RvD Arnhem-Leeuwarden 130415 11 ongegronde klachten
- Meer over dit onderwerp:
RvD Arnhem-Leeuwarden 130415 11 ongegronde klachten
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
3.2 Klaagster meent dat de onderverdeling van de klacht niet juist is. In plaats van de drie door de voorzitter in 2.1 van de voorzittersbeslissing genoemde onderdelen bevat haar klacht de volgende onderdelen:
a. Negen maanden geen actie ondernemen, alleen reactie afwachten
b. Inschakelen van de heer [B] als medisch adviseur
c. Cliënt dwingen zelf medisch adviseur te zoeken terwijl verweerder ervan op de hoogte is dat een adviseur alleen door een advocaat benaderd kan worden
d. Ignoreren en falsificeren van feiten die duidelijk in het belang van de zaak zijn
e. Geen persoonlijk gesprek met klaagster willen voeren
f. Na ruim een jaar geen enkel juist beeld van de situatie hebben omdat verweerder daarnaar geen onderzoek heeft verricht
g. De enige door verweerder ondernomen actie is het schrijven van drie brieven met rechtstreekse betrekking tot de zaak, waarvoor verweerder 40 a 50 uren declareerde
h. Bij het opstarten van de zaak en het opvragen van het medisch dossier onvoldoende voortvarendheid te betrachten
i. Zijn werkzaamheden neer te leggen in verband met de ontstane vertrouwensbreuk
j. Zelf te accepteren en bevestigen dat het “onderzoek” van de heer [B] slecht en onvoldoende is, maar geen actie te ondernemen
k. Negeren van documenten met daarin feiten waarbij de wederpartij de door haar gemaakte fouten toegeeft en accepteert
3.3 Met betrekking tot klachtonderdeel a in de voorzittersbeslissing voert klaagster het volgende aan.
Verweerder heeft verzuimd om in de opdrachtbevestiging aan haar te vermelden dat verweerder niet medisch advies zou inwinnen bij een onafhankelijk orthopedisch specialist, maar alleen bij zijn medisch adviseur.
Verweerder heeft ten onrechte geen actie ondernomen toen het [ziekenhuis] het medisch dossier niet verstrekte.
3.4 Met betrekking tot klachtonderdeel b voert klaagster aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met hetgeen in het intakegesprek was afgesproken, te weten dat verweerder behalve bij de heer [B] ook advies zou inwinnen bij een orthopedisch specialist.
3.5 Met betrekking tot klachtonderdeel c voert klaagster aan dat, wanneer verweerder goed had geluisterd en actie had ondernomen op de door haar aangedragen argumenten en feiten, er geen vertrouwensbreuk was ontstaan.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De voorzitter heeft de klacht aldus samengevat, dat verweerder
“tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet
door:
a) bij het opstarten van de zaak en het opvragen van het medisch dossier van klaagster onvoldoende voortvarendheid te betrachten;
b) de heer [B] als medisch adviseur in te schakelen terwijl de heer [B] verzekeringsarts is en niet gespecialiseerd is in orthopedie;
c) zijn werkzaamheden neer te leggen in verband met de ontstane vertrouwensbreuk.”
4.3 De raad is van oordeel dat de voorzitter in zijn beslissing een juiste samenvatting van de klacht heeft gegeven, ook in aanmerking genomen de wijze waarop klaagster die in haar verzetschrift heeft uitgewerkt. In de door klaagster in haar verzetschrift aangedragen nadere omschrijving van haar klacht zijn de drie klachtonderdelen van de voorzittersbeslissing immers ook terug te vinden. De raad ziet in klaagsters opsomming een nadere toelichting op de drie door de voorzitter genoemde klachtonderdelen. Zo hebben haar punten a, f, g en h betrekking op klachtonderdeel a, de punten b, c en j betrekking op klachtonderdeel b en de punten d, e, i en k op klachtonderdeel c.
4.4 De raad verenigt zich met het oordeel van de voorzitter dat onvoldoende voortvarend optreden niet is komen vast te staan. Dat geldt ook wanneer in het bijzonder de periode tussen de aansprakelijkstelling op 11 juli 2012 en het verkrijgen van het medisch dossier (maart 2013) in aanmerking wordt genomen. Ten overvloede merkt de raad op dat niet verweerder, maar het [ziekenhuis] diende te handelen en dat verweerder heeft verklaard dat tussentijds telefonisch gerappelleerd is. De stelling dat verweerder slechts enkele brieven zou hebben geschreven wordt weerlegd door de bij klacht en verweer overgelegde stukken uit het dossier.
4.5 De raad onderschrijft ook de beslissing van de voorzitter dat verweerder bij de behandeling van de zaak van klaagster heeft gehandeld overeenkomstig de in deze soort zaken gebruikelijke praktijk. Daarbij merkt de raad op dat verweerder de gang van zaken (voorleggen aan zijn medisch adviseur) in de opdrachtbevestiging heeft medegedeeld en dat klaagster daarmee heeft ingestemd. Van enig handelen in strijd met gemaakte afspraken is de raad niet gebleken.
4.6 De raad verenigt zich ook met de beslissing van de voorzitter dat verweerder zijn werkzaamheden kon beëindigen nu de vertrouwensbasis niet meer aanwezig was en dat verweerder dat tijdig kenbaar heeft gemaakt.
Klaagster stelt nog dat verweerder “de oorzaak was van de ontstane vertrouwensbreuk”, maar de raad is van oordeel dat een “verwijt” hier niet aan de orde is: een verschil van inzicht over de kern van de zaak en de aanpak is nu juist het wezen van de vertrouwensbreuk.
4.7 De raad ziet dus in klaagsters nadere toelichting in haar verzetschrift en haar toelichting ter zitting geen aanleiding af te wijken van de beslissing van de voorzitter. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.8 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard. ECLI:NL.TADRARL:2015:52 op tuchtrecht.overheid.nl