Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 290709 advocaat verzuimt er op te wijzen dat vordering m.b.t. immaterieele schade tijdens leven dient te worden ingesteld

Rb A.dam 290709 advocaat verzuimt er op te wijzen dat vordering m.b.t. immaterieele schade tijdens leven dient te worden ingesteld
4.14.  [C] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat tijdens het gesprek van 6 augustus 2001 niet aan de orde is gekomen dat de vordering tot immateriële schadevergoeding bij leven van [B] had dienen te worden ingesteld, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. Gelet op de getuigenverklaring van [C] staat eveneens vast dat [C] wist dat [B] leed aan een terminale ziekte en dat zijn vooruitzichten slecht waren. Naar het oordeel van de rechtbank had [C] in deze wetenschap, gevraagd naar de mogelijkheden en kans van slagen van aansprakelijkstelling van werkgevers, [A] en [B] er tijdens of kort na het gesprek van 6 augustus 2001 op dienen te wijzen dat de vordering ter verkrijging van immateriële schadevergoeding bij leven van [B] moest worden ingesteld. Door dit na te laten heeft [C] niet gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot. Immers, deze informatie was op dat moment zeer actueel en bovendien is het een vast gegeven dat op grond van artikel 6:108 BW, onafhankelijk van de omstandigheden van het geval, een vordering tot immateriële schadevergoeding bij leven van de benadeelde dient te worden ingesteld. Dat ten tijde van het gesprek niet vaststond wie aansprakelijk gesteld zou moeten worden voor de immateriële schade maakt dit derhalve niet anders. [C] is op dit punt dan ook tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens [A] en [B].
LJN BL3066