TADRARL 240122 kennelijk ongegronde klachten van ouder minderjarige zoon tzv vertegenwoordigingsbevoegdheid advocaat
- Meer over dit onderwerp:
TADRARL 240122 kennelijk ongegronde klachten van ouder minderjarige zoon tzv vertegenwoordigingsbevoegdheid advocaat
1
FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1
In 2015 heeft de toen drie maanden oude zoon van klager en diens toenmalige echtgenote tijdens de behandeling in een ziekenhuis ernstig letsel opgelopen.
1.2
Op 6 november 2018 heeft verweerder een bespreking met klager bij hem thuis gehad over de aansprakelijkheidstelling van het ziekenhuis voor letselschade.
1.3
In zijn brief van 7 november 2018 heeft verweerder de inhoud van de bespreking vastgelegd. Deze brief is geadresseerd aan klager en zijn toenmalige echtgenote. Als bijlagen heeft verweerder meegestuurd een opdrachtformulier, gesteld op naam van klager en zijn toenmalige echtgenote, en een medische machtiging op naam van klager.
1.4
Klager heeft het opdrachtformulier aan verweerder geretourneerd met daarop twee handtekeningen.
1.5
Namens klager en diens toenmalige echtgenote heeft verweerder het ziekenhuis op 7 mei 2019 aansprakelijk gesteld.
1.6
In zijn e-mail van 17 maart 2020 heeft verweerder aan klager gevraagd om contact met hem op te nemen om op korte termijn te spreken over te nemen vervolgstappen. Klager heeft hierop niet gereageerd.
1.7
Op 1 juli 2020 heeft de stafjurist van het ziekenhuis aan verweerder gevraagd of hij voor beide ouders of alleen voor klager optrad. Verweerder heeft daarna rechtstreeks contact gezocht met de toenmalige echtgenote van klager om zijn opdracht bij haar te verifiëren.
1.8
Op 20 juli 2020 heeft verweerder met de ex-echtgenote van klager gesproken. Tijdens die bespreking heeft zij aan verweerder laten weten dat zij de brief van verweerder van 7 november 2018 nooit had gezien en ook dat zij de door klager aan verweerder geretourneerde opdrachtbevestiging niet had ondertekend. De toenmalige echtgenote van klager heeft verweerder alsnog opdracht gegeven om ook haar, als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige zoon, bij te staan in het geschil van de ouders met het ziekenhuis en heeft daartoe een opdrachtbevestiging en een medische machtiging ondertekend.
1.9
Verweerder heeft daarna verschillende werkzaamheden in de letselschadezaak voor de ouders gedaan.
1.10
Per e-mail van 2 februari 2021 heeft klager aan verweerder meegedeeld dat hij een gesprek wilde hebben.
1.11
Per e-mail van 4 februari 2021 heeft de echtscheidingsadvocaat van klager aan verweerder gevraagd om zijn werkzaamheden in de letselschadezaak op te schorten en nadere informatie te geven.
1.12
Verweerder heeft klager daarna - via diens echtscheidingsadvocaat - uitgenodigd voor een bespreking op kantoor. Dat gesprek heeft niet meer plaatsgevonden, omdat klager de opdracht aan verweerder - via een e-mail van 17 februari 2021 van diens echtscheidingsadvocaat - heeft beëindigd. Verweerder heeft zich daarna, in februari voor klager en in maart 2021 voor diens toenmalige echtgenote, teruggetrokken als advocaat.
1.13
Op 7 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2
KLACHT
2.1
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zijn (ex-)echtgenote te beïnvloeden om de echtscheiding aan te vragen;
b) de met klager gesloten letselschadeovereenkomst (met betrekking tot zijn minderjarige kind) te wijzigen in een overeenkomst met zijn (ex-)echtgenote;
c) klager zwart te maken bij de wederpartij, waardoor klager niet meer als betrouwbare gesprekspartner werd beschouwd.
3
VERWEER
3.1
Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
3.2
Verweerder betwist dat hij de toenmalige echtgenote van klager heeft beïnvloed om de echtscheiding aan te vragen of dat hij met de echtscheiding van klager en zijn toenmalige echtgenote op enigerlei wijze bemoeienis heeft gehad. Pas op 20 juli 2020 heeft hij in het gesprek met de toenmalige echtgenote van klager gehoord dat er een echtscheiding in gang was gezet, dan wel dat een voornemen daartoe bestond. Alhoewel verweerder voor beide ouders optrad in de letselschadezaak van hun zoon, gaf hun echtscheidingstraject op dat moment geen aanleiding om met deze werkzaamheden te stoppen, aldus verweerder.
Klachtonderdeel b)
3.3
Op 6 november 2018 heeft verweerder bij klager thuis het medisch dossier besproken. Tijdens dat gesprek, waar de toenmalige echtgenote niet bij was, heeft klager hem verteld dat de huur voor de woning zou worden opgezegd in verband met emigratie naar Marokko, waarbij de minderjarige zoon in Nederland bij de grootouders zou achterblijven in verband met de medische noodzakelijke behandelingen. Klager heeft toen ook aan verweerder gevraagd om de communicatie over de letselschadezaak uitsluitend via hem te laten verlopen, omdat zijn toenmalige echtgenote dat psychisch niet aankon. Ook in externe contacten zou klager ook namens zijn toenmalige echtgenote optreden.
3.4
Op 7 november 2018 heeft verweerder de inhoud van voornoemde bespreking vastgelegd in een aan klager en zijn toenmalige echtgenote geadresseerde brief. Daarin is ook bevestigd dat klager zijn contactpersoon zou zijn. De bij die brief meegezonden medische machtiging was op zijn uitdrukkelijk verzoek alleen op naam van klager gesteld. Het eveneens meegezonden opdrachtformulier op naam van klager en zijn toenmalige echtgenote is door klager, voorzien van twee handtekeningen, aan verweerder teruggestuurd. Verweerder stelt dat hij er daarna redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat hij namens beide ouders de opdracht had gekregen om de letselschadezaak te doen en is voor de ouders aan de slag gegaan.
3.5
Op 17 maart 2020 heeft verweerder contact gezocht met klager om de vervolgstappen te bespreken en te overleggen over een kwestie na een telefoontje met de stafjurist van het ziekenhuis. Klager heeft hier niet op gereageerd. Tijdens een telefoongesprek op 1 juli 2020 met de stafjurist van het ziekenhuis werd het verweerder duidelijk dat de toenmalige echtgenote van klager kennelijk steeds aanwezig was bij de controlebezoeken met de zoon in het ziekenhuis. Dat klopte volgens de stafjurist niet met de eerdere mededeling van verweerder dat de ouders van de zoon in Marokko zouden gaan wonen.
3.6
Verweerder heeft daarna rechtstreeks contact gezocht met de toenmalige echtgenote van klager, waarna zij de opdrachtbevestiging en de medische machtiging alsnog heeft ondertekend. Tijdens het gesprek met haar is verweerder pas gebleken dat de toenmalige echtgenote van klager nog altijd in Nederland in hetzelfde huis woonde, dat klager regelmatig in Marokko verbleef en dat van opzegging van de huur nooit sprake is geweest.
3.7
Verweerder is daarna voor beide ouders blijven optreden in de letselschadezaak totdat klager zelf, op 2 februari 2021, en twee dagen later diens echtscheidingsadvocaat, hem vroegen om de werkzaamheden in de letselschadezaak op te schorten. Omdat een persoonlijk gesprek met klager daarna niet meer mogelijk bleek, heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager, en na overleg met de deken, ook voor diens toenmalige echtgenote, beëindigd.
Klachtonderdeel c)
3.8
Verweerder betwist dat hij klager zwart heeft gemaakt bij de wederpartij. Dat sprake is geweest van een verwarring over de vertegenwoordiging bij de wederpartij is het gevolg geweest van onjuiste mededelingen van klager die verweerder met de wederpartij heeft gedeeld. Op vragen van de stafjurist heeft hij feitelijk gereageerd zonder dat hij klager daarbij in een negatief daglicht heeft geplaatst.
4
BEOORDELING
4.1
De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.
Ad klachtonderdeel a)
4.2
Naar het oordeel van de voorzitter is, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder, niet vast te stellen, dat verweerder de toenmalige echtgenote van klager heeft beïnvloed om echtscheiding aan te vragen. Dat dit is gebeurd is ook niet aannemelijk, omdat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij pas tijdens zijn gesprek met de toenmalige echtgenote van klager op 20 juli 2020 bekend is geworden met de kennelijk toen al bestaande plannen om te gaan scheiden. Niet is gebleken dat klager verweerder daarover eerder heeft geïnformeerd of dat verweerder op enig moment zich met de echtscheiding van klager en zijn toenmalige echtgenote heeft bemoeid. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager geen sprake is, zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel b)
4.3
Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder een steekhoudend en goed onderbouwd verweer gevoerd. In de daarin door verweerder geschetste omstandigheden mocht hij er naar het oordeel van de voorzitter bij aanvang van de zaak vanuit gaan dat hij in de letselschadezaak de belangen van beide ouders, als wettelijke vertegenwoordigers van hun zoon, behartigde. Nadat verweerder na verkregen signalen is gaan twijfelen over zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid voor beide ouders, heeft hij daarna voortvarend gehandeld. Verweerder heeft immers de toenmalige echtgenote van klager rechtstreeks benaderd en de opdrachtbevestiging alsnog door haar laten ondertekenen. Daardoor was zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid voor beide ouders formeel in orde. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter dan ook niet tuchtrechtelijk jegens klager gehandeld. Dat betekent dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.4
Naar het oordeel van de voorzitter valt, gelet op het verweer van verweerder, niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Klager heeft dit verwijt ook niet concreet met feiten onderbouwd. Nu een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder ontbreekt, wordt klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. ECLI_NL_TADRARL_2022_70