had in ieder geval deugdelijk moeten motiveren waarom hij is afgeweken van de eerdere onderzoeksbevindingen. Desgevraagd heeft hij een toelichting gegeven op zijn bevindingen ten aanzien van de zwelling/vocht in de pols, maar naar aanleiding daarvan zijn opnieuw vragen gerezen. Het is daarmee niet duidelijk geworden of op basis van de gestelde klachten beperkingen kunnen worden vastgesteld. Met betrekking tot de schouderklachten heeft [B] zelfs twijfels over de causaliteit met het ongeval, maar hij neemt toch beperkingen aan. Zijn toelichting op dit punt is ontoereikend. Na vragen van ASR daarover, heeft hij opgemerkt: ‘Betrokkene heeft een zeurende pijn van de schouder, die door de specialist geduid wordt als tendomyogeen (spierpijnklachten). Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de schouderklachten voorgewend zijn. Derhalve heb ik ten aanzien van de schouderklachten beperkingen aangenomen.’

Aan [B] is, met de in onderling overleg tot stand gekomen vraagstelling, weliswaar expliciet verzocht om rekening te houden met subjectieve klachten en subjectief ervaren onvermogen, maar dat betekent nog niet dat alle door [eiseres] genoemde klachten zonder meer moeten worden meegenomen en als ongevalsgevolg zijn aan te merken. Van [B] mocht worden verwacht dat hij zich kritisch zou opstellen bij zijn onderzoek. Hij diende er rekening mee te houden dat alleen de ongevalsgerelateerde klachten relevant zijn en voor een afwijking van de conclusies van [A] een nadere uitleg nodig is. [eiseres] voert nog aan dat er twee jaar tijd zit tussen het onderzoeksrapport van [B] en dat van [A] en dat hij niet de opdracht heeft gekregen om uitgebreid te reflecteren op eventuele afwijkende bevindingen van [A] , maar dit treft geen doel. De motiveringsplicht vloeit logischerwijs voort uit de gang van zaken. Het was immers de bedoeling dat [B] zou rapporteren op basis van het rapport van [A] .

2.24.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de bezwaren tegen het rapport van [B] voldoende zwaarwegend en steekhoudend zijn. Op grond daarvan kan worden aangenomen dat [B] , uitgaande van de onderzoeksbevindingen van [A] , de beperkingen van [eiseres] die voortvloeien uit het ongeval niet voldoende duidelijk in kaart heeft gebracht. Het rapport is daarmee geen goede basis voor een arbeidsdeskundige beoordeling.

Hoe nu verder?

2.25.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen onder i, ii en iii bij deze stand van zaken niet kunnen worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank zal een nieuw te benoemen verzekeringsgeneeskundige de beperkingen in kaart moeten brengen waarna een arbeidsdeskundige op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid kan vaststellen. Deze verzekeringsgeneeskundige zal rekening moeten houden met de klachten die in het rapport van [A] worden genoemd en als er aanleiding is om daarvan af te wijken, dit deugdelijk moeten motiveren.

2.26.
De rechtbank verwijst de zaak naar de rol, zodat partijen de gelegenheid hebben kenbaar te maken of zij het onderzoekstraject op deze manier buitengerechtelijk willen oppakken. Slaagt het buitengerechtelijk niet dan zal bij het voortzetten van deze procedure de rechtbank overgaan tot het benoemen van de deskundige. Partijen kunnen dan bij akte een voorstel doen voor de persoon of personen die zij als deskundige(n) benoemd willen hebben, maar alleen als zij het over die persoon eens zijn. Als partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken, hoeven zij geen naam te noemen: de rechtbank zal dan zelf een deskundige benaderen. Partijen kunnen zich ook uitlaten over de aan de deskundigen te stellen vragen en of de zaak zich leent voor een gelijktijdig en gezamenlijk onderzoek door de een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige.

2.27.
In afwachting van de uitlating van partijen zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

2.28.
De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om ASR te veroordelen tot betaling van aanvullende voorschotten op de schade. [eiseres] stelt dat haar huishoudelijke hulpbehoefte is toegenomen en dat haar onzekere toekomst wat betreft werk, en de zorgen daarover, een hogere vergoeding rechtvaardigen. De klachten zijn niet veranderd, maar haar omstandigheden wel, aldus [eiseres] . Op basis van de stukken die tot nu toe in het geding zijn gebracht staat naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende vast dat haar schade aanmerkelijk hoger is dan het bedrag dat zij van ASR heeft ontvangen.

2.29.
Voor een aanvullend voorschot op de buitengerechtelijke kosten is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment ook geen plaats. [eiseres] vindt dat zij aanspraak kan maken op vergoeding van € 5.185,38. Het bedrag is volgens haar opgebouwd uit een nog openstaande eerdere declaratie van 7 maart 2019 van € 1.928,59 en ‘onderhanden werk’ sinds 2019 (nota van 19 april 2021 van € 3.256,79). Naar het oordeel van de rechtbank heeft ASR hier tegenover echter voldoende gemotiveerd gesteld dat zij slechts onder algemene titel heeft bevoorschot op de buitengerechtelijke kosten en dat de nota’s dus niet integraal werden vergoed, en dat zij dit ook aan [eiseres] heeft laten weten. Bovendien is in het licht van wat ASR heeft aangevoerd over de omvang van de reeds verrichte betalingen, onvoldoende gebleken dat er ruimte is voor een nader voorschot. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ASR op 8 januari 2019 een slotbetaling heeft aangekondigd en dat volgens ASR het minnelijk traject toen beëindigd. Het is dan ook aannemelijk dat de werkzaamheden daarna niet hebben bijgedragen aan het buiten rechte begroten van de schade. ECLI:NL:RBMNE:2022:2261