RvD Amsterdam 121212 klacht stichting tegen advocaat die op toevoeging procedeert; geen eigen belang; niet ontvankelijk
- Meer over dit onderwerp:
RvD Amsterdam 121212 klacht stichting tegen advocaat die op toevoeging procedeert; geen eigen belang; niet ontvankelijk
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klaagster is een stichting die zich blijkens artikel 2 van haar statuten ten doel stelt:
a) Het bevorderen van de regeling voor letsel- en overlijdensschade ten behoeve van slachtoffers (en hun nabestaanden) van verkeersongevallen, bedrijfsongevallen, medische fouten en andere gevallen waarin een wederpartij aansprakelijk gesteld kan worden;
b) Het mogelijk maken van verhaal van letsel- en overlijdensschade, ondermeer door het doen instellen van vorderingen en het doen voeren van procedures, in het bijzonder in die gevallen waarin zulks anders wellicht achterwege zou blijven;
c) ( .......)
2.3 Blijkens lid 2 van artikel 2 van de statuten van klaagster tracht zij haar doel ondermeer te bereiken door:
- het ten behoeve van slachtoffers (en hun nabestaanden) van letsel- en overlijdensschade de wederpartij aansprakelijkheid te doen erkennen, en de ontstane schade te regelen, met name ook in die gevallen waarin schades anders moeilijk of niet verhaalbaar zouden zijn;
- het steunen van de slachtoffers en het (doen) voorfinancieren van de noodzakelijke kosten van vaststelling en verhaal van de schade;
- (.......)
2.4 Verweerder is de advocaat van mevrouw X. Aanvankelijk genoot mevrouw X rechtsbijstand van de letselschadeadvocaat mr. Y. In de loop van 2002 is mevrouw X een overeenkomst aangegaan met klaagster. De kern van deze overeenkomst is dat klaagster de verdere rechtsbijstandskosten voor eigen risico zal voorfinancieren en in geval van toekenning van een schade- vergoeding aan mevrouw X, na aftrek van de kosten van rechtsbijstand, daarvan een percentage van 40% ontvangt. Op grond van deze met klaagster gesloten overeenkomst kwam 45 % van de schadevergoeding toe aan mevrouw X en 55 % aan klaagster en de aan haar gelieerde advocaat mr. Y., met wie klaagster op haar beurt een contractuele relatie onderhield en die feitelijk de rechtsbijstand bleef verzorgen.
2.5 Mevrouw X heeft, destijds nog bijgestaan door mr. Y, die inmiddels door klaagster werd betaald, een vergelijk getroffen met de verzekeraar in dier voege dat zij een schadevergoeding zou ontvangen van € 750.000,--.
2.6 Mevrouw X heeft zich niet kunnen vinden in de consequenties van de overeenkomst die zij met klaagster gesloten heeft , in het bijzonder niet in de afdracht van in totaal 55 %. Zij heeft zich gewend tot verweerder voor verdere rechtsbijstand, gericht tegen mr. Y en klaagster.
2.7 Als gevolg van dit geschil is het restant van de schadevergoeding bij een notaris in depôt gesteld. Tussen partijen zijn vervolgens meerdere procedures gevoerd. Tuchtrechtelijke procedures zijn in hoogste instantie geëindigd in het nadeel van mr. Y (hof van discipline, beslissing van 11 januari 2010, zaaknummer 5488). Bij die beslissing is mr. Y voorwaardelijk geschorst voor de duur van een maand wegens – kort samengevat - excessief declareren.
2.8 De civiele procedures, waarbij de geoorloofdheid van de toegepaste “no cure no pay”-constructie voorwerp van geschil is, zijn geëindigd in het nadeel van mevrouw X; er loopt nog een cassatieberoep bij de Hoge Raad. Mevrouw X verkeert momenteel in staat van faillissement. De curator wenst een schikking te treffen met klaagster en met mr. Y. Ook deze voorgenomen schikking heeft geleid tot juridische procedures tussen partijen.
2.9 De verschillende procedures hebben gemeen dat zij principiële vragen trachten te beantwoorden betreffende de toelaatbaarheid van toegepaste “no cure no pay” constructie bij een entiteit zoals klaagster, die banden onderhoudt met mr. Y (zo was de moeder van mr. Y in 2009 ingeschreven als voorzitter van klaagster).
2.10 Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden voor mevrouw X toevoegingen aangevraagd bij de raad voor rechtsbijstand. Op basis van verleende toevoegingen heeft verweerder onder andere een kort geding voor mevrouw X gevoerd, waarbij een voorschot is gevorderd op een deel van de zich in depôt bevindende schadevergoeding. Het resultaat van de rechtsbijstand in die procedure overtrof de in het kader van de toevoeging geldende vermogensgrens, waarna verweerder een declaratie heeft gestuurd op basis van een uurtarief (en de toevoeging niet heeft gedeclareerd).
2.11 Verweerder heeft ook procedures voor mevrouw X gevoerd op basis van een toevoeging die in haar nadeel zijn geëindigd. Naar de raad begrijpt is in die zaken de toevoeging ter declaratie aangeboden en heeft de raad voor rechtsbijstand salaris aan verweerder toegeschat of zal dat nog gebeuren.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder ten behoeve van mevrouw X toevoegingen heeft aangevraagd en verkregen terwijl hij wist, althans had moeten weten dat mevrouw X daarvoor niet in aanmerking kwam.
3.2 Ter toelichting op de klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd. De raad voor rechtsbijstand heeft zich bij het afgeven van de toevoeging gebaseerd op de gegevens betreffende inkomen en vermogen van mevrouw X in het betreffende peiljaar, zoals deze bij de belastingdienst bekend waren. Verweerder heeft geweten (of moeten vermoeden) dat als de aldus aangevraagde toevoeging werd verkregen dit het gevolg was van een onjuiste en onvolledige aangifte van mevrouw X temeer nu verweerder op de hoogte was van de financiële positie van mevrouw X . Klaagster is van oordeel dat verweerder zich schuldig maakt aan (deelneming aan) heling, danwel witwassen nu hij de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand heeft gesteund.
3.3 De kern van het verwijt van klaagster is dat verweerder op de hoogte moet zijn geweest van fiscaal niet verantwoorde inkomsten of vermogen en/of de (voorwaardelijke) vordering tot uitbetaling van de zich in depôt bevindende schadevergoeding. Klaagster heeft haar klacht uitgebreid met aanvullende klachten, die dienstig zijn aan de primaire klacht, zodat de raad deze als een geheel ziet en zal behandelen.
4. VERWEER
4.1 Het meest verstrekkende verweer tegen de klacht luidt dat klaagster in haar klacht niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard wegens het ontbreken van een eigen belang. Daarnaast betwist verweerder dat de toevoeging ten onrechte zou zijn afgegeven.
5. BEOORDELING
5.1 De raad ziet aanleiding om eerst de vraag te beantwoorden of klaagster ontvankelijk kan worden geacht. De raad overweegt dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor eenieder, doch slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaten in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Voor zover het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. In casu is geen sprake van een dekenbezwaar.
5.2 Klaagster is een rechtspersoon wier doelstelling blijkt uit haar statutaire doelomschrijving. De raad constateert dat deze doelomschrijving tamelijk algemeen van aard is, hoewel de raad ook begrijpt dat uiteindelijk concrete overeenkomsten met slachtoffers van letselschade worden gesloten. Mevrouw X en klaagster zijn tegenover elkaar komen te staan n.a.v. de vraag of de toegepaste “no cure no pay“ constructie geoorloofd is. Vervolgens is de directe aanleiding voor de tegen verweerder ingediende klacht dat verweerder de werkzaamheden voor mevrouw X heeft verzorgd op toegevoegde basis, waarmee - naar de raad de stellingen van klaagster begrijpt – de rechtsstrijd op overheidskosten kon worden voortgezet, waardoor de drempel voor mevrouw X lager was en een prikkel om de strijd te staken in mindere mate aanwezig was.
5.3 Hiermee is het belang waarin klaagster getroffen is inzichtelijk. Haar belang ligt daarin dat verweerder de procedures ten behoeve van mevrouw X niet op toegevoegde basis zou hebben verzorgd, zodat die procedures niet dan wel niet in meerdere instanties zouden hebben plaatsgevonden vanwege financiële belemmeringen. De raad overweegt daartegenover dat het belang om in aanmerking te worden gebracht voor door de overheid gefinancierde rechtshulp bij mevrouw X ligt. Dat mevrouw X als zij in aanmerking komt voor een toevoeging tegen lagere kosten kan procederen is de onvermijdelijke consequentie van een systeem waarbij binnen bepaalde grenzen rechtshulp door de overheid wordt bekostigd. Dat maakt echter nog niet dat klaagster als tegenpartij een eigen belang heeft om tegen verweerder te klagen over de aanvraag en afgifte van die toevoegingen. Klaagster moet derhalve niet ontvankelijk worden verklaard in haar klacht wegens het ontbreken van een eigen belang.
5.4 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat voor mevrouw X geen toevoeging behoorde te worden aangevraagd, maar zelfs als de raad veronderstellenderwijs aanneemt dat verweerder over wetenschap beschikte op grond waarvan hij wist of had moeten weten dat mevrouw X al dan niet in aanmerking diende te komen voor een toevoeging, dan betekent dat nog niet dat klaagster als tegenpartij van mevrouw X een eigen belang heeft bij het ageren tegen rechtsbijstandsverlening op toegevoegde basis. De beslissing of wel of niet een toevoeging kan worden afgegeven ten behoeve van de cliënt is aan de Raad voor Rechtsbijstand, die zelfstandig toetst. Zij houdt verband met de overeenkomst van opdracht die geldt tussen de advocaat en zijn cliënt. Die cliënt en niet diens wederpartij heeft een rechtstreeks eigen belang bij eventuele klachten betreffende toevoegingen. LJN YA3558 op tuchtrecht.overheid.nl