RBROT 301024 fraude belangenbehartigers? rechter zal per vraag moeten beoordelen of aan de getuige een verschoningsrecht toekomt
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 301024 fraude belangenbehartigers? rechter zal per vraag moeten beoordelen of aan de getuige een verschoningsrecht toekomt
2Het verzoek
2.1.
ASR c.s. verzoeken de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Zij leggen aan hun verzoek het volgende ten grondslag.
2.2.
In de periode 2020-2023 hebben zich in diverse dossiers waarbij een verzekerde van ASR of Univé betrokken was en [verweerder 1] optrad als belangenbehartiger van het slachtoffer, omstandigheden voorgedaan die vraagtekens opriepen bij ASR c.s. over de handelswijze van [verweerders]. ASR c.s. verdenken [verweerders] van onrechtmatig handelen jegens hen en daarom overwegen zij om een gerechtelijke procedure op te starten tegen [verweerders] en/of fraudemaatregelen te nemen tegen hen, bijvoorbeeld door opname van de persoonsgegevens van [verweerder 2], [verweerder 3] en de bedrijfsnaam [bedrijfsnaam] in het intern Incidentenregister van ASR en Univé en het Extern Verwijzingsregister van Verzekeraars. ASR c.s. willen in een voorlopig getuigenverhoor zes getuigen horen over de door hen als verdacht bestempelde omstandigheden om zo meer duidelijkheid te krijgen over de gang van zaken en om hun procespositie te bepalen in een eventuele procedure tegen [verweerders].
2.3.
ASR c.s. verzoeken de volgende getuigen te horen: [verweerder 2], [verweerder 3], [naam 1], [naam 2], [naam 3]
[naam 3] en [naam 4].
2.4.
[verweerders] verzetten zich tegen inwilliging van het verzoek en voeren daartoe het volgende aan. Volgens [verweerders] kunnen en zullen vijf van de zes getuigen zich op het verschoningsrecht van artikel 165 Rv beroepen. De zesde getuige kan zich dan wel niet op een verschoningsrecht beroepen, maar aangezien ASR c.s. deze getuige ook zonder rechterlijke tussenkomst kan horen, hebben ASR c.s. geen belang bij het horen van deze getuige. Daarnaast is het horen van deze getuige volgens [verweerders] een fishing expedition. Het gegeven dat bijna alle getuigen zich op een verschoningsrecht zullen beroepen, maakt volgens [verweerders] dat ASR c.s. geen belang hebben bij het getuigenverhoor en daarom zou het verzoek moeten worden afgewezen.
2.5.
Bij de beoordeling zal, voor zover bij de beoordeling van belang, op de standpunten van partijen worden ingegaan.
3De beoordeling
Het toetsingskader
3.1.
Bij de beoordeling van het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 Rv neemt de rechtbank het volgende tot uitgangspunt.
3.2.
De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient op grond van artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, en de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, en voor de wederpartij voldoende duidelijk is waarop het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en over welke feiten hij getuigen wil doen horen. Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en de omvang van de geleden schade. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt voorts de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering niet ter toetsing voor.
3.3.
In beginsel moet een verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor worden toegewezen. Een verzoek kan, als het aan de eisen van toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen als de rechter van oordeel is dat verzoeker daarbij geen belang heeft als bedoeld in artikel 3:303 BW, dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verlangen, of dat het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben ASR c.s. in hun verzoek voldoende duidelijk gemaakt welke stellingen zij wil bewijzen en dat deze, gegeven de aard en het beloop van de ingestelde rechtsvorderingen, relevant zijn. Het verzoek is zodoende op de wet gegrond en moet om die reden in beginsel worden toegewezen, tenzij een van de door [verweerders] gevoerde en hierna te bespreken verweren slaagt.
De beoordeling
3.5.
[verweerders] stellen in de eerste plaats dat ASR c.s. geen belang hebben bij een voorlopig getuigenverhoor, omdat vijf van de zes getuigen zich zullen beroepen op hun verschoningsrecht van artikel 189 Rv dan wel artikel 165 Rv. Ten aanzien van de zesde en enige getuige die zich niet op een verschoningsrecht kan beroepen, geldt volgens [verweerders] dat ASR c.s. geen belang hebben bij het horen van deze getuige in rechte, omdat er ook de mogelijkheid bestaat om deze getuige zonder tussenkomst van een rechter ‘gewoon’ te bevragen. Tot slot vinden [verweerders] dat het ondervragen van deze zesde getuige een fising expedition is.
3.6.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Zoals ASR c.s. terecht opmerken, leidt een beroep op artikel 165 lid 3 Rv (waar [verweerder 2], [verweerder 3] en twee andere getuigen zich op beroepen) niet tot een algemeen verschoningsrecht in die zin dat de plicht om te getuigen geheel komt te vervallen. De rechter zal tijdens het getuigenverhoor per vraag moeten beoordelen of aan de getuige een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 3 Rv toekomt. Op voorhand staat niet vast dat deze getuigen geen enkele vraag zullen hoeven te beantwoorden. Het is juist dat aan één van de getuigen (de vader van [verweerder 3]) een verschoningsrecht toekomt op grond van artikel 165 lid 2 Rv, maar dat geldt alleen ten aanzien van zijn zoon. Hij kan immers wel over andere betrokkenen getuigen. Het gegeven dat vijf van de zes getuigen hebben aangegeven zich op een verschoningsrecht te gaan beroepen, maakt daarom niet dat ASR c.s. geen belang meer hebben bij het verhoor.
3.7.
In de tweede plaats stellen [verweerders] dat het horen van de zesde getuige, de enige getuige die zich niet op een verschoningsrecht kan beroepen, een fishing expedition is. Hier gaat de rechtbank niet in mee. [verweerders] hebben niet onderbouwd waarom het horen van deze getuige een fishing expedition zou zijn. Het enige wat zij daarvoor aan lijken te voeren is dat deze getuige een voormalige klant van [verweerder 1] is. Dat maakt nog niet dat er sprake is van een fishing expedition. ASR c.s. hebben uitvoerig onderbouwd waarom zij deze getuige willen horen en welke aanleiding zij daartoe hebben. Bovendien willen ASR c.s. maar één voormalige klant horen van [verweerder 1]. Daarnaast stellen [verweerders] dat ASR c.s. geen belang heeft bij het horen van deze getuige, omdat zij hem ook ‘gewoon’ kunnen bevragen. Ook hier gaat de rechtbank niet in mee. De door ASR c.s. uiteengezette omstandigheden geven voldoende aanleiding om deze getuige onder ede te horen.
3.8.
Nu geen van de verweren van [verweerders] slaagt, wordt het verzoek toegewezen. Alle door ASR c.s. voorgestelde getuigen mogen worden gehoord. ECLI:NL:RBROT:2024:11606